ECLI:NL:GHSHE:2022:2673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
20-000521-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met betrekking tot geldboete en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 14 februari 2018 was veroordeeld voor mishandeling. De politierechter had een geldboete van € 750,- opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere geldboete van € 500,- en 10 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde een strafmaatverweer aan.

Het hof heeft het beroep in hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het vonnis van de politierechter in grote lijnen juist is, maar dat de strafoplegging aangepast moet worden. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, aangezien het hoger beroep op 14 februari 2018 is ingesteld en het arrest pas op 5 januari 2022 is gewezen. Deze overschrijding bedraagt bijna twee jaar. Het hof heeft in overweging genomen dat zonder deze overschrijding een geldboete van € 750,- passend zou zijn geweest, maar heeft besloten om de geldboete te verlagen naar € 500,-.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis van de politierechter wordt vernietigd voor wat betreft de strafoplegging, en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en 10 dagen hechtenis. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, met inachtneming van de relevante wetgeving en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000521-18
Uitspraak : 5 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 februari 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-052476-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en de verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Tevens is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging.
Het hof zal – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
In hetgeen de raadsman ten overstaan van het hof naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen dan de politierechter.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling in een café.
Het hof stelt vast dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Immers is het hoger beroep ingesteld op 14 februari 2018 en is dit arrest dus niet binnen twee jaar nadien gewezen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt bijna 2 jaar. Zonder schending van de redelijke termijn zou een geldboete ter hoogte van € 750,- passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een geldboete ter hoogte van € 500,-. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 5 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken