ECLI:NL:GHSHE:2022:2696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.307.584_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over recht van overpad tussen gemeente en stichting versus appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding over het recht van overpad dat de gemeente Sint-Michielsgestel en de Stichting Oude Aa-dal claimen ten behoeve van onderhoud aan natuurvriendelijke oevers en meanders. De appellant, die een agrarisch bedrijf exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van zijn percelen door de gemeente en de stichting. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van de gemeente en de stichting toegewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg als uitgangspunt genomen en heeft de rechtsverhouding tussen partijen onderzocht, met name de uitleg van de verkoopovereenkomst en het recht van overpad. Het hof concludeert dat het recht van overpad ook geldt voor het onderhoud van de natuurvriendelijke oevers en dat de gemeente en de stichting dit recht kunnen uitoefenen zonder toestemming van de appellant, mits zij rekening houden met zijn gerechtvaardigde belangen. De appellant heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen dat de gemeente en stichting zich niet aan de afspraken houden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en legt de proceskosten ten laste van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.584/01
arrest van 2 augustus 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.M.M. Menting te Eindhoven,
tegen

1.gemeente Sint-Michielsgestel,met zetel te Sint-Michielsgestel,

2.
Stichting Oude Aa-dal,
gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de gemeente en de stichting,
advocaat: mr. G. Hamers te ‘s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 februari 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 1 februari 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, in kort geding gewezen tussen de gemeente en de stichting als eiseressen en [appellant] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/375683 / KG ZA 21-622)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, die ook de grieven bevat, met de producties 7 tot en met 10
  • de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 3
  • de mondelinge behandeling op 18 juli 2022
  • de spreekaantekeningen van de zijde van de gemeente en de stichting, en de door hen ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde productie 4
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
De gemeente, de stichting en [appellant] zijn ieder eigenaar van percelen grond gelegen aan en in de directe nabijheid van de [straatnaam] , in het gebied dat bekend staat als het Oude Aa-dal. [appellant] exploiteert daar een agrarisch bedrijf in het verband van een vennootschap onder firma met de naam Melkveehouderij [[XY]] (hierna: de vennootschap).
3.2.
Op 23 april 2015 zijn een samenwerkingsovereenkomst (‘Overeenkomst inrichtingsplan Het Oude Aa-dal’) en een verkoopovereenkomst gesloten.
De samenwerkingsovereenkomst betreft een samenwerking tussen de gemeente, de stichting en de vennootschap om het inrichtingsplan Het Oude Aa-dal te realiseren. Dat inrichtingsplan voorziet onder meer in de aanleg van natuurvriendelijke oevers (NVO), kwebben, paden en bloemrijk grasland (meanders). De verkoopovereenkomst betreft de verkoop door de gemeente aan [appellant] van gedeelten van acht kadastrale percelen grasland in het kader van de samenwerkingsovereenkomst. In de verkoopovereenkomst is vermeld, kort gezegd, dat de kadastrale percelen voorafgaande aan de levering worden gesplitst, zodat gehele percelen met een nieuwe kadastrale aanduiding worden overgedragen (p. 2).
3.3.
In de verkoopovereenkomst is een permanent recht van overpad opgenomen ten behoeve van de gemeente en een door haar aan te wijzen derde en ten behoeve van [appellant] (p. 4-5). Aan de verkoopovereenkomst is een situatietekening gehecht, waarop volgens de overeenkomst ‘het permanente recht van overpad (over en weer) schetsmatig is weergegeven’. Het recht van overpad ten behoeve van de gemeente is als volgt omschreven:
‘Verkoper behoudt zich (ten gunste van de gemeente of ten gunste van een door de
gemeente aan te wijzen derde (zoals nu bekend is, wordt dit Stichting Oude Aa-dal)
een permanent recht van overpad ten laste van de percelen gelegen evenwijdig aan de
[straatnaam] (de huidige percelen [perceel 1] , [perceel 2] [perceel 3] ) en evenwijdig langs de - om te
leggen - waterloop (de percelen [perceel 4] , [perceel 5] , [perceel 6] en [perceel 7] ) én tussen de [straatnaam]
en de [straatnaam] (de huidige percelen [perceel 1] westzijde (= struinpad) en over de
zuidzijde van de percelen [perceel 3] (t.b.v. onderhoud kwebben) en langs de zuidzijde van het
perceel [perceel 7] (= onderhoud langs de loop).
De erfdienstbaarheid omvat het betreden met landbouwvoertuigen van genoemde percelen over een strook van circa 4 meter, op de voor de grondeigenaar minst belastende wijze. De strook is bestemd voor het kunnen onderhouden van de kwebben en de waterloop. Het veelal incidentele gebruik van het “onderhoudspad” wordt in onderling overleg geregeld tussen koper en de gemeente en/of een door de gemeente aan te wijzen derde.’
3.4.
De kadastrale percelen waarvan gedeelten aan [appellant] zijn verkocht, heeft de notaris gesplitst met behulp van de applicatie Splits. Hierdoor zijn percelen met nieuwe kadastrale nummers gevormd, met voorlopige grenzen. Aan [appellant] zijn vervolgens de nieuwgevormde percelen [plaats] , sectie [sectieletter 1] nummers [sectienummer ] , [sectienummer ] , [sectienummer ] en [sectienummer ] en [plaats] , sectie [sectieletter 2] , nummers [sectienummer ] , [sectienummer ] , [sectienummer ] en [sectienummer ] geleverd bij akte van 18 mei 2015.In deze akte is ten aanzien van het recht van overpad van de gemeente bepaald:
‘A. kwalitatieve verplichting / kettingbeding
Partijen zijn overeengekomen dat de koper duldt dat de gemeente of een door de gemeente aan te wijzen derde (zoals nu bekend de Stichting Oude Aa-dal) een permanent recht van overpad heeft over de percelen gelegen evenwijdig aan de [straatnaam] ( [plaats] , sectie [sectieletter 2] nummers [sectienummer ] , [sectienummer ] en [sectienummer ] ), over de percelen evenwijdig langs de –om te leggen– waterloop ( [plaats] , sectie [sectieletter 1] nummers [sectienummer ] , [sectienummer ] , [sectienummer ] , [sectienummer ] , [sectienummer ] en [plaats] , sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer ] ) over de percelen tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] ( [plaats] , sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer ] westzijde=struinpad) en over de zuidzijde van [sectienummer ] (ten behoeve van onderhoud
kwebben) en langs de zuidzijde van de percelen [plaats] , sectie [sectieletter 1] nummers [sectienummer ] en
[sectienummer ] (=onderhoud langs de loop).
Het recht van overpad omvat het betreden met landbouwvoertuigen van genoemde
percelen over een strook van circa vier (4) meter, op de voor de grondeigenaar minst
belastende wijze. De strook is bestemd voor het kunnen onderhouden van de kwebben
en de waterloop. Het veelal incidentele gebruik van het “onderhoudspad” wordt in
onderling overleg geregeld tussen koper en de gemeente en/of een door de gemeente
aan te wijzen derde.’
3.5.
Op 26 juni 2018 zijn partijen in gesprek geweest om afspraken te maken over het onderhoud aan de waterloop, de meanders en het gebruik van de aan [appellant] toebehorende percelen. In een overzichtstekening is vastgelegd vanaf welke zijde het onderhoud dient plaats te vinden. De overzichtstekening is in concept opgesteld en door partijen ondertekend.
3.6.
Op 3 december 2019 heeft er een kadastrale meting en aanwijs van de gesplitste percelen plaatsgevonden.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure hebben de gemeente en de stichting gevorderd:
‘1. [appellant] te gebieden om binnen 48 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis
volledige, onvoorwaardelijke en onbelemmerde toegang en doorgang te verlenen aan
(medewerkers van) Eiseressen en (medewerkers van) door Eiseressen ingeschakelde
aannemers tot de percelen van [appellant] met de volgende kadastrale aanduidingen:
- Gemeente Berlicum, sectie [sectieletter 1] , nummer [sectienummer ] ;
- Gemeente Berlicum, sectie [sectieletter 1] , nummer [sectienummer ] ;
- Gemeente Berlicum, sectie [sectieletter 1] , nummer [sectienummer ] ;
- Gemeente Berlicum, sectie [sectieletter 1] . nummer [sectienummer ] ,
teneinde te komen van en te gaan naar de volgende percelen van Eiseressen:
- de Noordelijke NVO, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur groen bij het cijfer
1;
de Zuidelijke NVO, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur groen bij het cijfer 4;
de Noordelijke meander, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur oranje
gearceerd bij het cijfer 2;
- de Zuidelijke meander, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur oranje
gearceerd bij het cijfer 3,
een en ander overeenkomstig de op productie 8 aangegeven routes,
teneinde aldaar het onderhoud aan deze percelen van Eiseressen te kunnen uit voeren,
steeds op straffe van een hoofdelijke dwangsom van € 5.000,00, althans een door de
voorzieningenrechter te bepalen bedrag per dag of gedeelte van een dag dat niet aan
deze veroordeling wordt voldaan, dit met een maximum van € 100.000,00, althans een
door de Voorzieningenrechter te bepalen bedrag; althans een zodanige voorziening te
treffen als de Voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
2. [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente,
indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis tot betaling
wordt overgegaan, tot de dag van algehele voldoening;
3. [appellant] te veroordelen in de na dit vonnis ontstane kosten, vermeerderd met de wettelijke
rente over de nakosten met ingang van 14 dagen na betekening van het in dezen te
wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening.’
4.2.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen toegewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de gemeente en de stichting.
Het geschil in het kort
5.2.
De gemeente en de stichting stellen kort gezegd dat [appellant] het recht van overpad niet respecteert, door het hen onmogelijk te maken om voor het uitvoeren van onderhoud toegang te krijgen tot de natuurvriendelijke oevers en de meanders. Volgens hen is het niet mogelijk gebleken om in overleg tot een oplossing te komen. [appellant] voert onder meer aan dat hij wil voorkomen dat de grond van zijn percelen met zware machines kapot wordt gereden en dat de gemeente en de stichting nadere afspraken over het uitvoeren van onderhoud moeten nakomen.
Het recht van overpad: de loop van het overpad
5.3.
Met grief 1 en deels grief 2 stelt [appellant] in wezen twee stellingen aan de orde.
In dit eerste plaats is dit de stelling dat een titel voor het recht van overpad ontbreekt. Daarnaast stelt [appellant] dat het recht van overpad geen betrekking heeft op het onderhouden van de natuurvriendelijke oevers.
5.4.
Het hof begrijpt dat [appellant] aan de stelling dat een titel ontbreekt voor het recht van overpad, zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag legt. In het kader van de verkoop van de percelen zijn afspraken gemaakt over het onderhoud van de waterloop via een recht van overpad. Door het zonder overleg met [appellant] splitsen van de percelen komt het recht van overpad niet overeen met wat is afgesproken. Het overpad is anders komen te liggen dan voorzien. Bovendien zijn de perceelsgrenzen onduidelijk en kan daarom niet worden vastgesteld waar het overpad (precies) ligt.
5.5.
Wat [appellant] aanvoert, rechtvaardigt niet de conclusie dat een titel voor het recht van overpad ontbreekt. De verkoopovereenkomst is de rechtsverhouding die ten grondslag ligt aan het vestigen van het recht van overpad. Het blijkt niet, althans is onvoldoende toegelicht, dat het recht van overpad bij de levering van de percelen anders is gevestigd dan in de verkoopovereenkomst is vermeld en op de daarbij behorende tekening is aangegeven. De omstandigheid dat de percelen die gedeeltelijk aan [appellant] waren verkocht, vóór de levering zijn gesplitst, maakt dit niet anders. De bij de leveringsakte gevoegde tekening, waarnaar in die akte wordt verwezen, is dezelfde als die bij de verkoopovereenkomst is gevoegd. Dat door deze splitsing minder, of andere percelen aan [appellant] zijn geleverd, dan in de verkoopovereenkomst is bepaald, blijkt nergens uit en is ook niet concreet gemaakt.
De gemeente en de stichting hebben overigens met verwijzing naar diverse documenten, waaronder de verkoopovereenkomst waarin de splitsing met zoveel woorden is aangekondigd, aannemelijk gemaakt dat [appellant] , althans zijn adviseur, wist van de splitsing en [appellant] heeft daartegenover onvoldoende aangevoerd om zijn beweerde onbekendheid met de splitsing te onderbouwen. Verder geldt dat ook als partijen vóór het sluiten van de verkoopovereenkomst een andere loop van het overpad op het oog hebben gehad, er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die het voorlopig oordeel kunnen rechtvaardigen dat de gemeente niet erop heeft mogen vertrouwen dat [appellant] door het ondertekenen van de verkoopovereenkomst instemde met het recht van overpad, zoals dit volgens de verkoopovereenkomst was.
5.6.
Waarom een onduidelijkheid over perceelsgrenzen moet leiden tot onduidelijkheid over de loop van het overpad, en dus het recht van overpad zou aantasten, is niet voldoende toegelicht. Overigens is ook niet voldoende toegelicht dat er onduidelijkheid is over de grenzen van de percelen die aan [appellant] zijn geleverd. Door de splitsing zijn de percelen voldoende bepaald en zijn de grenzen van de percelen voorlopig vastgesteld. Bovendien is niet of onvoldoende weersproken dat de grenzen van de percelen bij de aanwijs door het kadaster op 3 december 2019 definitief zijn bepaald, behalve een klein stuk van de grens bij de noordelijke natuurvriendelijke oever.
5.7.
De conclusie is dat onvoldoende is aangevoerd om voorshands te oordelen dat een titel voor het recht van overpad, zoals beschreven in de akte van levering van de percelen, ontbreekt.
Het recht van overpad: uitleg van de akte
5.8.
De volgende vraag is of het recht van overpad inhoudt dat het overpad ook mag worden gebruikt om voor onderhoud te komen bij de natuurvriendelijke oevers. Dit betreft de uitleg van de akte van levering, waarbij het recht van overpad is gevestigd. [appellant] heeft het standpunt dat het recht van overpad alleen is gegeven voor het onderhoud van de kwebben en de waterloop, die in de verkoopovereenkomst en de akte van levering zijn genoemd. Volgens de gemeente maken de meanders en de natuurvriendelijke oevers deel uit van de waterloop.
5.9.
Bij de uitleg van een notariële akte tot levering van een registergoed of vestiging van beperkte rechten en kwalitatieve verplichtingen komt het met betrekking tot de levering en vestiging volgens vaste rechtspraak aan op de partijbedoeling voor zover deze in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht, ook tussen de partijen die de onderliggende overeenkomst(en) hebben gesloten. De partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Deze maatstaf brengt mee dat geen acht mag worden geslagen op gegevens die voor derden niet uit, of aan de hand van, de in de openbare registers ingeschreven akte kenbaar zijn. De partijbedoeling is daarom niet relevant voor zover die niet uit de akte blijkt. De feitelijke situatie kan wel van betekenis zijn voor de uitleg van de partijbedoeling die uit de akte blijkt.
5.10.
In dit geval acht het hof het volgende van belang. De kwebben, meanders en natuurvriendelijke oevers zijn min of meer ingesloten door de aan [appellant] verkochte percelen. Uit de omschrijving in de akte blijkt dat het recht van overpad is gegeven ten behoeve van de gemeente en de stichting en is bedoeld ‘ten behoeve van onderhoud kwebben’ en voor ‘onderhoud langs de loop’. Het gaat dan steeds om een strook van ongeveer 4 m breed, ‘voor het kunnen onderhouden van de kwebben en de waterloop’.
De waterloop zelf is niet in eigendom of beheer van de gemeente of stichting. Uit de akte blijkt niet dat zij desondanks enig belang hebben bij het bereiken van de waterloop zelf.
Wel wordt gesproken van onderhoud ‘langs de loop’. Het ligt dan voor de hand dat het gaat om de percelen die de gemeente en de stichting in eigendom of beheer hebben, die zijn gelegen langs de loop.
5.11.
Daarbij komt nog het volgende. In de akte is vermeld dat de gemeente de niet-verkochte grond die direct grenst aan het verkochte, inzet als een in te richten natuurgebied en er is verwezen naar de planontwikkeling voor Het Oude Aa-dal en de ondertekende samenwerkingsovereenkomst (art. 10). In de akte is ook de aanleg van onder meer de natuurvriendelijke oever en de kwebben vermeld, onder “Overige afspraken die zijdelings te maken hebben met de hierbij gevestigde kwalitatieve verplichting/kettingbeding/ erfdienstbaarheden’ (p. 5). Gelet op de relatie met de beoogde natuurontwikkeling ligt het dan in de rede dat het recht van overpad mede is bedoeld om de in het kader daarvan ontwikkelde natuurvriendelijke oevers te kunnen onderhouden.
5.12.
[appellant] heeft hier geen argumenten tegenover gezet die tot het voorlopig oordeel kunnen leiden dat desondanks een andere partijbedoeling uit de akte blijkt. In wezen wijst hij alleen op een taalkundige uitleg van het woord ‘waterloop’. De conclusie in dit kort geding is dus dat het recht van overpad ook geldt voor het onderhoud van de natuurvriendelijke oevers en de andere percelen van de gemeente langs de waterloop.
Het recht van overpad: uitoefening van het recht
5.13.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat partijen het ook niet eens kunnen worden over de wijze waarop de gemeente en de stichting het recht van overpad mogen uitoefenen, en in het verlengde daarvan de wijze waarop [appellant] toegang tot zijn percelen moet verlenen. Dit geschilpunt ligt mede ten grondslag aan de vorderingen van de gemeente en de stichting, en hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd.
Het hof merkt hierover het volgende op.
5.14.
Uitgangspunt is dat het recht van overpad een recht van de gemeente en de door haar aangewezen stichting is. De akte spreekt over ‘een permanent recht’. De gemeente en de stichting kunnen dit recht uitoefenen. Zij hebben daarvoor niet de toestemming van [appellant] nodig. De gemeente en de stichting zijn dus niet afhankelijk van toestemming van [appellant] om het overpad te gebruiken en kunnen dus ook zonder diens instemming over het overpad komen en gaan. Dit houdt in dat het uiteindelijk niet [appellant] is die kan bepalen of, wanneer en hoe vaak de gemeente en de stichting van het overpad gebruik mogen maken.
5.15.
Vanzelfsprekend zijn de gemeente en de stichting ertoe gehouden om bij het uitoefenen van hun recht rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [appellant] . Die belangen kunnen ook zijn gelegen in de gesteldheid van het terrein of het tijdig kunnen verplaatsen van vee.
5.16.
In de verkoopovereenkomst en akte van levering komt de verplichting van de gemeente en de stichting om rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [appellant] tot uitdrukking in de bepaling dat het gebruik ‘in onderling overleg wordt geregeld’ en dat het betreden van de percelen plaatsvindt ‘op de voor de grondeigenaar minst belastende wijze’. Uit de vermelding dat het moet gaan om de ‘minst belastende wijze’ vloeit al voort dat een zekere belasting, overlast of schade niet aan het gebruik in de weg staat.
Verder houdt de bepaling over onderling overleg niet in dat dit overleg steeds moet verlopen volgens regels die [appellant] wenst en evenmin dat het overleg tot overeenstemming moet leiden. Het spreekt vanzelf dat de gemeente of de stichting het geplande gebruik tijdig aankondigen en met [appellant] nagaan of een ander moment beter past, als [appellant] redelijke bezwaren heeft. Maar ook wanneer het overleg niet tot overeenstemming leidt, kunnen de gemeente en de stichting gebruik maken van het overpad, nog steeds zoveel mogelijk rekening houdend met de gerechtvaardigde belangen van [appellant] .
5.17.
Het voorgaande betekent dat de gemeente en de stichting, mede gezien de onenigheid die op dit punt al lange tijd bestaat, terecht de ‘volledige, onvoorwaardelijke en onbelemmerde toegang en doorgang’ verlangen en vorderen.
Tussenconclusie
5.18.
Met het voorgaande is gegeven dat grief 1 geen doel treft en grief 2 evenmin, voor zover daarin een andere uitleg van het recht van overpad wordt bepleit dan het hof hiervóór heeft gegeven.
Nadere afspraken
5.19.
[appellant] heeft aangevoerd dat partijen op 26 juni 2018 en 19 november 2021 nadere afspraken hebben gemaakt over het onderhoud en het gebruik door de gemeente en de stichting van de percelen van [appellant] . Hierop hebben grief 2 (gedeeltelijk) en grief 3 betrekking.
5.20.
Kort gezegd komt het volgens [appellant] erop neer dat het onderhoud volledig vanaf de eigen percelen van de gemeente wordt uitgevoerd en dat geen gebruik meer wordt gemaakt van de percelen van [appellant] , behalve voor het onderhoud van twee meanders of stukken bloemrijk grasland. [appellant] wijst in dit verband op een tekening waarop handtekeningen van medewerkers van de gemeente en de stichting zijn vermeld en op passages in verklaringen.
5.21.
De gemeente en de stichting hebben gemotiveerd tegengesproken dat de afspraken luiden, zoals [appellant] die weergeeft. Volgens de gemeente en de stichting is in het overleg op 26 juni 2018 de stand van zaken in het projectgebied besproken en is daarbij ook het recht van overpad aan de orde geweest. Over een aanpassing daarvan is echter geen overeenstemming bereikt, zoals ook blijkt uit een opmerking op de tekening: ‘LOP-stuwtjes, beplanting en recht van overpad nader te bepalen’. Het was niet de bedoeling om vanaf de zuidwestzijde van de Oude Aa de noordelijke en zuidelijke natuurvriendelijke oevers te onderhouden. Er zijn wel afspraken gemaakt over het gebruik van het onderhoudspad van de gemeente door [appellant] voor het laten grazen van vee en voor de stichting en het waterschap om de zuidwestoever van de Oude Aa en de Oude Aa te onderhouden, alsmede om de middelste meander te bereiken voor onderhoud, aldus steeds de gemeente en de stichting.
5.22.
Het overleg op 19 november 2021 vond volgens de gemeente en de stichting plaats in het kader van een poging om in dit kort geding een minnelijke regeling te bereiken. Uiteindelijk is geen minnelijke regeling bereikt. Het gesprek eindigde in boosheid van [appellant] en zijn broer jegens medewerkers van de gemeente en de stichting, aldus de gemeente en de stichting. De gemeente en de stichting stellen verder dat als in het gesprek overeenstemming zou zijn bereikt, voor binding van de gemeente nog de instemming van de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders zou zijn vereist, die niet is gegeven.
5.23.
Het hof stelt voorop dat als partijen nadere afspraken hebben gemaakt over het recht van overpad, dit geen afbreuk kan doen aan de inhoud van dit recht, zoals het hof dit heeft uitgelegd. De inhoud van dit recht wordt immers bepaald aan de hand van de in 5.9 beschreven maatstaf en niet door nadere onderlinge afspraken tussen partijen, zolang die niet zijn neergelegd in een notariële akte waarin het recht van overpad is gewijzigd.
5.24.
Wel is het mogelijk dat nadere afspraken de gemeente en de stichting kunnen belemmeren om in hun onderlinge relatie tot [appellant] gebruik te maken van het recht op overpad op een andere wijze dan is afgesproken. [appellant] heeft echter tegenover het gemotiveerde verweer van de gemeente en de stichting niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de nadere afspraken luiden, zoals hij heeft aangevoerd. Een kort geding leent zich niet voor bewijslevering. Dit brengt mee dat voorshands niet ervan kan worden uitgegaan dat de gemeente en de stichting met [appellant] zijn overeengekomen om het recht van overpad uit te oefenen op de wijze die [appellant] verlangt.
5.25.
Met het voorgaande is gezegd dat grief 2, voor zover het gaat om nadere afspraken, en grief 3 geen doel treffen.
Spoedeisend belang
5.26.
Met grief 4 voert [appellant] aan dat de gemeente en de stichting geen spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.
5.27.
Het hof is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat in het belang van de natuurontwikkeling onderhoud aan de percelen van de gemeente, waaronder de natuurvriendelijke oevers, nodig of wenselijk is. Het is bovendien gebleken dat al langere tijd geen onderhoud heeft plaatsgevonden. Dit heeft in elk geval deels als oorzaak dat [appellant] de gemeente en de stichting geen volledige, onvoorwaardelijke en onbelemmerde toegang tot en doorgang over zijn percelen geeft, waartoe het recht van overpad hem wel verplicht. Hiermee is naar het oordeel van het hof het spoedeisend belang al in voldoende mate gegeven.
5.28.
Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd over onder meer de subsidie ten behoeve van het onderhoud en de financiële draagkracht van de gemeente en de stichting behoeft het hof niet meer te bespreken. Een en ander kan immers niet afdoen aan het spoedeisende belang bij het onderhouden en in stand houden van de ontwikkelde natuur op de percelen van de gemeente en de stichting. Grief 4 slaagt dus niet.
Dwangsom
5.29.
Grief 6 betreft de dwangsom. [appellant] vindt de opgelegde dwangsom van € 5.000,- per dag en het maximum van € 100.000,- te hoog. Volgens hem volstaat een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000,-.
5.30.
Voorop staat dat de dwangsom is bedoeld om [appellant] aan te sporen de veroordeling na te komen. De onenigheid tussen partijen over het uitoefenen van het recht van overpad, de incidenten die er zijn geweest, het standpunt van [appellant] dat uiteindelijk hij bepaalt of de gemeente en de stichting toegang tot zijn grond krijgen én de verontwaardiging die bij [appellant] leeft – zelfs als deze (deels) terecht zou zijn – maken het nodig om de dwangsom en het maximum vast te stellen op een bedrag dat buiten twijfel stelt dat het niet-verlenen van volledige, onvoorwaardelijke en onbelemmerde toegang en doorgang grote financiële gevolgen heeft. Eerst dan krijgt de dwangsom in dit geval afdoende zijn werking. Daarbij komt nog, zoals de gemeente en de stichting terecht hebben aangevoerd, dat er doorgaans maar een korte periode is waarin vanwege de gesteldheid van de bodem het werk kan worden uitgevoerd, zodat van het verbeuren van een lage dwangsom weinig effect mag worden verwacht in de zin dat het werk daadwerkelijk nog kan worden uitgevoerd als toegang en doorgang worden geweigerd.
5.31.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de dwangsom en het maximum behoren te zijn, zoals de voorzieningenrechter deze heeft vastgesteld. Grief 6 treft daarom geen doel.
Slot
5.32.
Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis en deelt dus het lot van de andere grieven.
5.33.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een andere beslissing kunnen leiden. Het bewijsaanbod van [appellant] passeert het hof, omdat een kort geding zich niet leent voor bewijslevering.
5.34.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.35.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellant] , omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van de gemeente en de stichting als volgt vast:
- griffierecht € 783,-
- salaris advocaat
€ 2.228,-(tarief II, 2 punten)
totaal € 3.011,-
5.36.
De nakosten stelt het hof vast, zoals hierna in de uitspraak wordt vermeld.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van de gemeente en de stichting vastgesteld op:
- € 2.228,- tot heden voor het hoger beroep,
- € 163,- aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 248,- vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, P.W.A. van Geloven en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2022.
griffier rolraadsheer