Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , België.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter te herstellen. De moeder, die sinds maart 2022 weer samenwoont met haar dochter, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 januari 2022 aangevochten, waarin haar verzoek om herstel van gezag was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de situatie te pril was om te concluderen dat de moeder duurzaam in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt, waarbij zij aangaf dat het beter met haar gaat nu zij weer bij haar moeder woont. De moeder voerde aan dat zij in staat is om voor haar dochter te zorgen en dat herstel van het gezag in het belang van de minderjarige zou zijn. De Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming waren echter van mening dat het verblijf van de minderjarige bij de moeder nog te kort was om te kunnen beoordelen of de moeder duurzaam in staat was om de zorg te dragen.
Het hof heeft overwogen dat, hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet, de situatie nog te pril is om een ingrijpende beslissing te nemen. De moeder heeft in het verleden niet altijd meegewerkt aan de benodigde hulpverlening, en er zijn zorgen over de opvoedsituatie. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder om haar gezag te herstellen afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.