ECLI:NL:GHSHE:2022:2695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.306.978_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de eigendom en verzorging van een voormalig wedstrijdpaard na een adoptieovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingeleid door [appellante] tegen [geïntimeerde] over de eigendom en verzorging van een 17-jarig paard. De partijen hebben op 14 februari 2021 een adoptieovereenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerde] het paard ter adoptie heeft gekregen. Na een proefperiode van een maand is het paard bij [geïntimeerde] gebleven, maar er ontstond een conflict over de verzorging van het paard en de bezoeken van [appellante]. Op 4 oktober 2021 heeft [appellante] het paard zonder toestemming van [geïntimeerde] meegenomen, wat leidde tot een kort geding door [geïntimeerde] waarin zij vorderingen heeft ingesteld voor de teruggave van het paard en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 30 november 2021 geoordeeld dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door het paard mee te nemen en heeft haar verboden om het paard te bezoeken. [appellante] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd, maar het hof heeft deze grieven verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de adoptieovereenkomst alle kenmerken van een koopovereenkomst heeft en dat [appellante] geen recht had om het paard terug te nemen zonder toestemming van [geïntimeerde]. De vorderingen van [appellante] in reconventie zijn eveneens afgewezen, omdat deze voortvloeiden uit haar eigen onrechtmatige handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.306.978/01
arrest van 2 augustus 2022
in de zaak van
[appellante ] ,
tevens handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder: [appellante ] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Emmen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. K. Dirlik te Alkmaar,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 december 2021 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnis in kort geding van 30 november 2021 tussen [appellante ] als gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/390536 / KG ZA 21-483)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 23 december 2021 met een productie (het vonnis waarvan beroep);
  • de memorie van grieven van [appellante ] van 19 april 2022;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 31 mei 2022 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een letteraanduiding:
a. Op 14 februari 2021 is tussen [geïntimeerde] en [appellante ] een zogenaamde “adoptieovereenkomst” gesloten met betrekking tot de 17-jarige ruin [het paard] (hierna te noemen het paard). In deze overeenkomst waarin [geïntimeerde] als adoptienemer is aangeduid en [appellante ] als eigenaar, zijn zij het navolgende overeengekomen:
“ [het paard] wordt ter adoptie afgestaan door de eigenaar aan de adoptienemer voor het leven. [het paard] wordt overgenomen inclusief zijn zadel. De adoptienemer vraagt hiervoor overnamekosten voor een bedrag van: € 2.500,-. Deze worden contant voldaan. Kosten voor de verzorging, een paardenarts, een osteopaat of andere kosten voor hulp zijn voor rekening van de adoptienemer. De adoptienemer verklaart op de hoogte te zijn van de artrose en schouder van [het paard] . [het paard] komt eerst twee weken een maand op proef. De adoptienemer zal zich na de proefperiode volledig ontfermen over de zorg, het welzijn en de gezondheid van [het paard] . Als [het paard] het onverhoopt niet naar zijn zin zou hebben of op zijn plek zou zijn, dan zal de adoptienemer contact opnemen met de eigenaar en neemt de eigenaar hem weer terug. Mocht de adoptienemer ooit om welke reden dan ook niet meer voor het paard kunnen zorgen of afstand van het paard willen doen is zij verplicht het paard als eerste terug aan te bieden aan de eigenaar onder dezelfde voorwaarden als hierboven beschreven. [het paard] zal niet meer uitgebracht worden op wedstrijden. De eigenaar kan [het paard] ten alle tijden komen bezoeken.”
Na de overdracht van het paard in februari 2021 aan [geïntimeerde] is het paard eerst een maand bij haar op proef geweest. Nadat de proefperiode is verstreken, is het paard bij haar gebleven. [geïntimeerde] heeft het paard gestald bij [[XX]] te [plaats] .
Tussen partijen is een conflict ontstaan met betrekking tot de frequentie van de (onaangekondigde) bezoeken van [appellante ] aan het paard en haar opmerkingen over de wijze waarop het paard door [geïntimeerde] wordt verzorgd.
Dit heeft ertoe geleid dat [geïntimeerde] [appellante ] bij emailbericht van 21 september 2021 heeft toegezegd dat zij een afspraak met de dierenarts zal maken om een keuringsrapport te laten opstellen en dat zij [appellante ] heeft verzocht om niet meer onuitgenodigd op de stal langs te komen, haar niet lastig te vallen met whatsappjes en geen smaad en laster te verspreiden.
Bij e-mail van 24 september 2021 deelt [appellante ] aan [geïntimeerde] mede dat zij uiterlijk 25 september 2021 een rapport wil met alle bevindingen van de dierenarts. Zij geeft daarbij aan dat zij wil dat het paard terugkomt bij haar.
[geïntimeerde] heeft het paard op 1 oktober 2021 door Dierenartsenpraktijk [[Y]] laten onderzoeken. Die komt tot de diagnose:
“gezond paard, waarschijnlijk wat gewicht verloren door de stress rondom de verhuizing en de nieuwe kudde. Plan: de eigenaresse was a1 begonnen met het bijvoeren van [het paard] . Daar mag zij mee doorgaan tot hij weer mooi op gewicht is.”
Op 4 oktober 2021 heeft [appellante ] het paard zonder instemming en medeweten van [geïntimeerde] meegenomen uit de stal.
Op dezelfde dag heeft [appellante ] om 20.06 uur aan [geïntimeerde] geschreven dat ze haar niet kan bereiken, dat ze geen rapport van de dierenarts heeft ontvangen en dat ze wil weten hoe het met het paard gesteld is. Ze deelt mede dat ze met het paard bij de dierenarts is om hem na te laten kijken. [geïntimeerde] bericht hierop dat het paard door een dierenarts gezond is verklaard en dat het paard op 5 oktober om 09.00 uur terug dient te zijn. [appellante ] heeft het paard op 5 oktober 2021 niet terug gebracht.
[geïntimeerde] heeft [appellante ] bij brief (van haar advocaat) van 5 oktober 2021 bericht dat zij het paard onrechtmatig heeft vervreemd. Zij is gesommeerd het paard uiterlijk 6 oktober 2021 om 09.00 uur terug te brengen. [appellante ] heeft niet aan de sommatie voldaan.
(De advocaat van) [appellante ] heeft bij brief van 6 oktober 2021 aan [geïntimeerde] te kennen gegeven dat [appellante ] als eigenaar het paard heeft teruggevorderd omdat haar was gebleken dat [geïntimeerde] haar verplichtingen jegens haar niet is nagekomen en de conditie van het paard door ernstige verwaarlozing dermate achteruit is gegaan dat veterinair ingrijpen noodzakelijk is. Het paard heeft een ernstige maagzweer en heeft intensieve behandeling nodig. De overeenkomst van opdracht is opgezegd en voor zoveel nodig wordt deze met onmiddellijke ingang opgezegd.
De procedure in eerste aanleg
3.2
Bij dagvaarding van 22 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] dit kort geding tegen [appellante ] aanhangig gemaakt. Hierin stelt [geïntimeerde] dat het paard haar eigendom is en dat [appellante ] onrechtmatig heeft gehandeld door het paard zonder haar instemming mee te nemen. De adoptieovereenkomst is ‘voor het leven’ aangegaan, de proefperiode is verstreken en de overnamekosten zijn door haar aan [appellante ] voldaan, zodat [geïntimeerde] als eigenaar heeft te gelden. Ook als dat niet het geval zou zijn, is [appellante ] niet gerechtigd het paard zonder instemming van [geïntimeerde] mee te nemen en handelt zij onrechtmatig door dat wel te doen. Door het handelen van [appellante ] is volgens [geïntimeerde] schade ontstaan aan gemiste inkomsten en tevergeefs gemaakte stalkosten ten bedrage van € 2.111,95.
3.3
Op grond hiervan vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie, samengevat:
- [appellante ] te veroordelen om het paard bij stal [[XX]] te [plaats] af te
leveren, op verbeurte van een dwangsom;
- [appellante ] te verbieden om gedurende twee jaar na het afleveren van het paard langs te komen
bij stal [[XX]] te [plaats] op verbeurte van een dwangsom;
- [appellante ] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 2.111,95,
met veroordeling van [appellante ] in de proceskosten met nakosten en de wettelijke rente.
3.4
[appellante ] heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden. Volgens [appellante ] is zij eigenaar van het paard gebleven en heeft zij vanwege de slechte verzorging van het paard door [geïntimeerde] de overeenkomst opgezegd. Daarom heeft zij het paard terug genomen. [geïntimeerde] heeft de slechte conditie van het paard willen verhullen en om die reden de bezoeken van [appellante ] gefrustreerd. [appellante ] stelt dat zij in de periode van 4 oktober 2021 tot 4 december 2021 kosten voor dierenarts, stalling en verzorging heeft betaald die voor rekening van [geïntimeerde] komen, in totaal € 3.185,51.
3.5
In voorwaardelijke reconventie, voor het geval de voorzieningenrechter mocht oordelen dat [geïntimeerde] wel een recht tot teruggave toekomt, vorderde [appellante ] , samengevat:
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 3.185,51;
- [geïntimeerde] te gebieden [appellante ] toegang tot het paard te verlenen, op verbeurte van een
dwangsom;
- [geïntimeerde] te gebieden periodiek veterinair onderzoek te doen uitvoeren op het paard, op
verbeurte van een dwangsom;
- subsidiair: [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van enig bedrag dan wel enige voorziening te
treffen.
[geïntimeerde] heeft deze vorderingen van [appellante ] op haar beurt bestreden.
3.6
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft op 16 november 2021 plaatsgevonden. Bij vonnis van 30 november 2021 heeft de voorzieningenrechter voor de duiding van de tussen partijen gesloten overeenkomst sterke aanwijzingen gezien voor een koopovereenkomst. [geïntimeerde] had daarin de mogelijkheid om het paard eventueel terug te doen gaan naar [appellante ] , terwijl [appellante ] er niet het recht aan kon ontlenen om zelf het paard terug te nemen. Door dat op 4 oktober 2021 te doen heeft [appellante ] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een daad van eigenrichting gepleegd en jegens [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld. Hierdoor is de relatie tussen partijen ernstig verstoord; van [geïntimeerde] kan niet worden gevergd dat zij [appellante ] nog tot de stal toelaat. De geldvordering van [geïntimeerde] in conventie achtte de voorzieningenrechter niet toewijsbaar. De vorderingen van [appellante ] in (voorwaardelijke) reconventie heeft de voorzieningenrechter geen van alle toewijsbaar geoordeeld.
3.7
Een en ander heeft geleid tot het volgende dictum:
- veroordeelt [appellante ] om [het paard] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis
af te leveren aan [geïntimeerde] bij stal [[XX]] aan de [adres] te [postcode]
[plaats] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat zij
daar niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,- aan te verbeuren dwangsommen;
- verbiedt [appellante ] gedurende een periode van twee jaar na betekening van dit vonnis om [het paard]
te bezoeken alsmede om langs te komen bij stal [[XX]] aan
de [adres] te [postcode] [plaats] , zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per dag of dagdeel dat zij daar niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,-
aan te verbeuren dwangsommen;
met veroordeling van [appellante ] in de proceskosten als gevorderd en met afwijzing van het meer of anders gevorderde, in conventie en in reconventie.
De omvang van het hoger beroep
3.8
Bij memorie van grieven heeft [appellante ] tegen het vonnis van 30 november 2021 zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dit vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.9
[geïntimeerde] heeft de grieven van [appellante ] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 30 november 2021 met veroordeling van [appellante ] in de kosten van het hoger beroep met nakosten en wettelijke rente.
3.1
Tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vorderingen heeft [geïntimeerde] niet (incidenteel) geappelleerd, zodat in dit hoger beroep haar vorderingen alleen aan de orde zijn voor zover deze door de voorzieningenrechter zijn toegewezen.
De grieven
3.11
In haar memorie van grieven stelt [appellante ] zich op het standpunt dat [geïntimeerde] het paard niet van haar heeft gekocht, maar dat sprake is van een verbintenis waarbij [geïntimeerde] zich heeft verplicht om voor het paard te zorgen. [appellante ] behield dan ook het recht om het paard terug te nemen of te vorderen zoals zij heeft gedaan bij e-mail van 24 september 2021, bij de feiten vermeld onder e). [geïntimeerde] heeft het paard niet op juiste wijze verzorgd, zodat sprake is van wanprestatie van haar kant. Volgens [appellante ] is geen sprake van eigenrichting omdat zij in haar hoedanigheid van eigenaar en contractspartij de overeenkomst op 24 september 2021 heeft opgezegd en het paard op 4 oktober 2021 naar een paardenkliniek heeft gebracht omdat [geïntimeerde] het volledig liet afweten.
3.12
Grief I betreft het gestelde opzeggen van de overeenkomst, grief II de door de voorzieningenrechter genoemde aanwijzingen voor een koopovereenkomst, grief III het recht van [appellante ] om het paard terug te nemen en grief IV het oordeel dat sprake is van eigenrichting. Grief V betreft het toegewezen toegangsverbod, grief VI de afwijzing van de vorderingen van [appellante ] in reconventie en grief VII de beslissingen op de vorderingen.
3.13
[geïntimeerde] heeft het standpunt van [appellante ] voor zover verwoord in de verschillende grieven bestreden en daaraan toegevoegd dat het paard weliswaar overeenkomstig het kortgedingvonnis is teruggebracht, maar dat de overlast door bezoeken aan de stal niet is geëindigd, zij het dat deze niet langer werd veroorzaakt door [appellante ] zelf, maar door haar partner.
3.14
Het hof geeft evenals partijen bijzonder gewicht aan het belang van [het paard], nog afgezien van de overige analyse. [het paard] heeft, als oud paard dat zijn sporen heeft verdiend in de topsport, levensonderhoud en verzorging nodig. Partijen zijn het daarover eens en zij beschuldigen elkaar van verwaarlozing. Het hof heeft echter geen aanwijzingen dat [het paard] nu, bij [geïntimeerde] , niet goed wordt verzorgd. Dat heeft in dit kort geding veel gewicht.
3.15
Het hof overweegt over de vorderingen het volgende. De eerste voorziening die [geïntimeerde] vordert betreft het ongedaan maken van het eigenmachtig optreden van [appellante ] op 4 oktober 2021. Voor dat optreden is geen grondslag of rechtvaardiging te vinden in de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Die afspraken zijn neergelegd in de schriftelijke overeenkomst van 14 februari 2021, bij de feiten onder a) weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat partijen daarnaast nog aanvullende en/of andersluidende afspraken hebben gemaakt. Deze overeenkomst kent aan [appellante ] niet de bevoegdheid toe om het paard op eigen initiatief en zonder voorafgaande toestemming van [geïntimeerde] van de stal waar zij het paard had geplaatst naar elders te vervoeren. Evenmin kent de overeenkomst aan [appellante ] een bevoegdheid toe tot opzegging ervan, al dan niet onder bepaalde omstandigheden en/of voorwaarden. In de e-mail van 24 september 2021 waar [appellante ] zich in dit verband op beroept is overigens geen opzegging op basis van een daartoe strekkende bevoegdheid te lezen. Het initiatief tot wijziging van de verblijfplaats van het paard ligt in de overeenkomst uitsluitend bij [geïntimeerde] en niet tevens bij [appellante ] . De strekking van de overeenkomst is naar het voorlopig oordeel van het hof kennelijk om de zeggenschap over het paard gedurende de rest van zijn leven geheel en al bij [geïntimeerde] te leggen, terwijl ook alle kosten van verblijf, voeding en (medische) verzorging voor rekening van [geïntimeerde] komen. Gevoegd bij het gegeven dat een bepaalde koopsom is afgesproken, heeft de overeenkomst alle kenmerken van een koopovereenkomst en niet van een min of meer vrijblijvende verzorgingsovereenkomst of overeenkomst van opdracht. [appellante ] heeft het paard definitief uit handen gegeven en die beslissing kon zij niet ongedaan maken door de rechten van [geïntimeerde] terzijde te stellen. Of zij al dan niet terecht het vermoeden had gekregen dat het paard niet goed verzorgd werd is in dit verband niet van belang, aangezien daarin geen toereikende grond is gelegen om met voorbijgaan aan de gemaakte afspraken en de rechten van [geïntimeerde] zich het paard toe te eigenen. Voor zover [appellante ] een beroep doet op wanprestatie aan de kant van [geïntimeerde] , wordt dit niet anders. De overeenkomst is - zoals gezegd - niet door opzegging te beëindigen, de overeenkomst is niet ontbonden en gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] bij de uitvoering ervan in verzuim is komen te verkeren. Dit alles brengt mee dat de eerste vier grieven van [appellante ] , die op de toewijzing van de eerste voorziening betrekking hebben, worden verworpen.
3.16
De tweede voorziening die [geïntimeerde] vordert betreft een verbod op het bezoek van [appellante ] aan het paard en aan stal [[XX]] in Bosch en Duin gedurende een periode van twee jaar. Zoals uit het voorgaande volgt, was na de overeenkomst met [geïntimeerde] de rol van [appellante ] van beperkte omvang. Zij had de verzorging van het paard en de zeggenschap erover uit handen gegeven zonder verder enige financiële verplichting voor het paard te hoeven dragen. De enige bevoegdheid die daarna voor haar resteerde was het paard te allen tijde te bezoeken. [geïntimeerde] heeft in dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellante ] deze bevoegdheid heeft uitgeoefend op een wijze die niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraken en die regelmatig heeft geleid tot overlast voor [geïntimeerde] en voor de stal. [appellante ] miskent dat zij met haar vergaande bemoeienis met het reilen en zeilen van het paard een evenwichtige uitvoering van de overeenkomst en een redelijke toepassing van haar bezoekrecht zelf op het spel heeft gezet. Na het onrechtmatig meenemen van het paard door [appellante ] kan ook naar het voorlopig oordeel van het hof niet van [geïntimeerde] worden gevergd dat zij [appellante ] opnieuw zonder restricties toegang verleent tot het paard en de stal. De opschorting van het bezoekrecht gedurende een beperkte periode van twee jaar acht het hof onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. Grief V, die op toewijzing van de tweede voorziening betrekking heeft, wordt verworpen.
3.17
Het eerste onderdeel van de vorderingen van [appellante ] in reconventie betreft de kosten die zij stelt te hebben gemaakt voor het paard in de periode van 4 oktober 2021 tot 4 december 2021. Dit onderdeel komt niet voor toewijzing in aanmerking reeds omdat deze kosten het gevolg zijn van het eigenmachtig optreden van [appellante ] op 4 oktober 2021. Wanneer [appellante ] het paard had gelaten waar het op grond van de overeenkomst hoorde, had zij geen kosten gemaakt. Er is geen reden de financiële gevolgen van de inbreuk van [appellante ] voor rekening van [geïntimeerde] te laten komen.
De overige twee onderdelen van de primaire vorderingen van [appellante ] in reconventie gaan uit van een verdergaande bevoegdheid van [appellante ] tot bemoeienis met het paard dan door de overeenkomst met [geïntimeerde] gerechtvaardigd is. Zoals hiervoor uiteengezet, is het standpunt van [appellante ] daarover niet houdbaar, zodat deze onderdelen niet toewijsbaar zijn.
Het laatste, subsidiaire, onderdeel van de vorderingen van [appellante ] in reconventie is reeds vanwege de onbepaalbaarheid ervan niet toewijsbaar.
Een en ander leidt tot de slotsom dat grief VI, die de afwijzing van de reconventionele vorderingen betreft, wordt verworpen.
3.18
De laatste grief van [appellante ] heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en deelt het lot ervan. Grief VII wordt verworpen.
Conclusie
3.19
Nu alle grieven zijn verworpen, zal het vonnis van 30 november 2021 worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante ] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 30 november 2021 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante ] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,- aan griffierecht, op € 1.114,- aan salaris advocaat en
wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, T. van Malssen en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2022.
griffier rolraadsheer