ECLI:NL:GHSHE:2022:2697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.309.838_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van woning en auto na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de man] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de verdeling van een woning en een auto na de beëindiging van een affectieve relatie tussen partijen. Partijen hebben op 1 december 2020 een samenlevingscontract gesloten en zijn gezamenlijk eigenaar geworden van een woning en een auto. Na de beëindiging van de relatie heeft [de man] de woning verlaten, terwijl [de vrouw] in de woning is blijven wonen. [de man] vordert in kort geding dat [de vrouw] wordt veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning en de auto, maar de voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat [de man] onvoldoende feiten heeft aangevoerd om zijn vorderingen te onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtsgeldige overeenkomst bestaat over de verkoop van de woning en dat de vordering tot medewerking aan de verkoop van de auto niet spoedeisend is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.309.838/01
arrest van 2 augustus 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [de man] ,
advocaat: mr. P.G.L. van Veghel te Asten,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [de vrouw] ,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 april 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 april 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [de man] als eiser en [de vrouw] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/379639 / KG ZA 22-97)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte overlegging productie van de zijde van appellant.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat over partijen die een affectieve relatie hebben gehad. In geschil is de veroordeling van de vrouw in kort geding tot medewerking aan verkoop van de woning en auto van partijen.
3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben op 1 december 2020 een (notarieel vastgelegd) samenlevingscontract gesloten. De relatie is in november 2021 beëindigd.
2) Partijen zijn op 1 december 2020 gemeenschappelijk eigenaar geworden van een woning (gelegen aan het [adres] , [postcode] ) te [woonplaats] (hierna: de woning).
3) De koopsom van de woning bedroeg € 310.000,--. Van die koopsom heeft [de man] € 55.000,-- voldaan en [de vrouw] € 20.000,--. Op de woning rust een hypothecaire geldlening van € 247.716,-- ten laste van beide partijen.
4) Na het verbreken van de affectieve relatie, heeft [de man] de woning op 18 december 2021 verlaten. [de vrouw] is in de woning blijven wonen.
5) Partijen zijn op 8 oktober 2021 gezamenlijk eigenaar geworden van een auto van het merk Kia Stonic met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). [de vrouw] gebruikt de auto. wegenbelasting en verzekeringspremies voor de auto worden voldaan ten laste van de gezamenlijke bankrekening van partijen.
De procedure bij de voorzieningenrechter
3.2.1.
In deze procedure vordert [de man] , kort weergegeven, [de vrouw] te bevelen mee te werken aan de verkoop van de woning en de auto op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [de vrouw] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [de man] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Woning
Partijen hebben in januari 2022 overeenstemming hebben bereikt over het te koop aanbieden van de woning bij een NVM-makelaar. De woning moet worden verkocht. De opbrengst daarvan moet tussen partijen worden verdeeld.
Van [de man] kan niet worden verwacht dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht alvorens tot verdeling van de woning door verkoop over te gaan. Hij heeft een groot deel van zijn spaargeld in de woning geïnvesteerd. Zolang hij hoofdelijk verbonden is voor de hypothecaire geldlening kan hij geen vervangende woning kopen.
Auto
De auto is gemeenschappelijk eigendom en partijen dragen gezamenlijk de lasten, terwijl alleen [de vrouw] de auto gebruikt. De auto moet worden verkocht en de opbrengst moet bij helfte worden verdeeld. Naarmate de auto ouder wordt, zal deze in waarde dalen en zal de verkoopopbrengst lager zijn.
3.2.3.
[de vrouw] heeft de vorderingen weersproken.
3.2.4.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en overwoog daartoe in rov. 4.7. en 4.8:
“4.7. Al met al heeft de man onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan gerede aanleiding bestaat om in kort geding bij wegen van ordemaatregel de vrouw te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de woning (als onderdeel van een te verdelen gemeenschap) op korte termijn, dit alles met voorbij gaan aan het belang van de vrouw om voorlopig in de woning te kunnen blijven woning in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure.
4.8.
Voor de vordering die ziet op veroordeling tot medewerking aan de verkoop van de auto geldt dat deze eveneens wordt afgewezen. Afgezien van de stelling dat de waarde van de auto door verloop van tijd zal dalen, welke gemotiveerd is betwist door de vrouw die daar tegenover heeft gesteld dat de verkoopwaarde van tweedehands auto’s de laatste tijd juist stijgt, heeft de man geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat het belang van de vrouw om voorlopig in de auto te blijven rijden moet wijken ten faveure van dat van de man bij de spoedige verkoop van de auto zodat vervolgens tot verdeling van de opbrengst kan worden gekomen.”
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.
[de man] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat gevorderd:
[de vrouw] te bevelen mee te werken aan de verkoop van de woning door ondertekening van een bemiddelingsopdracht aan een NVM-makelaar en medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, waarbij het advies van de verkopend makelaar bindend zal zijn, zulks binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
primair: [de vrouw] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest mee te werken aan de verkoop van de auto op de wijze zoals onder 11 in de dagvaarding in eerste aanleg is omschreven, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag dat zij na betekening van het arrest daarmee in gebreke blijft
subsidiair: [de vrouw] te veroordelen tot afgifte van de auto aan [de man] op verbeurte van de primair gevorderde dwangsom;
3. althans zodanige beslissingen te nemen die het hof juist acht;
4. [de vrouw] te veroordelen in de proces- en nakosten in beide instanties.
[de man] heeft hiertoe zes grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • de verkoop van de woning (grieven 1 tot en met 5);
  • de auto (grief 6)
3.3.2.
[de vrouw] heeft de grieven weersproken.
De woning (grieven 1 tot en met 5)
3.4.1.
De grieven 1 tot en met 5 richten zich tegen de afwijzing van de vordering tot medewerking van [de vrouw] aan de verkoop van de woning. [de man] heeft zijn grieven als volgt toegelicht.
a.
a) overleg en overeenstemming partijen (grief 1, grief 4 en grief 5)
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning. [de man] wijst daarbij op het volgende. [de vrouw] heeft in december 2021 de concepttekst van een scheidingsconvenant aan hem overhandigd (prod. 1 bij dagvaarding). Artikel 5 lid 1 van dit concept luidt:
“Per 1 januari wordt ingezet dat de woning (…) de verkoop ingaat. [de vrouw] gaat dit regelen, waar [de man] op de hoogte gehouden wordt. Reden hiervoor is dat samen alles in gang zetten contraproductief zal zijn en de snelheid zal beperken en mogelijk de prijs negatief beïnvloed. Verder is gebleken dat [de vrouw] een duidelijker en reëler beeld van de woningwaarde heeft, wat beiden de hoogste waarde op zal leveren”.
Hieruit blijkt dat ook [de vrouw] verkoop van de woning als enige optie ziet en geen toedeling van de woning aan haar wenst. “Met de in de bodemprocedure als producties 5 en 6 overgelegde brief/e-mail [is] volledige overeenstemming bereikt over het uitgangspunt dat de woning aan een NVM-makelaar in verkoop dient te worden gegeven. De vrouw probeert, met het desnoods tegenhouden/frustreren van de opdracht aan zo’n makelaar, de man te dwingen alsnog akkoord te gaan met haar andere eisen, met name in kwesties rond de door de man aan de vrouw voorgeschoten bijdrage van € 20.000,-- en de door de man ter samenleving aangebrachte goederen, zoals zijn motorfiets, bed en renfiets.”
[de man] vordert medewerking aan verkoop van de woning op grond van de daarover tussen partijen bereikte overeenstemming. Hij vordert geen partiële verdeling. Zijn belang om, na een korte samenwoning, zijn leven weer op te kunnen pakken en op zoek te gaan naar vervangende woonruimte, dient zwaarder te wegen dan het belang van [de vrouw] om in de woning te blijven totdat de “algehele afwikkeling” heeft plaatsgevonden. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter miskend dat een vordering van [de vrouw] tot toedeling van de woning aan haar niet voorligt.
b) verkoopprijzen en hypotheekrente (grief 2)
[de man] wil andere woonruimte kopen, maar de woningprijzen en hypotheekrente stijgen terwijl [de vrouw] , ondanks de aanzienlijke overwaarde van de woning en “de verdeelsleutel in het voordeel van de man daarin”, geen gebruiksvergoeding aan hem betaalt. Het is de vraag of hij nog in staat zal zijn een woning te kopen.
c) bewoning (grief 3)
De voorzieningenrechter heeft de omstandigheid dat partijen zeer kortstondig hebben samengewoond en de vrouw de relatie heeft verbroken, ten onrechte niet in zijn beoordeling betrokken. Ook is geen rekening gehouden met de lange duur van een bodemprocedure.
3.4.2.
[de vrouw] heeft de grieven weersproken.
Zij stelt primair dat de gevraagde voorziening moet worden geweigerd op grond van art. 256 Rv. Een kort geding leent zich niet voor een veroordeling tot medewerking aan een verdeling inhoudende verkoop van een tot een eenvoudige gemeenschap behorende woning. Het doel van een kort geding is het treffen van een onmiddellijke voorziening, een ordemaatregel waaraan een spoedeisend belang ten grondslag ligt. Een vordering tot (het gelasten van de wijze van) verdeling (daarvan is hier sprake) en, in dat kader veroordeling tot medewerking aan de verkoop van de woning, is geen ordemaatregel.
Bovendien hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning. Tussen hen is geen (rechtens afdwingbare) afspraak over de verkoop van de woning tot stand gekomen. Het concept-convenant is in het kader van schikkingsonderhandelingen tussen partijen besproken. [de man] kon zich echter niet vinden in dit concept-convenant omdat het te eenzijdig was en geen recht deed aan zijn positie.
Partijen hebben wel overleg met elkaar gevoerd, maar dat overleg heeft niet tot overeenstemming geleid. Op recente uitnodigingen om in overleg te gaan, gaat [de man] niet in. Hij heeft in maart 2022 een bodemprocedure geïnitieerd.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
Spoedeisend belang
3.5.1.
Het hof zal allereerst beoordelen of de [de man] een spoedeisend belang heeft bij zijn hoger beroep. Daarbij wordt voorop gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (zie HR 31 mei 2002, LJN AE3437, NJ 2003/343 m.nt. H.J. Snijders).
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde (HR 29 november 2002, LJN AE4553).
3.5.2.
Het spoedeisend belang volgt genoegzaam uit de aard van vorderingen waarmee [de man] een spoedige verkoop van de woning en auto wenst te bewerkstelligen teneinde de eenvoudige gemeenschappen van partijen te verdelen om zodoende aan – zoals [de man] stelt – benodigde liquide middelen te komen.
Verkoop woning
Grondslag vordering
3.5.3.
[de man] heeft primair de nakoming van een tussen partijen bereikte overeenstemming ten grondslag gelegd aan zijn vordering.
Het hof begrijpt, nu geen grief is gericht tegen dat oordeel van de voorzieningenrechter in rov. 4.3 van het bestreden vonnis, dat [de man] zijn vordering subsidiair baseert op art. 3:185 BW in het bijzonder het gelasten van de wijze van verdeling.
Nakoming
3.5.3.1. [de man] betoogt dat i) partijen overleg hebben gevoerd over de verdeling van de woning, ii) zij zijn overeengekomen zijn dat de woning dient te worden verkocht en iii) dat dit ook de bedoeling van [de vrouw] was. [de vrouw] heeft dit betwist.
Naar het voorlopig oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat partijen, in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun affectieve relatie, zijn overeengekomen dat de woning dient te worden verkocht. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De omstandigheid dat [de vrouw] een concept-convenant, waarin een bepaling over de verkoop van de woning is opgenomen, aan [de man] heeft overhandigd, betekent niet dat daarmee een overeenkomst tussen partijen over de verkoop van partijen tot stand is gekomen.
Een (zowel mondelinge als schriftelijke) overeenkomst komt, krachtens het bepaalde in art. 6:217 BW, tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Dus, als sprake is van een aanbod van een van partijen, dient dat aanbod vervolgens als zodanig door de wederpartij te zijn opgevat (althans, dat had als zodanig moeten kunnen worden opgevat) en vervolgens zijn aanvaard, dan wel moet sprake zijn geweest van gedragingen van een van partijen waardoor zij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat het aanbod is aanvaard (art. 3:33 BW, de zogenoemde wils-vertrouwensleer).
Voor zover art. 5 lid 1 van het concept-convenant dat door [de vrouw] aan [de man] ter hand is gesteld, moet worden beschouwd als een aanbod in de zin van art. 6:217 BW, is, in het kader van dit kort geding, niet komen vast te staan dat dit aanbod ook door [de man] is aanvaard. [de man] verwijst – het hof begrijpt ter onderbouwing van de volgens hem tot stand gekomen overeenkomst – naar zijn prod. 5 en 6 in de bodemprocedure. Die producties heeft het hof niet bij de gedingstukken aangetroffen. Voor zover sprake is van een kennelijke verschrijving en [de man] doelt op de prod. 5 en 6 bij de dagvaarding in kort geding, kan een beroep op die producties hem niet baten. Productie 5 is een brief van de advocaat van [de vrouw] aan de (voormalig) juridisch adviseur van [de man] . Deze brief bevat geen passages over de verkoop van de woning anders dan in randnr. 6 (“Ook cliënte heeft inmiddels een lijst opgesteld van NVM-makelaars aan wie eventueel de bemiddelingsopdracht voor de verkoop zou kunnen worden verstrekt”). Dat geldt ook voor de reactie op die brief (prod. 6, een brief of e-mail van de juridisch adviseur aan de advocaat van [de vrouw] ). In deze laatste brief is slechts vermeld:
“U verzuimt de door uw cliënte opgestelde lijst van MVM makelaars mee te sturen en geeft ook niet aan of haar lijst een match oplevert met die van mijn cliënt. Als dat zo is zijn we er wat dit punt betreft toch uit?”
Op grond van uitsluitend die passages kan naar het voorlopig oordeel van het hof, mede gelet op de omstandigheid dat het concept-convenant niet door partijen is ondertekend en ook de overige onderdelen daarvan kennelijk nog in geschil zijn tussen partijen, in het kader van dit kort geding, het bestaan van de door [de man] gestelde overeenkomst niet worden vastgesteld.
Gelasten wijze van verdeling woning art. 3:185 BW
3.5.3.2. Nu de primaire grondslag van de vordering geen doel kan treffen, dient het hof het beroep van [de man] op art. 3:185 BW (het gelasten van de wijze van verdeling van de woning) te beoordelen. In dat verband heeft [de vrouw] betoogd dat een kort geding zich niet leent om (een wijze van) de verdeling vast te stellen (of te gelasten). Dat betoog treft, gelet op de omstandigheden in dit geval, doel. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Voor zover de veroordeling tot medewerking van de verkoop van een woning in kort geding aan de orde kan komen, is het hof in deze zaak van oordeel dat [de man] onvoldoende heeft aangevoerd dat thans, vooruitlopend op de bodemprocedure (die in maart 2022 door hem is geïnitieerd) de verkoop van de woning kan rechtvaardigen, mede gelet op het definitieve en onomkeerbare karakter van een dergelijke beslissing. Dit betekent dat de grieven 1, 4 en 5 geen doel treffen en de vordering onder 1) zal worden afgewezen. De grieven 2 en 3 behoeven gelet hierop geen nadere bespreking.
Auto (grief 6)
3.6.1.
Grief 6 richt zich tegen de afwijzing van de vordering tot veroordeling van [de vrouw] aan medewerking aan verkoop van de auto. [de man] heeft zijn grief als volgt toegelicht.
Uit de in de bodemprocedure overgelegde stukken blijkt dat hij i) sinds oktober 2020 tot zijn vertrek uit de woning zijn gehele inkomen op de gezamenlijke bankrekening van partijen heeft laten storten en ii) zijn laatste spaargeld naar die bankrekening heeft overgemaakt. [de vrouw] daarentegen heeft, ten koste van hem, ongeveer € 12.000,-- gespaard op haar spaarrekening. [de vrouw] beschikt daardoor over financiële middelen terwijl hij niet daarover kan beschikken. Subsidiair vordert [de man] het gebruik van de auto tot het moment waarop de vermogensrechtelijke afwikkeling van de affectieve relatie van partijen is afgerond.
3.6.2.
[de vrouw] heeft de grief weersproken. [de man] heeft niet onderbouwd dat hij dringend verlegen zit om financiële middelen. [de vrouw] betwist dit en wijst erop dat [de man] een goed salaris verdient en zij een lager inkomen heeft. Bovendien beschikt [de man] over vervangend vervoer en ziet hij af van toedeling van de auto aan hem (randnr. 9 dagvaarding).
[de vrouw] heeft de auto nodig voor haar werk/opleiding dat plaatsvindt op verschillende locaties in de regio Noord-Oost Brabant. Zij dient zich daarvoor dagelijks te verplaatsen over grotere afstand. De afstand woon-werkverkeer voor [de man] is circa 11 kilometer.
3.6.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof gaat er van uit dat het belang van [de vrouw] bij het voortgezet gebruik van de auto is gelegen in het woon-werkverkeer dat zij aflegt met de auto. Het hof leidt uit het betoog van [de man] af dat hij behoefte heeft aan (extra) financiële middelen en daarom een financieel belang heeft bij verkoop van de auto.
[de vrouw] heeft echter betwist dat [de man] dringend verlegen zit om financiële middelen. [de man] heeft niet toegelicht waarom sprake is van een financiële noodsituatie die noopt tot onmiddellijke verkoop van de auto. Ook heeft hij nagelaten stukken over te leggen waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van de behoefte aan extra financiële middelen. Het hof kan daarom niet vaststellen dat hij, vooruitlopend op de bodemprocedure, een belang heeft bij de verkrijging van extra financiële middelen. Verder ontbreekt een nadere toelichting zodat het hof ook niet kan vaststellen dat [de man] anderszins belang heeft bij de verkoop van de auto. Dat belang kan in ieder geval niet zijn gelegen in het kunnen beschikken over de auto als vervoermiddel nu hij, zo leidt het hof af uit randnr. 9 van zijn dagvaarding, inmiddels vervangend vervoer heeft aangeschaft en afziet van toedeling van de auto aan hem. In zoverre is ook zijn subsidiaire vordering onder 2) zonder nadere toelichting die ontbreekt, onbegrijpelijk. Grief 6 treft faalt mitsdien.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat zowel het primair als subsidiair gevorderde onder 2 zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.7.
Beide hebben partijen hebben betoogd dat de wederpartij in de proceskosten in beide instanties dient te worden veroordeeld. Van misbruik van procesrecht is evenwel geen sprake nog anderszins is het hof van oordeel dat een proceskostenveroordeling op zijn plaats is. Het hof zal daarom met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen hebben een affectieve relatie gehad) de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van in hoger beroep draagt.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2022.
griffier rolraadsheer