ECLI:NL:GHSHE:2022:2660

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.304.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige kinderen na scheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2016 en 2018. De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van de oudste bij de moeder en de jongste bij de vader zou zijn, met een co-ouderschapsregeling. De moeder is het niet eens met deze beslissing en voert aan dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is, vooral gezien de communicatieproblemen tussen de ouders en de zorgen over de veiligheid van de kinderen. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en stelt dat de huidige regeling moet worden nageleefd. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juni 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die een beschermingsonderzoek heeft aangekondigd. Het hof oordeelt dat de co-ouderschapsregeling in het belang van de kinderen is en dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen van mishandeling door de vader. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: 200.304.293/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/375346 / FA RK 20-4073
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op
23 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren:
primair
  • het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen alsmede in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen dat de kinderen éénmaal per twee weken een lang weekend van vrijdag tot maandag bij de vader verblijven, waarbij de vader [minderjarige 2] op vrijdag om 12.00 uur van de [educatie] (voor- en vroegschoolse educatie) haalt en [minderjarige 1] om 14.45 uur van [speciaal basisonderwijs] (speciaal basisonderwijs) ophaalt en op maandagochtend [minderjarige 2] tussen 0815 uur en 08.30 uur naar de [educatie] brengt en [minderjarige 1] om 08.45 uur naar [speciaal basisonderwijs] ;
  • de vakanties te verdelen in die zin dat de kinderen de vakanties van een week bij de vader verblijven (voorjaarsvakantie en herfstvakantie), de meivakantie bij de moeder en de meerweekse vakantie (kerst- en zomervakantie) bij helfte tussen partijen wordt verdeeld in die zin dat de kinderen maximaal twee weken aaneengesloten bij een ouder verblijven en dat de vakanties op een maandag aanvangen en op een zondag eindigen, alsmede dat de kinderen op Moederdag bij hun moeder verblijven en op Vaderdag bij hun vader verblijven;
Indien en voor zover het hof van oordeel is dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (co-ouderschapsregeling) gehandhaafd dient te blijven, verzoekt de moeder:
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] weer op [speciaal basisonderwijs] in te schrijven en wanneer de kinderen bij de vader verblijven, dan wel een goede zorgregeling vast te stellen, in goede justitie nader te bepalen;
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] speltherapie te laten volgen;
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 2] net als [minderjarige 1] op de basisschool [speciaal basisonderwijs] in [plaats] in te schrijven;
  • te bepalen dat de vader zich aan zijn informatieverplichting op grond van artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te houden;
  • een raadsonderzoek te gelasten.
subsidiair
  • het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen alsmede in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen dat de kinderen doordeweeks bij de moeder verblijven en één lang weekend in de maand en de overige weekenden bij de vader verblijven, waarbij de vader [minderjarige 2] op vrijdag om 12.00 uur van de [educatie] haalt en [minderjarige 1] om 14.45 uur van [speciaal basisonderwijs] ophaalt en op maandagochtend [minderjarige 2] tussen 0815 uur en 08.30 uur naar de [educatie] brengt en [minderjarige 1] om 08.45 uur naar [speciaal basisonderwijs] ;
  • de vakantieregeling vast te stellen dat in de vakanties van een week de reguliere zorgregeling doorloopt, behalve de kerst- en zomervakantie, waarvan de moeder verzoekt om die vakanties bij helfte tussen de ouders te verdelen in die zin dat de kinderen maximaal twee weken aangesloten bij een ouder verblijven en dat de vakanties op een maandag aanvangen en op een zondag eindigen, alsmede dat de kinderen op Moederdag bij hun moeder verblijven en op Vaderdag bij hun vader verblijven, dan wel een goede zorgregeling in goede justitie te bepalen.
meer subsidiair
- het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen alsmede in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen dat de oude regeling weer wordt hervat, in die zin dat de kinderen iedere week van maandagmiddag uit school tot en met vrijdagochtend naar school bij de moeder verblijven en van vrijdagmiddag uit school tot en met maandagochtend naar school bij de vader verblijven, waarbij de vader [minderjarige 2] op vrijdag om 12.00 uur van de [educatie] haalt en [minderjarige 1] om 14.45 uur van [speciaal basisonderwijs] ophaalt en op maandagochtend [minderjarige 2] tussen 0815 uur en 08.30 uur naar de [educatie] brengt en [minderjarige 1] om 08.45 uur naar [speciaal basisonderwijs] , waarbij de wisseling dus op school plaatsvindt, alsmede de vakantieregeling vast te stellen dat in de vakanties van een week de reguliere zorgregeling doorloopt, behalve in de kerst- en zomervakantie, waarvan de moeder verzoekt om die vakanties bij helfte tussen partijen te verdelen, in die zin dat de kinderen maximaal twee weken aaneengesloten bij een ouder verblijven en dat de vakanties op een maandag aanvangen en op een zondag eindigen, alsmede dat de kinderen op Moederdag bij hun moeder verblijven en op Vaderdag bij hun vader verblijven, dan wel een goede zorgregeling in goede justitie te bepalen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 18 februari 2022, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. P.F.M. Gulickx als waarnemer van mr. Klootwijk;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van mr. Van Kerkhof van 7 juni 2022;
  • het V8-formulier van mr. Van Kerkhof van 17 juni 2022;
  • het V8-formulier met bijlagen van mr. Van Kerkhof van 20 juni 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Na het uiteengaan hebben partijen in onderling overleg een ouderschapsplan opgesteld en ondertekend op 9 oktober 2019. In het ouderschapsplan is opgenomen dat de kinderen staan ingeschreven op het adres van de moeder. In het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn partijen overeengekomen dat de kinderen van maandagavond tot vrijdagmiddag/avond bij de moeder verblijven en vanaf vrijdagmiddag/avond tot maandagavond bij de vader. In het ouderschapsplan is ook een regeling voor de vakanties en feestdagen opgenomen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank voor zover in hoger beroep van belang, het door partijen op 9 oktober 2019 ondertekende ouderschapsplan gewijzigd en bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de moeder is en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vader. De rechtbank heeft bepaald dat de kinderen in de ene (oneven) week vanaf vrijdag 19.00 uur aaneengesloten een week bij de vader verblijven en in de andere (even) week vanaf vrijdag 19.00 uur aangesloten een week bij de moeder. Ook heeft de rechtbank een regeling voor de vakanties en feestdagen opgenomen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vader heeft bepaald en een co-ouderschapsregeling heeft vastgesteld. Partijen communiceren zeer moeizaam met elkaar en een co-ouderschapsregeling is niet in het belang van de kinderen. Zij verblijven in de week bij de vader voornamelijk op de opvang (dinsdag, donderdag en vrijdag), terwijl de moeder voor en na schooltijd beschikbaar is om de kinderen extra aandacht te geven. De moeder voert verder aan dat zij zich ernstige zorgen maakt over de kinderen, zij wil dat de raad een onderzoek doet. Het traject via het Uniform hulpaanbod (UHA) is stopgezet. De vader is agressief en dominant en heeft zich grensoverschrijdend gedragen tegen de betrokken hulpverlener. De moeder ziet dat de kinderen erg gestrest zijn wanneer zij van de vader terugkomen. [minderjarige 1] heeft last van boosheid en verdriet en dit zorgt voor onhandelbaar tot zeer agressief gedrag. Op 3 juni 2022 is [minderjarige 1] teruggekomen van de vader met blauwe plekken op zijn been. De vader heeft hem geslagen en geknepen. De moeder heeft contact opgenomen met de huisarts en met Veilig Thuis. Zij heeft de zorgregeling opgeschort en de kinderen op 10 juni 2022 niet naar de vader gebracht. Sindsdien hebben de kinderen de vader niet meer gezien. De moeder geeft desgevraagd aan dat zij haar medewerking zal verlenen aan de zorgregeling, als het hof beslist dat deze regeling moet worden nageleefd.
3.6.
De vader erkent dat de communicatie tussen partijen verbeterd kan worden. Hij staat hier voor open en is bereid er alles aan te doen om de onderlinge communicatie te verfijnen. De vader heeft inmiddels zijn werktijden weten af te stemmen op de zorgregeling en is minder gaan werken. Hij geeft een andere invulling aan de week dan de moeder, maar dat betekent niet dat hij tekort schiet. De vader wijst er op dat de moeder een onuitputtelijke drang tot informatievergaring heeft. Het is belangrijk dat er informatie en zaken over en weer worden uitgewisseld, maar het gaat te ver dat de moeder ieder moment dat de kinderen bij hem zijn controleert. Het traject via het UHA is helaas gestopt. De gesprekken verliepen niet prettig en de vader moest zich steeds verdedigen. Er is nu een gemeentelijke regievoerder betrokken. De vader ontkent de door de moeder geuite beschuldigingen van mishandeling. De vader erkent dat hij dominant is, maar hij is niet agressief. De blauwe plekken op het been van [minderjarige 1] zijn het gevolg van een sport- en spelsituatie passend bij die leeftijd. De vader heeft contact opgenomen met de huisarts en met Veilig Thuis, maar de moeder is door hen niet geadviseerd de kinderen bij hem weg te houden. De vader heeft geprobeerd om telefonisch contact te leggen met de moeder, maar zij neemt haar telefoon niet op. De vader voert aan dat de zorgregeling moet worden nagekomen door de moeder en hij verzoekt het hof om hieraan een dwangsom te koppelen. Een raadsonderzoek, zoals de moeder voorstelt, heeft geen toegevoegde waarde.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de betrokken hulpverlener telefonisch heeft laten weten dat het traject via het UHA is stopgezet omdat de ouders in een strijd verwikkeld blijven met elkaar. De betrokken (ervaren) hulpverlener heeft ook te kennen gegeven dat zij zich vaak onveilig voelde in de gesprekken met de vader en zij zich afvraagt hoe de vader richting de kinderen reageert in een stressvolle situatie. De raad vindt het zorgelijk dat beide ouders geen gebruik maken van de opvoedondersteuning die hen door de hulpverlening is aangeboden. De raad start een beschermingsonderzoek. Voor wat betreft de zorgregeling ziet de raad op dit moment geen veiligheidsrisico’s om de zorgregeling te stoppen, waarbij de raad opmerkt dat het voor de kinderen erg belastend is dat de zorgregeling ineens wordt stopgezet door één van de ouders.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en/of een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat een co-ouderschapsregeling het meest in het belang van de kinderen is. Het hof voegt hier nog aan toe dat de moeder in hoger beroep zware aantijgingen uit richting de vader over mishandeling van (één van) de kinderen, maar dat een onderbouwing van deze aantijgingen ontbreekt. De door de moeder genomen foto’s van blauwe plekken op het been van één van de kinderen, acht het hof volstrekt onvoldoende. Ook acht het hof het tegenstrijdig dat de moeder, ondanks de door haar gestelde veiligheidsrisico’s, in hoger beroep alsnog primair verzoekt te bepalen dat de kinderen één weekend per veertien dagen bij de vader verblijven.
3.8.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad te kennen gegeven dat er (ambtshalve) een beschermingsonderzoek wordt gestart. Ook heeft de raad aangegeven dat er op dit moment geen veiligheidsrisico’s worden gezien die maken dat de huidige co-ouderschapsregeling moet worden stopgezet. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Een raadsonderzoek acht het hof, mede gelet op de omstandigheid dat de raad een beschermingsonderzoek start, niet nodig.
3.8.4.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aangegeven dat zij haar medewerking zal verlenen aan de zorgregeling als het hof deze regeling in stand laat, zodat het hof vooralsnog geen aanleiding ziet om, zoals door de vader is verzocht, een dwangsom op te leggen.
3.8.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 september 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 28 juli 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree als griffier.