ECLI:NL:GHSHE:2022:2666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
20.001139.21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïneverkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van het meermalen verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 15 september 2017 tot en met 12 april 2019. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 16 maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de bewijsvoering en de verklaringen van de verdachte in overweging nam. De verdachte had verklaard dat hij de drugsverkoop deed om zijn gezin te onderhouden, maar het hof oordeelde dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft voor de samenleving. De verdachte werd ook geconfronteerd met bewijs uit zijn in beslag genomen telefoon, waaruit bleek dat hij actief betrokken was bij de verkoop van cocaïne. Het hof heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevestigd, waaronder een geldbedrag, een telefoon en een auto.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001139-21
Uitspraak : 6 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-087976-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (kortgezegd: dealen van cocaïne), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn diverse goederen verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de gehele tenlastegelegde periode bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot het beslag heeft de
advocaat-generaal gevorderd dat het hof hierover overeenkomstig het vonnis van de rechtbank zal beslissen.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 18 mei 2016 tot en met 12 april 2019 te Breda, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 september 2017 tot en met 12 april 2019 in Nederland meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer
PL2000-2019200143, van de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Weerijs, gesloten d.d. 26 augustus 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 235.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 12 april 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben eind 2017, na de dood van mijn schoonzoon, begonnen met het verstrekken van drugs tegen betaling. Dit duurde tot aan 12 april 2019. Het heeft iets van zestien/zeventien maanden geduurd.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2019 (pagina 232 tot en met 235), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Wat voor soort drugs heeft u verhandeld?
A: Cocaïne.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlage) d.d. 12 april 2019 (pagina 160 en 161), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 12 april 2019 was ik, verbalisant [verbalisant 1] , belast met onderzoek naar de handel in harddrugs op [adres] te Breda.
Omdat er informatie was dat [verdachte] in harddrugs zou handelen heb ik [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )de uitlevering gevorderd van alle drugs in de woning aanwezig. Ik hoorde hem gelijk zeggen: “Er is drugs in de woning aanwezig. Ik heb in mijn broekzak een aantal pakketjes”.
Ik zag dat [verdachte] in totaal 10 ponypacks uit zijn broekzak haalde en op tafel legde. Ik heb hierna gelijk aan [verdachte] medegedeeld dat hij was aangehouden alsmede de cautie. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij dit begreep. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat er in een tasje wat naast de zitbank lag ook drugs lag. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat er naast dit tasje ook nog wat drugs zou liggen.
Omstreeks 08:25 uur heb ik [verdachte] in ons dienstvoertuig geplaatst en ben samen met collega [verbalisant 2] naar het cellencomplex gelegen aan de Mijkenbroek te Breda gereden. Tijdens de rit naar het cellencomplex zat ik naast [verdachte] in het verdachte compartiment.
[verdachte] vertelde zonder dat ik hem een vraag had gesteld kort samengevat het volgende:
Ik doe dit om mijn gezin te onderhouden. (…) Ik had ook kunnen gaan stelen, maar dan verlies ik mijn eer als Turk. Ik heb veel klanten. (...) Ik doe dit al jaren. (...)
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2019 (pagina 158 en 159), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 12 april 2019 ging ik, verbalisant [verbalisant 3] , samen met enkele
andere collega's van Basisteam Weerijs, ter plaatse op [adres] te Breda. Na afloop van de doorzoeking zag ik dat de volgende goederen in beslag werden genomen:
Verdovende middelen:
  • 2019043766-33 8 gram cocaïne (10 stuks pony-packs)
  • 2019043766-38 156 gram cocaïne
  • 2019043766-48 13 gram cocaïne
  • 2019043766-49 22 gram cocaïne
TOTAAL: 199 gram cocaïne
Hulpmiddelen verdovende middelen:
  • 2019043766-32 verpakkingsmateriaal (plastic zakjes, gripzakjes o.a.)
  • 2019043766-34 lege verpakking smartphone (waar gripzakjes in zaten)
  • 2019043766-35 keuken weegschaal
  • 2019043766-37 plastic bakje (waar gripzakjes in zaten)
  • 2019043766-39 lepel
  • 2019043766-41 keuken weegschaal
  • 2019043766-45 lege gripzakjes
  • 2019043766-53 2x lepels
Papieren verscheidene:
  • 2019043766-43 lijst met (klant)namen en bedragen
  • 2019043766-44 lijst met (klant)namen en bedragen
5.
Het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 26 april 2019 (pagina 140) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Beslagene

Achternaam : [verdachte]
Voornaam : [verdachte]
(…)
Goednummer : PL2000-2019043766-2022542
Object : Verdovende mid
(…)
Inhoud : Totaal gewicht: 22 gram
6.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 13 april 2019 (pagina 166 en 167), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 13 april 2019 ontving ik een kleine hoeveelheid qua kleur en samenstelling op cocaïne gelijkende stof, zijnde:
Bijzonderheden : 2019043766-2022542 resten witte substantie, poeder, circa 22 gram incl. verpakkingsmateriaal
SIN : AAFF0063NL
Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof, positief reageerde op de aanwezigheid van: cocaïne.
7.
Het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 26 april 2019 (pagina 118), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Beslagene

Achternaam : [verdachte]
Voornaam : [verdachte]
(…)
Goednummer : PL2000-2019043766-2022494
Object : Verdovende mid (Cocaine)
(…)
Inhoud : Totale hoeveelheid = 11 ponypacks
8.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 13 april 2019 (pagina 164 en 165), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 13 april 2019 ontving ik een kleine hoeveelheid qua kleur en samenstelling op cocaïne gelijkende stof, zijnde:
Goednummer : 2019043766-2022494
Bijzonderheden : 11 zogenaamde ponypacks met inhoud, circa 0,3 gram per ponypack.
SIN : AAFF0071NL
Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof, positief reageerde
op de aanwezigheid van: cocaïne.
9.
De rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 mei 2019, 2019.05.03.141 opgemaakt door de NFI-deskundige [rapporteur] , pagina 175, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling:
Bevat het materiaal cocaïne, heroïne, amfetamine en/of MDMA?
Resultaten en conclusie
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAFF0063NL 5 gram poeder en brokjes, wit bevat cocaïne
10.
De rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 mei 2019, 2019.05.03.141, opgemaakt door de NFI-deskundige [rapporteur] , pagina 176, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling:
Bevat het materiaal cocaïne, heroïne, amfetamine en/of MDMA?
Resultaten en conclusie
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAFF0071NL 0.28 gram poeder en brokjes, wit bevat cocaïne
11.
Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 14 augustus 2019 (pagina 185 tot en met 191), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
In de periode van 1 augustus 2019 tot en met 14 augustus 2019 onderzocht ik de inhoud
van een in beslag genomen telefoon. Dit onderzoek moest ik, verbalisant, op verschillende tijdstippen realiseren in verband met de grote inhoud van de telefoon. De telefoon was van de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] .
***App: "Berichten" (sms)
De volgende berichten zijn van belang voor dit onderzoek:
- Op 1 november 2017 is met de contactpersoon " [contactpersoon 1] " sms contact
geweest. De contactpersoon communiceert "hei i need 2 g is possible". Waarop de
gebruiker van de in beslag genomen telefoon reageert met "Adres please". (...) Even later vraagt de contactpersoon "how much is 2g?".
- Op 14 december 2017 sms’t de contactpersoon [contactpersoon 2] naar de gebruiker van de in beslag genomen telefoon of een gram mogelijk is. Op 15 december heeft de contactpersoon weer een halve gram (half g) nodig.
- De contactpersoon ' [contactpersoon 3] ' neemt contact op en vraagt uitdrukkelijk "Yooo maat kan je naar mij toekomen? Kan je wel ff pinnen aub. Ik leg 25 in de brievenbus in een pakje sigaretten en het pasje ook. En dan 50 pinnen dus totaal 75 euro ok maat?”. Hierop reageert [verdachte] dat hij eraan komt. Op tijdstip 20.35 uur sms’t ' [contactpersoon 3] ' dat "het" anders ruikt en smaakt. Later sms’t en vraagt ' [contactpersoon 3] ' op tijdstip 10.36 uur het volgende: "Kan je er 2 in de brievenbus doen maat dan geef ik je dinsdag 50”.
- De contactpersoon ' [contactpersoon 4] ' stuurt een sms en vraagt uitdrukkelijk "Kan je nog ff brengen maatje".
- De contactpersoon ' [contactpersoon 5] ' neemt op zondag 21 oktober 2018 contact op per sms en stuurt als bericht "Brievenbus 15 euro zachtjes want ze zit nog op de bank geef je morgen wel die vijf pik".
- Contactpersoon ' [contactpersoon 6] ' stuurt een bericht. ' [contactpersoon 6] ' sms’t: "Hele als het kan".
- De contactpersoon ' [contactpersoon 7] ' stuurt op zaterdag 30 september 2017 een bericht van "Doe aub voor mij 1 in de bus", waarop [verdachte] reageert met "Oke 80 dan".
- Op zaterdag 16 maart 2019 sms’t contactpersoon ' [contactpersoon 8] ' het volgende: "Kan je rook bolletje leveren".
- De contactpersoon ' [contactpersoon 9] ' sms op zaterdag 26 januari 2019 het volgende: "Haai schatje, kunnen we ff langskomen? 1 halen en 1 poffen? Van de week komt alles weer binnen... grtz [contactpersoon 9] ". [verdachte] sms’t terug dat het goed is.
- De contactpersoon ' [contactpersoon 10] ' sms’t het volgende: "Kan je me miss nog aan een beetje poeder helpen als 't nodig is. Dat geld hoeft niet meer. Pak me ma der auto wel". Waarop [verdachte] reageert met "Kom maar langs wanneer je het wil dame".
***App: Whatsapp
Ik, verbalisant, scrolde naar beneden en ik, verbalisant, zag dat het oudste appbericht dateerde van "6 september 2017".
Ik keek vervolgens weer vanaf het eerste gesprek en zag dat het meest recente bericht dateerde vanaf "12 april 2019".
De volgende app berichten en/of gesprekken zijn van belang voor dit onderzoek.
Uitdrukkelijk is er een selectie gemaakt van de berichten die in de Whatsapp stonden.
- Op 15 september 2017 ontvangt contactpersoon een foto van [verdachte] . Op de afbeelding zie en herken ik, verbalisant, ambtshalve een aantal dichtgevouwen ponypacks in een transparante zak. Contactpersoon [contactpersoon 11] stuurt vervolgens "Das zat ja".
- Contactpersoon ' [contactpersoon 12] ' vraagt op 24 december 2017 tijdstip 19.14 uur het volgende: "Hoi schat kan je wat komen brengen?", waarop [verdachte] reageert met "Kan je snel ff naar mij toe komen aub".
- Op verschillende data (zoals 12 maart 2018, 21 maart 2018, 27 maart 2018 en 27 april 2018) stuurt de contactpersoon ' [contactpersoon 6] ' meerdere berichten zoals "Of je me nog 1 keer kon matse". Op 27 maart 2018 stuurt de contactpersoon een bericht van "Ik heb zo 50. Zou ik dan langs kunnen komen. 20 voor afbetalen. En dan 30 voor 2. Waarop [verdachte] reageert met "is goed".
- Contactpersoon ‘ [contactpersoon 4] ’ stuurt onder andere op 25 december 2017, 9 maart 2018, 10 maart 2018, 17 maart 2018, 1 april 2018, 16 mei 2018 en 27 augustus 2018 verschillende app berichten die mogelijk iets met handel te maken kunnen hebben. Zo stuurt ' [contactpersoon 4] ' op 1 april 2018 "Doe maar 6, wanneer je er ben" en "Doe maar lekkere extra goeiedan als je toch nog moet maken :-P". Hierop reageert [verdachte] met "Oke maatje" en "Komt goed". Op 16 mei 2018 stuurt ' [contactpersoon 4] ' een berichtje met als inhoud "Waar is diegoeie sterke smaal gebleven ?".
- Op de foto's XXII tot en met XXV staan verschillende berichten en gesprekken met de contactpersoon ' [contactpersoon 13] '. Bijvoorbeeld op 4 april 2018 stuurt contactpersoon ' [contactpersoon 13] ' "Zou jij nog 1 af willen gooie en n camel klik datk dat morgen morgen met jou regel .. ik kan nl niet weg .. visite haha".
- Op de foto's XXIX tot en met XXXI staan verschillende berichten die de contactpersoon ' [contactpersoon 3] ' naar [verdachte] heeft verstuurd. Het gaat nu om de dagen 26, 27 en 29 maart 2018. Het gaat steeds om soortgelijke berichten. Zo stuurt ' [contactpersoon 3] ' op 29 maart 2018 "Hoi maatje kan je naar mij toekomen. En kan je dan weer pinnen en 2 pakjes sigaretten grote Marlboro medium halen voor mij? Ik leg het weer in de brievenbus. Dan doe ik het pasje in een leeg pakje sigaretten. Pin dan 125 en dan wil ik voor 50 euro en doe de rest van het geld wat over is in het pakje en in de bus aub. Dat zal ik dan met de sigaretten eraf bijna 60 euro zijn. Kan dat maatje?". Hierop reageert [verdachte] met "Leg de pasje maar klaar ik kom eraan".
- Contactpersoon ' [contactpersoon 14] ' stuurt op 1 december 2018 een bericht "Goedenavond, Via een vriend van mij heb ik dit nummer gekregen. Ik vroeg mij af of ik coke bij je kan bestellen en wat de prijs is voor 1 gram. Ik hoor graag van je. Groet, [contactpersoon 14] ". Hierop reageert [verdachte] met "Hoi Dame" en "Kan" en "Ben je nu" en "Laat me maar weten waar je bennt dame ..kom ik wel ff naar je toe". Op 27 januari 2019 stuurt contactpersoon ' [contactpersoon 14] ' een soortgelijk bericht. Nu tikt zij in haar bericht dat hij het nummer (van [verdachte] ) heeft gekregen via " [naam betrokkene] ".
- Berichten afkomstig van contactpersoon ' [contactpersoon 15] '. Zo stuurt zij op 6 oktober 2017 op tijdstip 19.01 uur het bericht "Waar ben jij? en "Heb c nodig". Op tijdstip 19.01 uur stuurt [verdachte] "Waar ben jin kom er aan". Op 29 september 2018 stuurt dezelfde contactpersoon een bericht "Kan je 3 voor 50 doen dak jou morgen geld geef?".
- Op de foto's XXXXXI en XXXXXII staan berichten afkomstig van ' [contactpersoon 16] '. Zo stuurt ' [contactpersoon 16] ' op 2 april 2019 de berichten 'Witte" en "Kom" en "Ok", waarop [verdachte] reageert met "Kom er zo aan oke".
Resume
Zoals hierboven al besproken is een selectie van afbeeldingen, sms contactmomenten en
Whatsappberichten gemaakt van alle gesprekken die in het toestel staan. Het
werkelijke aantal sms- en Whatsappberichten die van belang kunnen zijn voor dit
onderzoek is dus vele malen groter.
Het volgende haal ik uit de berichten:
  • De verdachte [verdachte] had met tientallen contactpersonen soms veelvuldig sms-en Whatsappcontact. Deze contacten waren regelmatig kort en gebonden.
  • In tientallen gesprekken wordt er gesproken over aantallen, dus getallen die geïnterpreteerd kunnen worden als bedragen.
  • Regelmatig wordt in verschillende gesprekken met diverse contactpersonen gesproken over 'grammen'.
  • Het gaat vaak om het 'komen brengen' – door [verdachte] – en/of 'het halen' – door de contactpersoon bij bijvoorbeeld het adres van de verdachte [verdachte] – van ‘iets’.
  • In sommige gesprekken wordt er uitdrukkelijk gesproken over bijvoorbeeld ‘c’, 'witte poeder', 'coke' en 'krijt'.
  • De verdachte heeft een aantal afbeeldingen met daarop weegschaaltjes, lege en interpretabel gevulde ponypacks en soms ook witte poeder op een tafel.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte gedurende de door de rechtbank bewezenverklaarde periode – te weten van 1 november 2017 tot en met 12 april 2019 – samen met vrienden drugs heeft gebruikt. Zij legden samen geld in, kochten daar drugs van en gebruikten vervolgens samen. De verdediging heeft betoogd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte gedurende een langere periode heeft gedeald.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verweer van de verdediging wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en hoeft daarmee in wezen geen verdere motivering. Ten overvloede overweegt het hof dienaangaande het volgende.
De verdachte heeft direct na zijn aanhouding op 12 april 2019 spontaan tegenover verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat hij al jaren handelt in verdovende middelen, dat hij het doet om zijn gezin te onderhouden en dat hij ook had kunnen gaan stelen, maar dan zijn eer als Turk zou verliezen.
Uit het onderzoek van de mobiele telefoon van de verdachte volgt dat de verdachte zich reeds vanaf 15 september 2017 bezighield met de verkoop van cocaïne. In de telefoon van de verdachte is immers een Whatsapp-bericht d.d. 15 september 2017 aangetroffen, waarin een contactpersoon een foto ontvangt van de verdachte. Op deze afbeelding is een aantal ponypacks te zien, gelijksoortig aan degenen die op 12 april 2019 in verdachtes woning in beslag zijn genomen en die verdachte toen ook in zijn broekzak had. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze, evenals de hulpmiddelen die bij verdachte thuis in beslag zijn genomen, gebruikt worden bij de handel in verdovende middelen, meer specifiek cocaïne. Gelet op dit bericht en de overige berichten is het hof gebleken dat de verdachte veelvuldig afspraken heeft gemaakt over het verkopen van drugs en deze aflevert. Bij hem thuis zijn ook papieren gevonden met namen en bedragen (dossierpagina’s 146-149), waaronder, [naam 1] 50, [naam 2] 40, [naam 3] 80, [naam 4] 40, [naam 5] 200,
[naam 6] 40, [naam 7] 120, [naam 8] 65, [naam 9] 80, [naam 10] 60 etc etc etc. Dat dit allemaal vrienden zouden zijn die samen met verdachte geld inlegden en samen gebruikten, is volstrekt ongeloofwaardig. De berichten waarover gerelateerd wordt in het proces-verbaal zijn een selectie van veel meer berichten die over handel in verdovende middelen gaan.
Het voorgaande leidt ertoe dat genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Daarbij zal het hof als begindatum voor de pleegperiode uitgaan van het hiervoor gememoreerde Whatsapp-bericht van 15 september 2017 en aldus overgaan tot bewezenverklaring van een langere periode dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich gedurende een periode van in totaal 19 maanden schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en afleveren van cocaïne. De handel in verdovende middelen heeft, behalve gezondheidsrisico’s voor de gebruikers ervan, veel negatieve bijeffecten voor de samenleving in zijn geheel. Deze handel gaat immers vaak gepaard met andere ernstige vormen van criminaliteit, zoals bedreiging met geweld, ook van overheidsdienaren, liquidaties, witwassen en verontreiniging van het milieu op grote schaal doordat chemisch afval afkomstig van de productie in de publieke ruimte wordt gedumpt. Daardoor wordt de samenleving in ernstige mate ondermijnd.
De verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven en heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. De verdachte heeft zijn handelen ter terechtzitting in hoger beroep gebagatelliseerd. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij inmiddels woonachtig is in [vestigingsland] , veelvuldig in Nederland verblijft en zijn leven heeft gebeterd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Het hof betrekt in de strafoplegging dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, de lange pleegperiode en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete, zoals door de raadsman is bepleit. Naar het oordeel van het hof kan gelet op deze omstandigheden evenmin worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 12 april 2019 in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 26 april 2021 vonnis gewezen. Vervolgens is op 28 april 2021 namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 6 juli 2022 – einduitspraak.
Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve twee jaar en 14 dagen. Er is aldus sprake van een zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Voorts weegt het hof mee dat het hoger beroep voortvarend is behandeld.
Derhalve ziet het hof, anders dan de rechtbank, geen aanleiding de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg ten faveure van de verdachte te verdisconteren in de straftoemeting en zal derhalve volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek zijn onder de verdachte een geldbedrag van € 52,60,
een telefoontoestel van het merk Samsung, en een personenauto van het merk Renault in beslag genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat met behulp van het telefoontoestel en de personenauto het bewezenverklaarde is begaan, en dat het geldbedrag is verkregen door middel van het bewezenverklaarde. Voorts zijn onder de verdachte drie lepels, een doos (plastic bak) en een fust in beslag genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is voorbereid. Het hof is derhalve van oordeel dat voornoemde goederen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • telefoontoestel van het merk Samsung, inclusief hoesje (goednummer: 2022545);
  • personenauto van het merk Renault (goednummer: 2005084);
  • geldbedrag van € 52,60 (goednummer: 2022489);
  • twee lepels (goednummer: 2022546);
  • één lepel (goednummer: 2022507);
  • doos, plastic bakje (goednummer: 2022504);
  • fust (goednummer: 2022009).
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en mr. A.M.M.F. van de Ven, griffiers,
en op 6 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.