Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 4] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 5] ,wonende te Weert,
[geïntimeerde 6] ,
[geïntimeerde 7] ,
5.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/249956 / HA ZA 18-236)
6.Het geding in hoger beroep
- Het tussenarrest van 11 februari 2020;
- het tussenarrest van 16 juni 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 25 november 2020;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 8 juni 2022, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
7.De beoordeling
“De werkgever kent een verplichte pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds ABP. Maandelijks wordt een werknemersbijdrage ingehouden op het salaris. De premieverdeling tussen werkgever en werknemer vindt plaats conform de vaststelling door het ABP-bestuur.”
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen met ingang van 1 april 2018 tot de dag van volledige betaling, alsmede,
Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.’ Ten opzichte van [appellant] is het bestreden vonnis niet in kracht van gewijsde gegaan en evenmin is sprake van een ‘ander geding tussen dezelfde partijen’. De omstandigheid dat Vita Frui - anders dan [appellant] - geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het bestreden vonnis, maakt het voorgaande niet anders. Dit betekent dat het hof de grieven in volle omvang zal beoordelen.
€ 80.000,=, maar dat was financieel niet mogelijk voor PETC+. In juli 2016 zijn volgens [appellant] stappen ondernomen om te komen tot een adequate pensioenvoorziening bij Rabobank. [appellant] betoogt verder dat toen ABP in augustus 2016 alsnog bereid bleek een uitvoeringsovereenkomst aan te gaan, ABP naliet om opgave te doen van het te betalen bedrag, terwijl ook aanspraak werd gemaakt op (boete)rente. Financieel was PETC+ vanaf september/oktober 2016 niet meer in staat om het voor de pensioenafdracht benodigde bedrag te voldoen aan ABP, aldus [appellant] . Ook voert [appellant] aan dat hij is afgegaan op een (foutief) advies van de vakbond, en dat de ingehouden werknemerspremies door PETC+ op een aparte bankrekening werden gereserveerd.
PETC+ is niet aangesloten bij ABP. De heer [appellant] heeft de contracten niet getekend retour gestuurd, ook niet na een rappel van onze zijde’. [appellant] heeft dit niet, althans onvoldoende weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat door toedoen van [appellant] er geen uitvoeringsovereenkomst met ABP is gesloten.
€ 9.834,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten x € 3.278,00).