ECLI:NL:GHSHE:2022:2689

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.283.342_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en betalingsregeling tussen echtgenoten in bouwrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een civielrechtelijk geschil over een aanneming van werk. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, handelende onder de naam [[X]] Bouw, naar aanleiding van gebreken in de verbouwingswerkzaamheden die in 2015 zijn uitgevoerd. De appellant stelt dat hij als opdrachtgever kan worden aangemerkt, ondanks dat de factuur op naam van zijn echtgenote, [persoon A], stond. De geïntimeerde heeft een betalingsregeling voorgesteld, maar heeft geen betalingen verricht. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de appellant toegewezen, maar de geïntimeerde heeft verzet aangetekend. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg als uitgangspunt genomen en heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld. Het hof concludeert dat de geïntimeerde onvoldoende heeft aangetoond dat de overeenkomst niet met de appellant is gesloten. De betalingsregeling die is overeengekomen, blijft ook van kracht, ongeacht de verjaring van de oorspronkelijke vordering. Het hof heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op basis van rapporten van ONE Expertise en heeft de vordering van de appellant gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van de geïntimeerde tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij de geïntimeerde grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.283.342/01
arrest van 2 augustus 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats].
appellant principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
handelende onder de naam [[X]] Bouw,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.A. Gobbens te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 september 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 juni 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, in verzet gewezen tussen [geïntimeerde] als opposant en [appellant] als geopposeerde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8044019 CV EXPL 19-3954)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • het herstelexploot van 8 september 2020
  • de memorie van grieven met productie 1
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep en van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in onderdeel 3.2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
In of rond februari 2015 heeft [geïntimeerde] verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd in de woning van [appellant] en zijn echtgenote [persoon A]. Bij factuur van 25 februari 2015 heeft [geïntimeerde] voor het werk € 6.560,- inclusief btw in rekening gebracht. Op de factuur is [appellant] vermeld als ‘klant’. Volgens de factuur gaat het om `verwarming installatie,
nieuwe badkamer, nieuwe vaste trap naar zolder'.
3.2.
Bij WhatsApp-bericht van 16 maart 2016 heeft [persoon A] aan [geïntimeerde] klachten geuit over lekkages leidingen en het niet-plaatsen van een badkuip.
3.3.
In 2017 heeft het bedrijf ONE Expertise B.V. onderzoek verricht naar ‘(d)iverse gebreken na verbouwing’ in de woning van [appellant] en [persoon A]. ONE Expertise heeft op
18 augustus 2017 gerapporteerd en op 7 mei 2018 een aanvullend rapport uitgebracht. Volgens dit aanvullende rapport bedroegen de kosten van herstel van gebreken € 4.080,73.
3.4.
Nadat de gemachtigde van [persoon A] bij brief van 6 november 2018 [geïntimeerde] had aangeschreven tot betaling van € 4.080,73, heeft [geïntimeerde] bij e-mail van
15 november 2018 aan de gemachtigde meegedeeld:
‘Op datum 6 november 2018 ontving ik van u een brief waarin u namens [persoon A] een bedrag van €4.090,73 van mij vordert. Ik weet dat ik dit bedrag aan [persoon A] verschuldigd ben, maar ik ben gelet op mijn inkomsten en uitgaven niet in staat dit bedrag in één keer te betalen.
Ik verzoek u om een betalingsregeling met mij te treffen zodat ik de vordering in
termijnen kan aflossen Ik zou de vordering graag in 4 gelijke termijnen willen
voldoen.
Graag hoor ik of u met mijn betalingsvoorstel akkoord gaat. Verder vraag ik u om
tijdens deze correspondentie verdere incassomaatregelen op te schorten om onnodige extra kosten te voorkomen.’
Bij e-mail van 21 november 2018 heeft de gemachtigde van [persoon A] aan [geïntimeerde] geantwoord:
‘Het door u gedane voorstel heb ik met cliënte besproken
Cliënte kan instemmen met het in delen betalen van het schadebedrag ad € 4.080,73. De door u voorgestelde terugbetalingsregeling van 4 termijnen duurt voor cliënte echter te lang.
Cliënte stelt dan ook het volgende voor, namelijk:
-€ 2.000,- voldoen in de maand december 2018
-€ 2.080,73 voldoen m de maand januari 2019’
[geïntimeerde] heeft bij e-mail van 26 november 2018 aan de gemachtigde van [persoon A] meegedeeld:
‘Ik kan het betalen als het maar op twee afbetalingen kan gebeuren’
Bij e-mail van 27 november 2018 heeft de gemachtigde van [persoon A] aan [geïntimeerde] meegedeeld:
‘Bij deze kan ik berichten dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de
betalingsregeling. Cliënten zien dan ook in december 2018 graag de betaling tegemoet van € 2.000,- en in januari 2019 van € 2.080,73. De betaling kunt u richten aan het
rekeningnummer (…) tnv [persoon A] met omschrijving (…).’
3.5.
[geïntimeerde] heeft geen betalingen aan [appellant] en [persoon A] gedaan.
3.6.
In 2019 heeft ONE Expertise opnieuw onderzoek gedaan naar gebreken. Zij heeft op 9 april 2019 rapport uitgebracht.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] gevorderd:

Primair:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
1. aan eiser te betalen een bedrag van € 6.828,84 aan hoofdsom zijnde vervangende schadevergoeding;
2. aan eiser te betalen een bedrag van € 1.805,31 zijnde expertisekosten;
3. aan eiser te betalen de wettelijke rente over € 6.828,84, vanaf 7 december 2017 dan wel vanaf datum dagvaarding;
4. aan eiser te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 716,44;
5. aan eiser te betalen de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van
gemachtigde van eiser.
Subsidiair
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
1. aan eiser te betalen een bedrag van € 4 080,73 aan hoofdsom zijnde nakoming van de
overeenkomst;
2. aan eiser te betalen een bedrag van € 1.805,31 zijnde expertisekosten;
3 aan eiser te betalen de wettelijke rente over € 4.080,73, vanaf 26 november 2018 dan wel vanaf datum dagvaarding;
4. aan eiser te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrag van € 533,07;
5. aan eiser te betalen de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van
gemachtigde van eiser
Meer subsidiair
1. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers een, in goede justitie, nader te betalen vervangende schadevergoeding
Uiterst Subsidiair
1. de gebreken zoals gesteld in het expertiserapport te herstellen. Op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag na betekening van het vonnis dat gedaagde niet voldoet aan het vonnis;
2 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen een bedrag van
€ 1.805,31 zijnde expertisekosten;
3. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 716,44;
4. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van gemachtigde van eisers.’
4.2.
Bij vonnis van 19 juni 2019 heeft de kantonrechter de vordering bij verstek toegewezen. Tegen dat vonnis heeft [geïntimeerde] verzet ingesteld.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het verstekvonnis vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 4.800,38, met wettelijke rente over
€ 4.080,73 en met proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep twee grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en, onder vermeerdering van zijn oorspronkelijke eis, gevorderd [geïntimeerde]:
‘te veroordelen aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 8.028,84 aan hoofdsom, althans een bedrag van 6.828,84 terzake vervangende schadevergoeding, een bedrag van
€ 1.805,31 terzake expertisekosten, de wettelijke rente over € 8.028,84, althans
€ 6.828,84 vanaf 7 december 2017, althans vanaf datum dagvaarding, onder veroordeling van [[X]] Bouw in de proceskosten.’
5.2.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep acht grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en het alsnog afwijzen van alle vorderingen van [appellant], en gevorderd [appellant]:
‘te veroordelen om aan appellant terug te betalen al hetgeen appellant uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg aan geïntimeerde heeft voldaan, zijnde een bedrag van
€ 5.742,47, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum beslaglegging, 25 oktober 2019, althans datum vonnis, 10 juni 2020, althans een in redelijke justitie te bepalen
datum, steeds tot aan de dag der algehele voldoening.’
Contractspartij
5.3.
Met grief 1 in incidenteel hoger beroep stelt [geïntimeerde] zijn verweer aan de orde dat de overeenkomst niet is gesloten met [appellant], maar alleen met [persoon A].
5.4.
Het antwoord op de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst als contractspartij is opgetreden, hangt af van hetgeen de betrokken partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (vergelijk HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877,
HR 20-12-2019 ECLI:NL:HR:2019:2034 rov. 3.1.2). Daarbij zijn alle omstandigheden van belang, ook de verhouding waarin partijen tot elkaar staan, de maatschappelijke kringen waartoe zij behoren en de rechtskennis die van hen kan worden verwacht.
5.4.
[appellant] heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat de overeenkomst ook met hem is gesloten. [appellant] heeft in hoger beroep gewezen op de volgende feiten en omstandigheden. De factuur van 25 februari 2015 van [geïntimeerde] staat op naam van [appellant]. Hij wordt daarin genoemd als ‘klant’. Het ging om een verbouwing van de woning die destijds in gezamenlijk eigendom was van [appellant] en [persoon A]. Zij waren met elkaar gehuwd. Er zijn betalingen aan [geïntimeerde] gedaan vanaf de betaalrekening van [appellant].
In eerste aanleg heeft [appellant] ook nog gesteld dat hij aanwezig was toen [geïntimeerde] de offerte opstelde, en dat een bouwdepot op zijn naam stond, maar [geïntimeerde] heeft dit weersproken.
5.5.
De kantonrechter heeft overwogen dat onweersproken is dat de overeenkomst op
25 februari 2015 is gesloten en dat [geïntimeerde] op dezelfde dag de factuur op naam van [appellant] heeft gesteld, waarin [appellant] als klant is genoemd. Hieruit heeft de kantonrechter afgeleid dat [geïntimeerde] ervan is uitgegaan dat ook [appellant], naast [persoon A], partij is bij de overeenkomst.
5.6.
In hoger beroep voert [geïntimeerde] over deze gang van zaken enkel aan dat de factuur op verzoek van [persoon A] op naam van [appellant] is gesteld. Voor het overige wijst [geïntimeerde] slechts op correspondentie uit en op naam van [persoon A] in de periode, nadat zij over gebreken had geklaagd.
5.7.
Als waar is dat [persoon A] aan [geïntimeerde] heeft verzocht om de factuur op naam van [appellant] te stellen, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst niet ervan is uitgegaan dat ook [appellant] contractspartij was. Het verzoek, als dit is gedaan, kan evenzeer zijn voortgekomen uit, of de bevestiging zijn geweest van de omstandigheid dat ook [appellant] contractspartij was en dat hij de betalingen zou verrichten, al dan niet uit een bouwdepot op zijn naam. Bijkomende feiten of omstandigheden die dit anders maken, heeft [geïntimeerde] in de toelichting op zijn grief niet aangevoerd.
De stellingen van [geïntimeerde] over correspondentie die plaatsvond nadat over gebreken was geklaagd, zeggen niets over hetgeen bij het sluiten van de overeenkomst is besproken of hetgeen [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst heeft begrepen of redelijkerwijs heeft mogen begrijpen. Zonder bijkomende feiten of omstandigheden, die niet of onvoldoende zijn aangevoerd, valt hieruit evenmin af te leiden dat [geïntimeerde] redelijkerwijs heeft begrepen of mogen begrijpen dat [appellant] bij en na de klachten over gebreken geen contractspartij meer was.
5.8.
De conclusie is dat [geïntimeerde] in hoger beroep te weinig heeft aangevoerd om te oordelen dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat ook [appellant] de contractspartij van [geïntimeerde] is. Aan bewijslevering komt [geïntimeerde] dus niet toe.
Grief 1 in incidenteel hoger beroep slaagt niet.
Erkenning
5.9.
Grief 3 in incidenteel hoger beroep gaat over de mededelingen die [geïntimeerde] heeft gedaan in zijn e-mail van 15 november 2018 (zie 3.4). Volgens [geïntimeerde] zijn de mededelingen geen erkenning in de zin van art. 3:318 BW.
5.10.
[persoon A] heeft in maart 2016 bij [geïntimeerde] geklaagd over gebreken in het uitgevoerde werk en over het niet-leveren van een badkuip. De gebreken betroffen diverse lekkages. ONE Expertise heeft de gebreken in 2017 onderzocht en daarover gerapporteerd. Volgens ONE Expertise bedroegen de herstelkosten € 4.080,73. Namens [persoon A] is [geïntimeerde] bij brief van 6 november 2018 gesommeerd dit bedrag te betalen. In een e-mail van 15 november 2018 heeft [geïntimeerde] aan de gemachtigde van [persoon A] meegedeeld dat hij wist dat hij dit bedrag aan [persoon A] was verschuldigd en verzocht om een betalingsregeling. Op 26 november 2018 is overeenstemming over de betalingsregeling bereikt. De gemachtigde heeft deze overeenstemming aan [geïntimeerde] bevestigd op
27 november 2018.
5.11.
Uit het voorgaande blijkt dat [geïntimeerde] ermee heeft ingestemd om € 4.080,73 aan [persoon A] te betalen in verband met de gebreken waarover ONE Expertise had gerapporteerd en dat daarvoor een betalingsregeling is overeengekomen. Voor zover [geïntimeerde] in hoger beroep desondanks heeft willen stellen dat geen betalingsregeling is overeengekomen, passeert het hof deze stelling, omdat de stelling in het licht van de overgelegde correspondentie onvoldoende is toegelicht.
5.12.
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] een beroep op de betalingsregeling gedaan en tot onderdeel van zijn vorderingen gemaakt. Uit hoofde van de betalingsregeling was [geïntimeerde] verplicht om het overeengekomen bedrag aan [persoon A] te betalen. Dit wordt niet anders als de vordering van [persoon A] ten tijde van het sluiten van de nadere overeenkomst was verjaard. Ook dan stond het [geïntimeerde] immers vrij om in te stemmen met een betalingsverplichting.
5.13.
In zijn verweer tegen de vorderingen van [appellant] heeft [geïntimeerde] de mededelingen in zijn e-mail van 15 november 2018 (alleen) besproken in het kader van de vraag of daarin een erkenning is gelegen die de verjaring, waarop hij een beroep doet, heeft gestuit. Of de erkenning door [geïntimeerde], die in zijn e-mail van 15 november 2018 is gelegen, een verjaring heeft gestuit, is echter niet van betekenis. Na de e-mail van
15 november 2018 is immers de betalingsregeling overeengekomen, die [geïntimeerde] tot betaling van het bedrag van € 4.080,73 verplichtte.
5.14.
De vraag is of [appellant] rechten aan de nadere overeenkomst kan ontlenen. In hoger beroep voert [geïntimeerde] hierover slechts aan dat de betalingsregeling is getroffen in relatie tot [persoon A] en dat geen overeenkomst met [appellant] kan zijn gesloten, omdat hij niet door [appellant] was aangesproken. In het licht van het uitgangspunt dat [geïntimeerde] de aannemingsovereenkomst ook met [appellant] heeft gesloten en de betalingsregeling betrekking heeft op gebreken in het uitgevoerde werk, behoeft het toelichting waarom [geïntimeerde] redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat alleen [persoon A] recht had op betaling van het bedrag van € 4.080,73 en niet [persoon A] en [appellant] tezamen, en waarom [appellant] het tegendeel niet heeft mogen aannemen. Een dergelijke toelichting heeft [geïntimeerde] niet gegeven. Het hof passeert daarom dit verweer van [geïntimeerde].
5.15.
De conclusie is dat grief 3 in het incidenteel hoger beroep niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden.
Verjaring
5.16.
Grief 2 in incidenteel hoger beroep gaat over verjaring. Volgens [geïntimeerde] is de vordering van [appellant] verjaard op grond van art. 7:761 lid 1 BW, omdat [geïntimeerde] tot de ontvangst van de brief van 6 november 2018 niets meer van [persoon A] of [appellant] heeft vernomen, nadat in maart 2016 over de gebreken was geklaagd.
5.17.
Het beroep op verjaring betreft volgens de stellingen van [geïntimeerde] de gebreken waarover in maart 2016 was geklaagd. Met betrekking tot deze gebreken is echter de hiervóór besproken betalingsregeling getroffen. Dit brengt mee dat het hof niet meer behoeft te bespreken of de vordering met betrekking tot de gebreken was verjaard. Ook grief 2 in incidenteel hoger beroep kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Klachtplicht, gebreken en andere verweren
5.18.
Ook grief 4 in incidenteel hoger beroep gaat over het bedrag van € 4.080,73. [geïntimeerde] stelt dat zijn andere verweren tegen toewijzing van dit bedrag moeten worden besproken, omdat volgens hem niet overeind kan blijven dat hij de vordering tot dit bedrag heeft erkend.
5.19.
Al deze verweren stuiten af op de omstandigheid dat [geïntimeerde] met de betaling van dit bedrag heeft ingestemd en over de betaling een regeling heeft afgesproken. Ook grief 4 in incidenteel hoger beroep slaagt dus niet.
5.20.
De grieven 5 en 6 in incidenteel hoger beroep treffen hetzelfde lot, omdat deze grieven slechts voortborduren op de hiervóór besproken grieven.
Expertisekosten
5.21.
Grief 7 in incidenteel hoger beroep betreft de kosten die ONE Expertise in rekening heeft gebracht voor het rapport van 18 augustus 2017. Het gaat om € 719,65. [geïntimeerde] stelt dat de expertisekosten geen schade voor [appellant] zijn, omdat [persoon A] verzekerde en opdrachtgever was voor het onderzoek door ONE Expertise.
5.22.
ONE Expertise heeft in haar rapport [persoon A] vermeld als verzekerde en opdrachtgever. De kosten van haar onderzoek heeft ONE Expertise gefactureerd aan [persoon A]. De vraag is of de kosten al dan niet mede voor rekening van [appellant] zijn gekomen en dus tot zijn schade kunnen worden gerekend. [appellant] stelt daar niets over, niet in eerste aanleg en niet in hoger beroep. In zijn memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep gaat hij inhoudelijk in het geheel niet in op de grief van [geïntimeerde]. Onder deze omstandigheden kan het hof niet anders dan vaststellen dat [appellant] te weinig heeft aangevoerd om aan te nemen dat de kosten van het onderzoek tot zijn schade behoren.
Grief 7 in incidenteel hoger beroep slaagt.
Toewijzing vordering en proceskosten eerste aanleg
5.23.
Voor zover grief 8 in incidenteel hoger beroep zich verzet tegen het toewijzen van het bedrag van € 4.080,73 en de expertisekosten, heeft de grief geen zelfstandige betekenis.
5.24.
Grief 8 is ook gericht tegen de proceskostenveroordeling die de kantonrechter heeft uitgesproken. Het hof verwerpt de grief, omdat naar zijn oordeel [geïntimeerde] terecht is aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het oordeel dat het hof over de expertisekosten heeft gegeven, maakt dit niet anders.
Teruggaaf
5.25.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [geïntimeerde] om [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan, slechts toewijsbaar is wat betreft het bedrag van de expertisekosten.
5.26.
[geïntimeerde] vordert de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag vanaf de dag van beslaglegging, althans vanaf de datum van het bestreden vonnis. Het ligt niet voor de hand dat [geïntimeerde] recht heeft op wettelijke rente in de periode dat het bedrag nog niet aan [appellant] was betaald, en [geïntimeerde] heeft daarvoor ook geen grondslag genoemd.
Op welk moment [geïntimeerde] heeft betaald, is niet vermeld. Het hof wijst de wettelijke rente daarom toe vanaf het moment waarop de eis tot terugbetaling is ingesteld, dat is op
23 maart 2021, de dag waarop de memorie van antwoord in principaal hoger beroep en van grieven in incidenteel hoger beroep is ingediend.
Werk [persoon B]
5.27.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn oorspronkelijke eis vermeerderd. Hij vordert vergoeding van een bedrag van € 1.200,-, welk bedrag hij stelt aan [persoon B] van Klusbedrijf [persoon B] te hebben betaald voor herstelwerk.
5.28.
Het hof begrijpt dat [appellant] stelt dat hij om verdere schade te voorkomen lekkende leidingen heeft laten herstellen voordat ONE Expertise in 2017 onderzoek heeft verricht. [appellant] verwijst naar de rapporten van ONE Expertise, waarin dit op pagina 2 onder ‘omstandigheden’ is vermeld. In hoger beroep heeft [appellant] een verklaring van [persoon B] overgelegd, waarin [persoon B] zijn bevindingen en herstelwerk beschrijft. Van de kosten van dat werk, of de betaling daarvan, is geen bewijsstuk overgelegd.
5.29.
In het rapport van ONE Expertise van 18 augustus 2017, waarnaar [appellant] verwijst, is onder meer vermeld:

OMSTANDIGHEDEN
Na de verbouwing constateerde verzekerde de volgende gebreken.
- Lekkage in de hal, de keuken en de slaapkamer.
- lekkage van de geïnstalleerde douchekolom
- Een verkeerde cv-ketel.
- Niet functionerende wandcontactdozen
Tevens was de badkuip nog niet geplaatst op het moment dat wederpartij het werk als
opgeleverd beschouwde.
Verzekerde heeft wederpartij op de gebreken geattendeerd, waarna deze volgens verklaring in april 2016 de cv-ketel heeft vervangen. Sindsdien heeft verzekerde volgens verklaring niets meer van wederpartij vernomen.
Hierna heeft verzekerde de lekkende leidingen laten herstellen ter voorkoming van het
verergeren van de schades
(…)
OMVANG VAN DE SCHADE
De schade bestaat uit de kosten voor het herstel van de waterschade, het alsnog juist
installeren van de douchekolom, het plaatsen van het bad en het aansluiten van twee
wandcontactdozen
Voor het herstel van de lekkende leidingen in de verdiepingsvloer moest tevens de
vloerafwerking in de slaapkamer worden opengebroken en als zodanig worden hersteld
VASTSTELLING
Wij hebben de herstelkosten vastgesteld op € 3 593,70 inclusief B.T.W., conform onderstaande specificatie.
(…)
Totaal, incl. B.T.W. € 3.593,70’
5.30.
In het rapport van ONE Expertise zijn foto’s opgenomen van ‘herstelde leidingen in de keuken en de lekkageplek in het plafond als gevolg van de lekkende (inmiddels ook herstelde) leidingen in de slaapkamer’ en van ‘vervangen koppelingen’.
5.31.
Het rapport is later aangevuld. Het aangepaste rapport dateert van 7 mei 2018. In het rapport is vermeld:
‘Tevens bleek eind 2017 dat er sprake was van een lekkende koppeling in de leidingkoker van de badkamer.’
De herstelkosten, vermeld onder ‘vaststelling’ zijn vanwege de aanpassing begroot op
€ 4.080,73 inclusief btw.
5.32.
Uit het rapport van ONE Expertise van 18 augustus 2017 kan worden opgemaakt dat het herstel van de lekkende leidingen, dat in het rapport is vermeld onder ‘omstandigheden’ en waarnaar [appellant] verwijst in verband met de vermeerderde eis, ook is vermeld bij ‘omvang van de schade’. In die paragraaf is verder beschreven dat voor het herstel de vloerafwerking in de slaapkamer moest worden opengebroken en hersteld.
Onder ‘vaststelling’ zijn kosten van herstel van leidingen en slaapkamervloer vermeld.
De herstelkosten die ONE Expertise heeft vastgesteld, zijn onderdeel van het aan [appellant] toegewezen bedrag van € 4.080,73. In het licht hiervan behoeft het toelichting dat de kosten van het herstelwerk dat [persoon B] heeft verricht, niet al zijn begrepen in dit bedrag.
Deze toelichting heeft [appellant] niet of onvoldoende gegeven. Om die reden is de vermeerderde eis niet toewijsbaar.
Nieuwe gebreken
5.33.
[appellant] heeft aangevoerd dat er eind 2018 nieuwe problemen waren, die verband hielden met lekkages van leidingen boven het badkamerplafond en de lage druk in de CV-installatie. Naar aanleiding daarvan heeft ONE Expertise een onderzoek ingesteld. Overeenkomstig een advies van ONE Expertise heeft daarna het bedrijf Pompe Lekdetectie Nederland (hierna: PLN) een onderzoek uitgevoerd. Daarvan is op 3 april 2019 rapport uitgebracht. ONE Expertise heeft haar eerdere rapport aangepast. Het aangepaste rapport dateert van 9 april 2019.
5.34.
Voor het uitvoeren van de werkzaamheden die PLN adviseert, heeft [appellant] een offerte gevraagd van het bedrijf [Klus/aannemingsbedrijf]. [Klus/aannemingsbedrijf] heeft op 28 april 2019 een offerte uitgebracht. Volgens deze offerte bedragen de kosten van de werkzaamheden € 5.499,- inclusief btw. Daarboven komen volgens [appellant] nog de kosten van nieuwe tegels, in totaal € 1.329,84. [appellant] verlangt dat [geïntimeerde] deze bedragen aan hem betaalt, in totaal dus € 6.828,84. Daarop hebben de grieven in principaal hoger beroep betrekking.
5.35.
In grief 1 in principaal hoger beroep is de vraag aan de orde of het gaat om gebreken in het werk dat [geïntimeerde] heeft uitgevoerd.
5.36.
[geïntimeerde] voert aan dat er geen bewijs is dat de lekkages het gevolg zijn van werk dat hij heeft uitgevoerd. Hij wijst erop dat tussentijds anderen werkzaamheden hebben uitgevoerd. Bovendien zouden koppelingen volgens hem door de waterdruk eerder zijn gaan lekken, als die niet goed waren uitgevoerd.
5.37.
Het staat niet ter discussie dat het gaat om lekkages in leidingen die onderdeel waren van de werkzaamheden die [geïntimeerde] bij de verbouwing heeft uitgevoerd. Al in 2016 en 2017 zijn lekkages in de leidingen opgetreden, als gevolg van gebreken in het leidingwerk. Deze gebreken zijn met name toegeschreven aan het niet naar behoren aansluiten of afknellen van koppelingen in het leidingwerk. Dat dit werk niet naar behoren is uitgevoerd, heeft [geïntimeerde] niet weersproken toen in november 2018 is overeengekomen dat [geïntimeerde] de herstelkosten zou betalen.
5.38.
ONE Expertise beschrijft in haar rapport van 9 april 2019 het leidingwerk boven een inmiddels gedemonteerd plafond. Het leidingwerk heeft een aantal koppelingen dat groter is dan gebruikelijk en nodig. ONE Expertise acht het aannemelijk dat er lekkages zijn in schachten en onder vloeren en adviseert daarom onderzoek door PLN. De gebreken die PLN daarna heeft gevonden, liggen in het verlengde van de eerder aangetroffen gebreken.
Het gaat steeds om aansluitingen en koppelingen die niet deugdelijk zijn aangebracht.
Waar koppelingen reeds zijn vervangen, is dit vermeld. Volgens het rapport moeten er vloeren en wanden worden geopend om bij het leidingwerk te komen. Uit niets blijkt dat deze vloeren en wanden al eerder door een ander zijn geopend, nadat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd.
5.39.
[geïntimeerde] is uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het onderzoek door ONE Expertise. Hij is dus in de gelegenheid geweest om zelf de situatie op te nemen, na te gaan of het zijn werk was of het werk van een ander, en om zijn visie te geven. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Een reden daarvoor heeft hij niet gegeven.
[geïntimeerde] heeft verder niets naar voren gebracht over inspanningen die hij heeft verricht om onderzoek te doen naar de feiten. Hij heeft evenmin concreet de werkzaamheden omschreven die hij in zijn visie zelf heeft uitgevoerd, bijvoorbeeld aan de hand van zijn administratie.
5.40.
Onder deze omstandigheden volstaat het naar het oordeel van het hof niet om achteraf, zonder zelf de situatie te hebben bekeken, alleen maar te suggereren dat het gaat om gebreken in het werk van anderen. Dat het vanwege waterdruk niet mogelijk is dat lekkages door ondeugdelijk aangebrachte aansluitingen en koppelingen pas na verloop van tijd zichtbaar worden, is verder niet voldoende onderbouwd.
5.41.
De conclusie is dat [geïntimeerde] zijn verweer te weinig heeft toegelicht en onderbouwd, tegenover hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met verwijzing naar de rapporten van ONE Expertise en PLN. Het hof gaat om die reden aan het verweer voorbij. Aan het leveren van tegenbewijs komt [geïntimeerde] dus niet toe. Grief 1 in principaal hoger beroep slaagt.
5.42.
Grief 2 in principaal hoger beroep betreft de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. Zoals hiervóór in 5.34 is opgemerkt, gaat het om de kosten van herstelwerkzaamheden, zoals geoffreerd door [Klus/aannemingsbedrijf], en de kosten van tegels.
5.43.
[geïntimeerde] voert aan dat het bedrag van de schadevergoeding niet voldoende is gespecificeerd en verwijst naar zijn verweer in eerste aanleg. Verder stelt hij dat een hoger waterverbruik geen schade is die hem kan worden toegerekend en hij betwist ook dat de kosten van het hogere waterverbruik € 619,82 zijn.
5.44.
De kosten van het waterverbruik zijn in hoger beroep niet aan de orde. Het hof bespreekt het waterverbruik daarom niet.
5.45.
Wat betreft de offerte van [Klus/aannemingsbedrijf] geldt het volgende. De offerte geeft een beschrijving van werkzaamheden die [Klus/aannemingsbedrijf] zal uitvoeren, met telkens een totaalprijs per onderdeel. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg deels algemene betwistingen naar voren gebracht, maar ook opmerkingen gemaakt over het gebrek aan specificatie van het werk, de benodigde arbeidstijd, het uurtarief, de materiaalkosten en de btw. De offerte voorziet inderdaad niet in een dergelijke specificatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [appellant] niet op het verweer van [geïntimeerde] is ingegaan en heeft daarom de vorderingen van [appellant] op dit onderdeel afgewezen.
5.46.
Gelet op het voorgaande lag het op de weg van [appellant] om in hoger beroep alsnog het verweer van [geïntimeerde] te bespreken, en waar nodig de offerte nader te (laten) specificeren. Dit heeft [appellant] echter nagelaten. In hoger beroep gaat [appellant] slechts op één aspect in, namelijk het verschil tussen het geoffreerde bedrag en de door ONE Expertise vastgestelde herstelkosten. Nu [appellant] het verweer van [geïntimeerde] voor het overige niet bespreekt, en met name geen nadere specificatie van of toelichting op de offerte van [Klus/aannemingsbedrijf] geeft, is ook in hoger beroep de conclusie dat [appellant] de hoogte van de schade op dit onderdeel onvoldoende heeft onderbouwd, voor zover het gaat om het bedrag van
€ 6.828,84.
5.47.
Dit betekent niet dat de vordering van [appellant] op dit onderdeel in het geheel niet toewijsbaar is. ONE Expertise heeft in haar rapport van 9 april 2019 de herstelkosten begroot op € 4.314,70. Ook [geïntimeerde] verwijst in zijn verweer daarnaar. Er is niets aangevoerd dat tot het oordeel leidt dat de schade lager is dan ONE Expertise heeft begroot. Aan [appellant] moet daarom € 4.314,70 worden toegewezen als schadevergoeding. Voor een aanvullende vergoeding voor tegels is geen grondslag, omdat niet duidelijk is gemaakt dat in de begroting van ONE Expertise geen rekening is gehouden met het vervangen van tegels, voor zover dit voor het herstel noodzakelijk is.
5.48.
In de toelichting op grief 2 in principaal hoger beroep stelt [appellant] verder dat de kosten van het tweede onderzoek door ONE Expertise en de kosten van het onderzoek voor toewijzing in aanmerking komen. In de conclusie van de memorie van grieven in principaal hoger beroep is een bedrag van € 1.805,31 genoemd.
5.49.
[geïntimeerde] heeft de grief op dit onderdeel niet weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat de bedoelde kosten als schade van [appellant] voor rekening van [geïntimeerde] komen. Volgens de als productie 20 bij de inleidende dagvaarding overgelegde facturen zijn de kosten van het tweede onderzoek door ONE Expertise € 660,66 en van het onderzoek door PLN € 425,-. In totaal is dit € 1.085,66, welk bedrag het hof zal toewijzen.
5.50.
[appellant] vordert de wettelijke rente over de periode vanaf 7 december 2017. Ook in eerste aanleg heeft hij dit gedaan, kennelijk uitgaande van een termijn die is genoemd in een brief van 23 november 2017 van de gemachtigde van [persoon A]. [geïntimeerde] heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij deze brief niet heeft ontvangen en de kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 26 november 2018. De schade waarop het principaal hoger beroep betrekking heeft, is onderzocht en vastgesteld in 2019. Onder deze omstandigheden behoorde [appellant] nader toe te lichten op grond waarvan de wettelijke rente over vergoeding voor deze schade en de daarmee samenhangende expertisekosten vanaf
7 december 2017 is verschuldigd. Nu hij dit heeft nagelaten, wijst het hof de wettelijke rente toe vanaf de dag van dagvaarding in hoger beroep, dat is 1 september 2020.
5.51.
De conclusie is dat grief 2 gedeeltelijk slaagt.
Slot
5.52.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van partijen passeert het hof, voor zover het bewijsaanbod hiervóór nog niet ter sprake is gekomen. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.53.
De slotsom is dat het bestreden vonnis deels moet worden bekrachtigd en deels moet worden vernietigd. Voor zover het vonnis wordt vernietigd, zal het hof opnieuw beslissen op de vorderingen van [appellant], zoals hieronder wordt vermeld.
Proceskosten
5.54.
In principaal hoger beroep zijn partijen zijn over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld. Het hof vindt daarin aanleiding om de kosten van het principaal hoger beroep tussen hen te compenseren.
5.55.
In incidenteel hoger beroep is [geïntimeerde] grotendeels in het ongelijk gesteld.
De kosten van het incidenteel hoger beroep komen daarom voor zijn rekening. Het hof stelt deze proceskosten tot heden aan de zijde van [appellant] vast op € 393,50 (tarief I, 0,5 punt).

6.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, behalve voor zover in 4.2 van dit vonnis [geïntimeerde] is veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 4.800,38 en in 4.5 van dit vonnis het meer of anders gevorderde is afgewezen;
6.2.
vernietigt het bestreden vonnis in zoverre en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
6.3.
stelt het bedrag dat [geïntimeerde] volgens 4.2 van het vonnis aan [appellant] moet betalen, vast op € 4.080,73 (met de daarover toegewezen wettelijke rente);
6.4.
veroordeelt [appellant] om € 719,65 aan [geïntimeerde] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2021 tot de dag van betaling;
6.5.
veroordeelt [geïntimeerde] om € 5.400,36 aan [appellant] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020 tot de dag van betaling;
6.6.
compenseert de proceskosten van het principaal hoger beroep, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
6.7.
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 393,50 tot heden;
6.8.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst af hetgeen [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2022.
griffier rolraadsheer