ECLI:NL:GHSHE:2022:2671

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
20-001478-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen tijdens coronarellen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen tijdens de coronarellen op 25 januari 2021 in 's-Hertogenbosch. Het hof heeft de verdachte nu veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die niet ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door de benadeelde partijen is geleden. De vorderingen tot schadevergoeding zijn toegewezen, waarbij de wettelijke rente vanaf de datum van de schade is vastgesteld. Het hof heeft ook de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien de verdachte in gebreke blijft met betaling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001478-21
Uitspraak : 1 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-105745-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ (feit 1) en ‘medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter beslissingen genomen op de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat de door [benadeelde partij 1] ingediende vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet aan de orde is.
De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] zijn door de politierechter gedeeltelijk toegewezen. Het meer of anders gevorderde is (telkens) afgewezen en/of de benadeelde partij is (telkens) dienaangaande niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partijen hebben in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij de vorderingen tot schadevergoeding ter hoogte van de oorspronkelijk gevorderde geldbedragen wensen te handhaven, waardoor hun vorderingen van rechtswege, slechts voor zover deze zijn toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde en de kwalificatie daarvan zal bevestigen, dat het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf zal worden vernietigd en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze benadeelden partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering tot schadevergoeding.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] is geconcludeerd dat deze vorderingen, nu deze benadeelde partijen in hoger beroep niet te kennen hebben gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, zullen worden toegewezen conform de beslissing van de politierechter (te weten tot de respectievelijke bedragen van € 3.909,28, € 250,00, € 150,00, € 2.985,28 en € 1.458,58).
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 14] , [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 16] is geconcludeerd tot integrale toewijzing daarvan (te weten tot de respectievelijke bedragen van € 5.291,00, € 500,00, € 2.211,91, € 500,00, € 155,00, € 689,80, € 1.025,29 en € 175,00).
Met betrekking tot de door de benadeelde partijen [benadeelde partij 17] , [benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 19] , [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 21] ingediende vorderingen tot schadevergoeding heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat die vorderingen gedeeltelijk dienen te worden toegewezen (te weten tot de respectievelijke bedragen van € 920,39, € 2.412,54, € 250,00,
€ 5.881,84 en € 2.232,00).
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 22] is geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing daarvan, primair tot een geldbedrag van € 789,87 en subsidiair tot een geldbedrag van € 238,87.
De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof telkens zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, nu er sprake is van groepsaansprakelijkheid, alsmede dat de toe te wijzen bedragen telkens worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, alsook dat telkens ten behoeve van de slachtoffers de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging ten aanzien van verschillende vorderingen tot schadevergoeding verweer gevoerd, op de gronden zoals vermeld in het toegezonden schriftelijk standpunt. Deze verweren komen bij de overwegingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen aan de orde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 25 januari 2021 te
‘s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de straten:
- de Van Grobbendocklaan en/of
- de Graafseweg en/of
- het Hinthamereinde en/of
- de Hinthamerstraat en/of
- de Markt en/of
- de Pensmarkt en/of
- de Hooge Steenweg en/of
- de Visstraat, in elk geval een of meerdere straten in (het centrum van)
‘s Hertogenbosch, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op (een) voor het publiek toegankelijke plaats(en), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen, te weten:
- een of meerdere (winkel)ruit(en) en/of
- een of meerdere (winkel)pand(en) en/of
- (winkel)inventaris en/of
- een of meerdere voertuig(en) en/of
- een of meerdere fiets(en) en/of
- een of meerdere verkeersbord(en) en/of
- openbare werken, prullenbakken en/of straatlantaarns en/of straatwerken, in elk geval enig goed, door:
- stenen en/of voorwerpen tegen een of meerdere (winkel)ruit(en) en/of (winkel)pand(en) te gooien en/of te slaan en/of
- tegen een of meerdere (winkel)ruit(en) en/of (winkel)pand(en) te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en/of
- winkelinventaris te vernielen en/of te beschadigen en/of
- een of meerdere voertuig(en) omver te duwen en/of omver te gooien en/of te vernielen en/of te beschadigen en/of
- een of meerdere fiets(en) te vernielen en/of te beschadigen en/of
- (zwaar) vuurwerk af te steken en/of
- een of meerdere goed(eren) in brand te steken en/of
- een of meerdere verkeersbord(en) uit de grond te trekken en/of te verplaatsen;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 25 januari 2021 te
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk (winkel)inventaris, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 6] , toebehoorde(n), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 januari 2021 te ‘s-Hertogenbosch, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de straten:
- de Graafseweg en/of
- het Hinthamereinde en/of
- de Hinthamerstraat en/of
- de Markt en/of
- de Pensmarkt en/of
- de Hooge Steenweg en/of
- de Visstraat,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten:
- (winkel)ruiten en
- (winkel)panden en
- voertuigen en
- fietsen,
in elk geval enig goed, door:
- stenen en/of voorwerpen tegen (winkel)ruiten en/of (winkel)panden te gooien en/of te slaan en
- tegen (winkel)ruiten en/of (winkel)panden te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en
- voertuigen omver te duwen en/of omver te gooien en/of te vernielen en/of te beschadigen en
- fietsen te vernielen en/of te beschadigen en
- goederen in brand te steken.
2.
hij op 25 januari 2021 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk (winkel)inventaris, die aan [benadeelde partij 6] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte niet zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar dat aan hem een taakstraf van een groot aantal uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat sprake is van positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. De verdachte heeft werk gevonden, schulden worden afgelost, afspraken met de reclassering worden nagekomen en hij is op een wachtlijst geplaatst om een woning te krijgen. Bovendien dient bij het bepalen van een op te leggen sanctie rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Tot slot blijkt uit een aantal uitspraken betreffende coronarellen dat in zaken slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele weken is opgelegd of in sommige gevallen een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het in die zaken ging om geweld tegen personen, terwijl het (volgens de LOVS-oriëntatiepunten) in het onderhavige geval gaat om een minder zware variant van openlijke geweldpleging, namelijk geweld tegen goederen.
Oordeel van het hof
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De regering heeft ter bestrijding van de coronapandemie ingrijpende maatregelen moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. In dat kader is ook het ingrijpende middel van de avondklok aangewend, waardoor een ieder, behoudens bij wet geregelde uitzonderingsgevallen, zich vanaf 21:00 uur niet meer op straat mocht begeven. Naar aanleiding van de instelling van deze avondklok zijn in Nederland grootschalige rellen uitgebroken. Daarbij zijn door grote groepen personen aan allerlei zaken vernielingen en beschadigingen toegebracht.
De onderhavige zaak ziet op de grootschalige rellen die op 25 januari 2021 zijn uitgebroken in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch. Op 25 januari 2021 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en het tezamen en in vereniging met anderen vernielen en/of beschadigen van (winkel)inventaris van de [benadeelde partij 6] . De verdachte heeft zich aangesloten bij de groep relschoppers die vervolgens de binnenstad is ingetrokken en daar op grote schaal vernielingen heeft aangericht. Hij heeft zelf ook een steen tegen de ruit van [benadeelde partij 1] gegooid. Voorts is de verdachte de [benadeelde partij 6] ingerend, rende schreeuwend door de winkel en in het voorbij rennen gooide hij spullen van de schappen. Op de telefoon van de verdachte zijn vier video’s aangetroffen die met de telefoon opgenomen waren tijdens de rellen op 25 januari 2021. Op die beelden is te zien dat de persoon die filmde
(het hof begrijpt: de verdachte)in een grote groep personen over de straat liep. Te horen is dat er hard werd geschreeuwd en dat er vernielingen werden gepleegd. Op de beelden is te zien dat de verdachte filmde terwijl hij zich buiten bij de [winkel] bevond. Er werd hard geschreeuwd en er ging een alarm af in de [winkel] . De verdachte filmde de vernielde etalageruiten en spullen die buiten de winkel op de grond lagen,
In het centrum van ’s-Hertogenbosch is een spoor van vernielingen en beschadigingen aangericht. Er zijn onder andere ruiten ingegooid, voertuigen zijn beschadigd en diverse panden zijn betreden en geplunderd. Ook is op verschillende plaatsen in de binnenstad brand gesticht. Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders is op ernstige wijze inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen en is aan de slachtoffers de nodige schade veroorzaakt. Bovendien heeft het handelen van de relschoppers bij de inwoners van de binnenstad van ’s-Hertogenbosch angst veroorzaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 april 2022. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Het hof zal die omstandigheid derhalve niet ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging meewegen. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat de verdachte op 6 juli 2021 door de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Gelet hierop vindt artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing. Verder heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsrapportage d.d. 9 juni 2021, opgemaakt in de zaak waarvoor de verdachte op 6 juli 2021 door de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de urgentieverklaring voor het krijgen van een woning is toegewezen, maar dat thans nog niet duidelijk is wanneer hij daadwerkelijk een woning zal krijgen. Voorts heeft hij verklaard dat hij nu werkt als dakdekker en dat hij weer een opleiding wil gaan volgen.
Het feit dat eenieder in Nederland zich – zeker ten tijde van het bewezenverklaarde – door de uitbraak van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie bevond, maakt dat de binnen de zittende en staande magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten) en richtlijnen, dienende als indicatie voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van openlijke geweldpleging in vereniging, niet op de onderhavige situatie van toepassing zijn. Deze richtlijnen zijn immers niet voor deze uitzonderlijke situatie geschreven, temeer nu ten tijde van het opstellen daarvan het uitbreken, de aard en omvang van de coronapandemie niet kon worden voorzien.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde handelen, in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van generale preventie en vergelding, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een straf zoals door de verdediging is bepleit acht het hof onvoldoende recht doen aan voornoemde aspecten en belangen en om die reden niet passend. Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof weliswaar gebleken dat de verdachte eerste positieve stappen ter verbetering van zijn leven en leefstijl heeft gezet, maar dit gegeven legt naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal om het standpunt van de verdediging te volgen.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 maanden.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Algemene overwegingen betreffende de vorderingen van de benadeelde partijen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, zoals onder feit 1 bewezen is verklaard, op 25 januari 2021 heeft plaatsgehad op of aan de Graafseweg en/of het Hinthamereinde en/of de Hinthamerstraat en/of de Markt en/of de Pensmarkt en/of de Hooge Steenweg en/of de Visstraat te ’s-Hertogenbosch. Het hof stelt voorop dat, voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, de benadeelde partijen telkens gevestigd zijn aan, dan wel woonachtig zijn aan, één van de hiervoor genoemde, tevens in de bewezenverklaring genoemde straten.
Het hof stelt verder vast dat een aantal van de benadeelde partijen dat zich als zodanig heeft gevoegd, ondernemer is voor de omzetbelasting. Genoegzaam is komen vast te staan dat de door hen gevorderde bedragen in sommige gevallen inclusief BTW zijn. Omdat deze benadeelde partijen ondernemer voor de omzetbelasting zijn en derhalve BTW kunnen terugvragen, kan in zoverre niet van schade worden gesproken. Gelet daarop zal het hof slechts de betreffende schadeposten exclusief BTW toewijzen. Voor het overige, dat wil zeggen voor zover de vorderingen zien op BTW, en voor zover die vorderingen nog aan de orde zijn in hoger beroep, zullen deze vorderingen worden afgewezen.
Het hof zal hierna de verschillende vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen bespreken. Daarna volgen enkele overwegingen betreffende hoofdelijkheid, wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregelen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 17]
De benadeelde partij [benadeelde partij 17] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.120,39, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit een bedrag van € 920,39 aan materiële schade in verband met de reparatie van een auto en € 200,00 in verband met een op te nemen vrije dag. Deze laatste post is door de benadeelde partij (abusievelijk) aangeduid als immateriële schade.
De politierechter heeft de gevorderde schadepost van € 920,39, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen. De gevorderde schadepost ad € 200,00 is afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven ter hoogte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag (€ 1.120,39).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadepost van € 200,00 (wederom) dient te worden afgewezen, nu geen sprake is van immateriële schade. Ter zake van het gevorderde bedrag van € 920,39 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 920,39. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding dienaangaande niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering in zoverre toewijzen.
De gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen, nu het opnemen van een vrije dag niet kan worden aangemerkt als immateriële schade en naar het oordeel van het hof die schadepost overigens ook onvoldoende is onderbouwd om ter zake daarvan een vergoeding wegens materiële schade toe te kennen. Mitsdien zal de vordering in zoverre worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 729,99 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadepost ziet op de vernieling van een Batavus-fiets.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de vordering afgewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De vordering is derhalve van rechtswege, slechts voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, aan het oordeel van het hof onderworpen. Dat betekent dat de vordering in ieder geval niet tot een hoger bedrag dan € 150,00 kan worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de afschrijving, nu het een oudere fiets betrof. De raadsman heeft in dat verband verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot een bedrag van € 100,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het verzoek tot schadevergoeding, in onderling verband met de aangifte en de overgelegde factuur d.d. 22 maart 2014, volgt dat de benadeelde partij de fiets van het merk Batavus bijna zeven jaar vóór het bewezenverklaarde feit heeft aangeschaft. Rekening houdende met de waardevermindering als gevolg van de afschrijving van de fiets (van het merk Batavus) begroot het hof, evenals de politierechter, de schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 150,00. Het hof zal de vordering, voor zover thans nog aan de orde, dan ook toewijzen tot dit bedrag.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 22]
De benadeelde partij [benadeelde partij 22] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.261,79 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende posten:
  • € 149,00 voor een grijze wollen jas;
  • € 152,98 voor een groene parka-jas;
  • € 69,94 voor een zonnebril;
  • € 700,00 voor de aanschaf van een andere auto;
  • € 100,00 voor het opnemen van een vrije dag van werk;
  • € 40,00 voor het restant brandstof in de auto;
  • € 9,88 aan reiskosten tussen ’s-Hertogenbosch – Eindhoven en vice versa;
  • € 39,99 voor een auto-oplader voor een telefoon.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 789,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde kosten betreffende de jassen, de zonnebril en de kosten in verband met het opnemen van een vrije dag dienen te worden afgewezen, nu deze kostenposten onvoldoende zijn onderbouwd en/of onvoldoende blijkt dat het hier gaat om rechtstreekse schade. Ten aanzien van de kosten in verband met de aanschaf van een andere auto heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij dienaangaande niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, omdat uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij de dagen na het incident een auto heeft kunnen lenen. Met betrekking tot de overige posten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de gevorderde kostenposten nader onderzoek nodig is om de gegrondheid daarvan te kunnen beoordelen. De gevorderde en betwiste schade (de jassen, de zonnebril, de aanschaf van een andere auto en het opnemen van een vrije dag) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing niet beoordelen. Zulks geldt naar het oordeel van het hof eveneens voor wat betreft de kostenposten ter zake waarvan de raadsman zich heeft gerefereerd (het restant brandstof in de auto, reiskosten en een auto-oplader voor een telefoon). Nader onderzoek naar voornoemde kostenposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 13]
De benadeelde partij [benadeelde partij 13] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 155,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op vernielingen aan de achterruit en de ruitenwisser van de auto van de benadeelde partij en, zo begrijpt het hof, het eigen risico dat door de benadeelde partij is betaald.
De politierechter heeft de gehele vordering hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering evenwel van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich met betrekking tot deze vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 155,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve integraal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 217,10 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst dat resteert na reparatie van de vernielde autoruit van de benadeelde partij.
De politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de benadeelde partij woonachtig is aan de [adres 1] , op een plek waar de groep relschoppers waarvan de verdachte onderdeel uitmaakte niet is langsgekomen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit de verklaring van de benadeelde partij blijkt dat de schade € 119,60 betreft, zodat alleen een schadevergoeding ter hoogte van voornoemd geldbedrag in aanmerking komt.
Het hof overweegt het navolgende.
Het hof stelt vast dat de straat de [adres 1] is gelegen nabij de [straat] in ’s-Hertogenbosch. Uit het aanvullend verhoor van aangever [benadeelde partij 7] volgt dat zijn auto op 25 januari 2021 stond geparkeerd tegenover [adres 1] nummer [huisnummer] en dat de auto op 26 januari 2021 beschadigd werd aangetroffen. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de locatie waar de schade is ontstaan, op de (loop)route ligt die de groep relschoppers heeft afgelegd en zoals het hof die onder feit 1 bewezen heeft verklaard. Gelet hierop oordeelt het hof dat op grond van deze strafrechtelijke procedure niet kan worden vastgesteld dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen en zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14]
De benadeelde partij [benadeelde partij 14] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 689,80 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding heeft betrekking op de vernieling van de scooter van [benadeelde partij 14] .
De politierechter heeft de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Volgens de raadsman is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 250,00 en dient de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. De scooter is zes jaar geleden gekocht voor € 1.000,00 en is ten tijde van het incident nog maar een fractie waard van dat aanschafbedrag. Wanneer de reparatiekosten de dagwaarde overstijgen, is de scooter
total lossen dient de dagwaarde van de scooter te worden vergoed en niet de reparatiekosten. Bovendien is de offerte niet voorzien van een datum en wordt daarin gesproken over andere bedragen dan in de verklaring van [benadeelde partij 14] , aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 689,80. Gelet op de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag.
Met de raadsman stelt het hof vast dat de offerte – die is gericht aan de benadeelde partij – weliswaar niet is voorzien van een datum, doch dat in die offerte het gevorderde bedrag van € 689,80 wordt genoemd en op basis van de aangifte en de aanvullende verklaring van [benadeelde partij 14] genoegzaam kan worden vastgesteld dat de schade ter zake waarvan een vergoeding wordt gevraagd op 25 januari 2021 is veroorzaakt. Dat in de aanvullende verklaring over een ander schadebedrag (€ 400,00) wordt gesproken, maakt het voorgaande niet anders. In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de schade op het moment dat [benadeelde partij 14] haar aanvullende verklaring heeft afgelegd wordt geschat op een bedrag van € 400,00, alsmede dat zij de factuur voor de reparatie op dat moment nog niet had ontvangen. Het hof zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van
€ 689,80. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 15]
De benadeelde partij [benadeelde partij 15] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.025,29 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering heeft betrekking op beschadiging van de auto van de benadeelde partij.
Bij vonnis waarvan beroep is het gevorderde bedrag van € 1.025,29, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich ten aanzien van deze vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.025,29. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering, evenals de politierechter, integraal toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 16]
De benadeelde partij [benadeelde partij 16] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 175,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op beschadigingen aan de fiets van de benadeelde partij.
De politierechter heeft de gehele vordering hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering echter van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich met betrekking tot deze vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 175,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve integraal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.291,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op het plaatsen en vervangen van ruiten.
De politierechter heeft de vordering integraal en hoofdelijk toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de vordering is ingediend door [benadeelde partij 9] , terwijl de bij de vordering gevoegde factuur is gericht aan ‘ [naam] ’. Gelet hierop wordt betwist dat [benadeelde partij 9] en ‘ [naam] ’ een en dezelfde partij betreft en dat aldus niet kan worden vastgesteld dat [benadeelde partij 9] schade heeft geleden. Een subsidiair standpunt heeft de verdediging niet ingenomen.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering tot schadevergoeding is namens [benadeelde partij 9] ingediend in verband met de rellen in ’s-Hertogenbosch. Uit de bijgevoegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat deze organisatie actief is in de [branche] . Wanneer in
Googlewordt gezocht op de term ‘ [term] ’ wordt (onder andere) als zoekresultaat een link naar een website verkregen die is aangeduid met de tekst: ‘ [term] ’. Op 13 februari 2021 is namens [benadeelde partij 9] aangifte gedaan ter zake van vernieling van het winkelpand. Volgens deze aangifte zijn twee ruiten vernield en heeft de firma [firma] noodreparaties verricht en zijn de twee ruiten vervangen. De totale schade bedraagt € 5.291,00 exclusief BTW. Dit schadebedrag komt overeen met het in de factuur genoemde bedrag, welke factuur is gericht aan ‘ [naam] ’. De omstandigheid dat de factuur van [firma] is gericht aan ‘ [naam] ’ staat naar het oordeel van het hof niet aan toewijzing van de vordering in de weg, nu naar het oordeel van het hof op basis van voornoemde omstandigheden genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 9] schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.291,00. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.149,82 (inclusief BTW) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op schade aan kozijnen en op vernieling van ruiten.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 3.909,28 (het gevorderde bedrag exclusief BTW) en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven, zodat de vordering van rechtswege in hoger beroep slechts voortduurt tot het door de politierechter toegewezen bedrag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter hoogte van het bedrag van € 3.909,28 kan worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.908,85. Het hof komt derhalve tot een iets ander bedrag dan de politierechter. Blijkens de offerte betreffende het herstel van de voorpui van de winkel bedragen die kosten exclusief BTW € 1.896,36. De kosten van het leveren en monteren van twee isolatieruiten bedraagt inclusief BTW € 2.855,22. Zonder BTW (van 21%) betreft dat een bedrag van € 2.359,68. Het vervangen van een (andere) etalageruit heeft exclusief BTW € 1.651,27 gekost. De totale schade betreft derhalve een bedrag van € 5.907,31. Blijkens de vordering tot schadevergoeding is een bedrag van € 1.998,46 reeds vergoed. Gelet hierop stelt het hof de door de benadeelde partij geleden schade vast op een bedrag van € 3.908,85, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering is in zoverre door de verdediging ook niet betwist en voldoende onderbouwd. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 550,85, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit de volgende posten:
  • belettering € 65,17;
  • raam € 645,54;
  • eigen risico € 250,00;
  • vijf verkoopuren, wachten op noodvoorziening en wachten op tweede raam
€ 175,00, welke kosten in de vordering tot schadevergoeding onder het kopje ‘immateriële schade’ zijn opgenomen.
De politierechter heeft de vordering gedeeltelijk hoofdelijk toegewezen, namelijk ter hoogte van het gevorderde bedrag aan eigen risico van € 250,00 en zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Derhalve duurt de vordering van rechtswege in hoger beroep slechts voort tot het door de politierechter toegewezen bedrag.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de benadeelde partij geen schade heeft geleden. Blijkens de aangifte is het pand eigendom van [eigenaar pand] . Indien ramen worden ingegooid, dan is [eigenaar pand] degene die schade lijdt en niet de [benadeelde partij 3] . Subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat in een geval als het onderhavige nader onderzoek moet worden gedaan naar de partij die daadwerkelijk de gevorderde schade heeft geleden. Nader onderzoek dienaangaande zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren zodat de benadeelde partij op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend het eigen risico van € 250,00 voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hof overweegt als volgt.
De thans nog aan de orde zijnde vordering ziet uitsluitend op het eigen risico van € 250,00. Uit de aangifte van de benadeelde partij leidt het hof dat de benadeelde partij zelf aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Uit de aanvullende verklaring die de benadeelde partij heeft afgelegd bij de politie is het hof gebleken dat de benadeelde partij voor de schade is verzekerd bij [verzekering] en een eigen risico heeft van € 250,00. Dit wordt ook ondersteund door een door de benadeelde partij overgelegd schrijven d.d. 5 februari 2021 van [verzekering] , t.a.v. [benadeelde partij 3] . Het door de verdediging gevoerde verweer treft dan ook geen doel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. De vordering is in zoverre door de verdediging niet betwist en voldoende onderbouwd, zodat de vordering tot voormeld bedrag zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering heeft betrekking op het eigen risico van de opstalverzekering (een bedrag van € 250,00), alsmede het eigen risico van een verzekering bij [verzekering] (eveneens een bedrag van € 250,00).
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Nu de politierechter de vordering integraal heeft toegewezen duurt deze vordering van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering voor wat betreft het eigen risico van de opstalverzekering dient te worden afgewezen, nu blijkens het polisblad sprake is van een Bedrijfsgebouwenverzekering. Dit eigen risico komt dan ook ten laste van de VvE – als verzekeringsnemer – en niet ten laste van de benadeelde partij. Ten aanzien van het andere eigen risico heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met een BTW-component. Om die reden heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 413,22.
Het hof overweegt als volgt
Blijkens het polisblad van [verzekering] is een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten, alsmede een bedrijfsgebouwenverzekering. Het eigen risico voor deze laatste verzekering bedraagt € 250,00 per gebeurtenis. Volgens het polisblad ziet de bedrijfsgebouwverzekering op een winkel in woonaccessoires, alsmede op drie woonappartementen en betreft de verzekeringsnemer ‘ [verzekeringsnemer] ’.
Nu sprake is van een bedrijfsgebouwenverzekering en niet de benadeelde partij, maar een Vereniging van Eigenaren (VvE), de verzekering heeft afgesloten kan naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. Nader onderzoek hieromtrent zou een onevenredige belasting van het strafgeding impliceren. Mitsdien zal de benadeelde partij ter zake van het gevorderde eigen risico van de opstalverzekering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico van een verzekering bij [verzekering] . Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken en evenmin aannemelijk dat dit eigen risico een BTW-component bevat. Het verweer van de raadsman dat een BTW-component in mindering moet worden gebracht wordt derhalve verworpen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 19]
De benadeelde partij [benadeelde partij 19] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 725,62 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op herstelkosten van de vernieling van acht ramen.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij te kennen heeft gegeven voor de schade verzekerd te zijn en dat de benadeelde een eigen risico heeft van
€ 250,00. Rekening houdend met BTW zou volgens de raadsman een bedrag van € 206,61 voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Ten aanzien van dit geldbedrag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde partij 19] , volgt dat hij voor de gevorderde schade is verzekerd, alsmede dat hij in dat verband een eigen risico heeft van
€ 250,00.
Onduidelijk is of de benadeelde partij een schadeclaim bij de verzekeraar heeft ingediend en of de verzekeraar de schade, minus het eigen risico, heeft vergoed. Daardoor is niet duidelijk of de schade € 725,62 bedraagt, of gelijk is aan het eigen risico van € 250,00. Een nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De schade bedraagt echter in ieder geval ten minste € 250,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (ten minste) € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico. Het hof zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Nu niet gebleken is en ook niet aannemelijk is dat het eigen risico een BTW-component bevat, verwerpt het hof bij het verweer van de raadsman dat de BTW verrekend kan worden en dat hooguit een bedrag van € 206,61 kan worden toegewezen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Het hof zal bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 3.025,18 (inclusief BTW) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op het vervangen van een glazen deur, kosten voor afdekkappen en de kosten die zien op een noodvoorziening.
De politierechter heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.985,28 (de ingediende vordering exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021. De politierechter heeft het overige deel van de vordering – voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde BTW – afgewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Mitsdien duurt de vordering van rechtswege in hoger beroep slechts voort tot het door de politierechter toegewezen bedrag.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet blijkt dat [indiener verzoek] gemachtigd is namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde kosten in verband met ‘afdekkappen’ – een bedrag van € 281,25 – dienen te worden afgewezen. Uit de stukken blijkt niet dat deze kostenpost te maken heeft met de reparatie, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd. Uit die machtiging blijkt dat [indiener verzoek] is gemachtigd om namens de benadeelde partij aangifte te doen van de vernieling van het winkelpand op de [adres 2] te ’s-Hertogenbosch. Voorts blijkt uit de machtiging dat [indiener verzoek] is gemachtigd tot alle noodzakelijke handelingen om ook de geleden schade af te handelen, waaronder het indienen van een verzoek tot schadevergoeding.
Gelet op het bovenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [indiener verzoek] is gemachtigd om namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij wordt derhalve verworpen.
Bij de vordering tot schadevergoeding is (onder andere) een factuur gevoegd van 15 februari 2021. Als omschrijving is opgegeven ‘M001 – Afdekkappen’ met als bedrag € 281,25. Dit bedrag is exclusief BTW. Als werkorder is op de betreffende factuur onder meer vermeld ‘schade entree deur’. Het werkadres betreft de [adres 2] te Den Bosch. Nu in voornoemde factuur wordt gesproken over ‘schade entree deur’ en blijkens de aangifte en de aanvullende verklaring de glazendeur van de winkel was vernield, is naar het oordeel van het hof aannemelijk dat de benadeelde partij ook schade heeft geleden tot voormeld bedrag. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.985,28. Het hof zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 2.985,28.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]
De benadeelde partij [benadeelde partij 11] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.211,91 (exclusief BTW) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering heeft betrekking op schade aan een etalageruit van de benadeelde partij.
Bij vonnis waarvan beroep is de gehele vordering toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich met betrekking tot deze vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.211,91. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve integraal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 18]
De benadeelde partij [benadeelde partij 18] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van
€ 3.094,18 wegens materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit de onderstaande posten:
  • € 896,83 (inclusief BTW) in verband met het plaatsen van een noodraam en reparatie;
  • € 75,00 wegens het vernielen en deels wegnemen van een presentatiemolen uit de winkel;
  • € 100,00 in verband met het wegnemen van mondkapjes uit de winkel;
  • € 2.022,35 (inclusief BTW) in verband met de reparatie/vervanging van een ontwrichte deur, alsmede een kapot slot.
De politierechter heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.412,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Het gaat om kosten in verband met het plaatsen van een noodraam en reparatie, alsmede de kosten die verband houden met de reparatie/vervanging van een ontwrichte deur en een kapot slot. Hierbij zijn de kosten exclusief BTW toegewezen. Voor het overige is de vordering afgewezen met betrekking tot de gevorderde BTW en voor wat betreft de twee andere posten is bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering gehandhaafd ter hoogte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de schade aan de ramen en de kosten voor de noodvoorziening voor toewijzing in aanmerking komen, omdat de verdachte niet in de winkel is geweest en niets uit de winkel heeft weggenomen. De overige opgevoerde kosten zijn een gevolg van niet aan de verdachte tenlastegelegde vermogensdelicten en voorts geldt dat de schade aan de deur en de inventaris is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig binnenkomen in de winkel. Deze laatste omstandigheid is evenmin aan de verdachte ten laste gelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.412,54. Het gaat om de kosten die te maken hebben met het plaatsen van een noodraam en reparatie (€ 741,18 exclusief BTW) en de kosten in verband met de reparatie/vervanging van een ontwrichte deur en een kapot slot (€ 1.671,36 exclusief BTW).
Voor zover door de verdediging is betoogd dat de kosten in verband met de reparatie/vervanging van een ontwrichte deur en een kapot slot niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat, zo begrijpt het hof deze schade enkel is toegebracht om een vermogensdelict te plegen, volgt het hof de verdediging daarin niet. Het betreft schade die is toegebracht door openlijke geweldpleging vanaf de straat. Dat vervolgens meerdere personen daarna de winkel hebben betreden doet daar niet aan af.
Nu de verdachte niet in de betreffende winkel is geweest, komen de overige kosten die zijn veroorzaakt door de personen die in de winkel vernielingen hebben gepleegd en/of goederen hebben meegenomen in de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal de vordering mitsdien afwijzen voor zover die betrekking heeft op het gevorderde inclusief BTW, almede ten aanzien van de kosten wegens het vernielen/wegnemen van een presentatiemolen in/uit de winkel en het wegnemen van mondkapjes.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 21]
De benadeelde partij [benadeelde partij 21] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 2.700,73 (inclusief BTW) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in posten voor het plaatsen van vervangende ruiten (inclusief het plaatsen van een noodvoorziening) en de belettering van de ruiten.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk hoofdelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 2.232,01 (de gevorderde schade exclusief BTW), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft het overige deel van de vordering – voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde BTW – afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter hoogte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het door de politierechter toegewezen bedrag – de vordering exclusief BTW – gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.232,01. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding tot dit bedrag niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering tot een bedrag van € 2.232,01 toewijzen.
Voor zover de vordering ziet op de BTW zal het hof de vordering afwijzen. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hierboven onder het kopje ‘Algemene overwegingen betreffende de vorderingen van de benadeelde partijen’ is overwogen omtrent de BTW die door ondernemers is gevorderd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]
De benadeelde partij [benadeelde partij 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering heeft te maken het eigen risico ten bedrage van € 500,00 op de goederen- en inventarispolis.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering echter van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
De raadsman heeft aangevoerd dat het eigen risico van € 500,00 mogelijk een BTW-component bevat, zodat een bedrag van € 413,22 voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Voor het overige – de eventuele BTW-component – dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaard, aldus de raadsman.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico. Nu naar het oordeel van het hof niet is gebleken en ook niet aannemelijk is dat het eigen risico een BTW-component bevat, verwerpt het hof het verweer van de raadsman dat de vordering tot hoogstens een bedrag van € 413,22 kan worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van
€ 500,00 zal dan ook worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 16.819,66 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schade heeft betrekking op vernielingen aan en in het winkelpand.
De politierechter heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.458,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep van rechtswege voortduurt ter hoogte van het door de politierechter toegewezen bedrag.
Ten aanzien van deze vordering heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.458,58. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot het bedrag van € 1.458,58.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 20]
De benadeelde partij [benadeelde partij 20] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 7.117,03 inclusief BTW (i.e. € 5.881,84 exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende kostenposten:
  • € 880,00 voor het verwijderen, tijdelijk opslaan en terugplaatsen van de vitrine;
  • € 325,00 voor een tijdelijke vitrine en een tijdelijk raam;
  • € 1.906,00 voor het vervangen van het glas in de vitrine;
  • € 2.236,13 voor het vervangen van het glas van het winkelpand;
  • € 534,17 aan administratiekosten.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk, te weten tot een bedrag van
€ 5.881,84, hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft het overige deel van de vordering – voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde BTW – afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven ter hoogte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde administratiekosten (ad € 534,17) dienen te worden afgewezen, alsmede dat de vordering voor zover die betrekking heeft op de BTW-component niet voor toewijzing in aanmerking komt. Er resteert dan een bedrag van
€ 5.347,13. Ten aanzien van dit geldbedrag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.347,13 (de vordering exclusief BTW en minus de gevorderde administratiekosten). Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding tot voornoemd geldbedrag voldoende is onderbouwd en in zoverre niet inhoudelijk is betwist. Derhalve zal het hof de vordering in zoverre toewijzen.
Voor zover de vordering ziet op de BTW (een bedrag van € 1.235,19) zal het hof de vordering afwijzen. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hierboven onder het kopje ‘Algemene overwegingen betreffende de vorderingen van de benadeelde partijen’ is overwogen omtrent de BTW die door ondernemers is gevorderd.
Naar het oordeel van het hof zijn de gevorderde administratiekosten onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar deze kostenpost zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Ten aanzien van de gevorderde administratiekosten zal de benadeelde partij mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 450,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade ziet op het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst, dat resteert na voldoening van herstelwerkzaamheden.
De politierechter heeft de vordering integraal en hoofdelijk toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering evenwel van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
De raadsman heeft met betrekking tot deze vordering primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, dan wel dat die vordering wordt afgewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat de vordering door de juiste entiteit is ingediend, dan wel dat niet is gebleken dat degene die de vordering heeft ingediend daartoe rechtsgeldig bevoegd was. Subsidiair is betoogd dat de vordering wordt afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat degene die de vordering heeft ondertekend ( [naam ondertekenaar] ) zelfstandig bevoegd was om zulks namens [benadeelde partij 8] te doen. Meer subsidiair is naar voren gebracht dat de gevorderde schade een BTW-component omvat, welke niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat [naam ondertekenaar] namens het slachtoffer [slachtoffer] aangifte heeft gedaan. Uit rubriek 1C van het voegingsformulier blijkt dat het verzoek tot schadevergoeding is ingediend door [naam ondertekenaar] , als vertegenwoordiger van [benadeelde partij 8]
Blijkens het aangehechte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel is [slachtoffer] bestuurder van [benadeelde partij 8] (en dat de handelsnamen [benadeelde partij 8] en [handelsnaam] betreffen). Uit een tweede aangehecht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt dat [organisatie] de bestuurder is van [slachtoffer] Uit een derde aangehecht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt voorts dat [naam ondertekenaar] als één van de directeuren (slechts) gezamenlijk bevoegd is met [bestuurder] , zijnde de andere bestuurder, om de vennootschap [organisatie] te vertegenwoordigen.
Op grond van de bij de vordering gevoegde stukken, noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting, is gebleken dat [naam ondertekenaar] mede met instemming van de andere bestuurder [bestuurder] , met wie [bestuurder] uitsluitend gezamenlijk bevoegd is om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen, de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak daartoe dient aan te houden om zulks alsnog vast te kunnen stellen. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding en zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Het hof zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partijen geleden schades, zoals hierboven is overwogen en vastgesteld. Immers, indien één van een tot een groep behorende personen – zoals in het onderhavige geval de verdachte – onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij krachtens het bepaalde in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend, zoals in deze zaak het geval is. Om die reden zal het hof telkens bepalen dat de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen.
Wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding telkens vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 25 januari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal – voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen – de verdachte, die telkens als de (al dan niet grotendeels) in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, eveneens telkens veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, alsook in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog door de benadeelde partij te maken kosten, telkens tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 22] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] zal het hof de benadeelde partijen telkens in de proceskosten aan de zijde van de verdachte veroordelen, nu het hof deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade aan de benadeelde partijen is toegebracht. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte ten behoeve van de slachtoffers telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij telkens bevelen dat gijzeling van na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft met betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft. Het hof zal bij het bepalen van de duur van de gijzeling rekening houden met het wettelijk bepaald maximum van in totaal 360 dagen gijzeling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 17]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 17] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 920,39 (negenhonderdtwintig euro en negenendertig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 17] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 920,39 (negenhonderdtwintig euro en negenendertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 22]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 22] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 13]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 13] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 155,00 (honderdvijfenvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 13] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 155,00 (honderdvijfenvijftig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 689,80 (zeshonderdnegenentachtig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 14] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 689,80 (zeshonderdnegenentachtig euro en tachtig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 15]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 15] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.025,29 (duizend vijfentwintig euro en negenentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 15] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.025,29 (duizend vijfentwintig euro en negenentwintig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 16]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 16] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 175,00 (honderdvijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 16] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 175,00 (honderdvijfenzeventig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.291,00 (vijfduizend tweehonderdeenennegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 9] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.291,00 (vijfduizend tweehonderdeenennegentig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.908,85 (drieduizend negenhonderdacht euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.908,85 (drieduizend negenhonderdacht euro en vijfentachtig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 46 (zesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 10] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 19] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 19] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.985,28 (tweeduizend negenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.985,28 (tweeduizend negenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.211,91 (tweeduizend tweehonderdelf euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 11] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 2.211,91 (tweeduizend tweehonderdelf euro en eenennegentig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 18] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.412,54 (tweeduizend vierhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 18] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.412,54 (tweeduizend vierhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 21]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 21] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.232,01 (tweeduizend tweehonderdtweeëndertig euro en één cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 21] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.232,01 (tweeduizend tweehonderdtweeëndertig euro en één cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 12] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.458,58 (duizend vierhonderdachtenvijftig euro en achtenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.458,58 (duizend vierhonderdachtenvijftig euro en achtenvijftig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 20]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 20] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.347,13 (vijfduizend driehonderdzevenenveertig euro en dertien cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.235,19 (duizend tweehonderdvijfendertig euro en negentien cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 20] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.347,13 (vijfduizend driehonderdzevenenveertig euro en dertien cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 64 (vierenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting en mr. A.M.M.F. van de Ven, griffiers,
en op 1 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.M.M.F. van de Ven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.