ECLI:NL:GHSHE:2022:2656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.309.259_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van ouderlijk gezag over minderjarige na eerdere uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter te herstellen. De moeder, die sinds maart 2022 weer samenwoont met haar dochter, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 januari 2022 aangevochten, waarin haar verzoek om herstel van gezag was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de situatie te pril was om te concluderen dat de moeder duurzaam in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt, waarbij zij aangaf dat het beter met haar gaat nu zij weer bij haar moeder woont. De moeder voerde aan dat zij in staat is om voor haar dochter te zorgen en dat herstel van het gezag in het belang van de minderjarige zou zijn. De Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming waren echter van mening dat het verblijf van de minderjarige bij de moeder nog te kort was om te kunnen beoordelen of de moeder duurzaam in staat was om de zorg te dragen.

Het hof heeft overwogen dat, hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet, de situatie nog te pril is om een ingrijpende beslissing te nemen. De moeder heeft in het verleden niet altijd meegewerkt aan de benodigde hulpverlening, en er zijn zorgen over de opvoedsituatie. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder om haar gezag te herstellen afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: 200.309.259/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/391034 / FA RK 21-4980
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , België.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
en
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de moeder wil dat zij in haar gezag over [minderjarige] wordt hersteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 januari 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 14 april 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het verzoek van de moeder om haar te herstellen in haar ouderlijk gezag over [minderjarige] alsnog toe te wijzen.
2.2.
De GI heeft op 19 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de man;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met het hof gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (België).
3.2.
De moeder en [minderjarige] hebben de Belgische nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.3.
De man is niet de biologische vader van [minderjarige] , heeft [minderjarige] niet erkend en hij heeft ook geen gezag over haar gehad. De man is wel een vaderfiguur voor [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van 17 januari 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd. De moeder oefende tot de beschikking van 17 januari 2020 het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] .
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder en de man om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen afgewezen. Ook is het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van de verblijfplaats van [minderjarige] te treffen afgewezen. Tenslotte heeft de rechtbank het verzoek van de man om hem te herstellen in het gezag over [minderjarige] niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek van de moeder in het gezag te worden hersteld afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van het herstel van het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder wil graag dat haar gezag over [minderjarige] wordt hersteld. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is een wijziging van omstandigheden hiervoor niet vereist. De moeder is duurzaam in staat om de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] te dragen en herstel van het gezag is ook in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] woont inmiddels, conform de afspraken met de GI, weer bij de moeder en de man thuis. Het gaat heel goed met [minderjarige] . [minderjarige] gaat naar school, haalt goede cijfers en de moeder werkt goed mee aan de hulpverlening.
3.8.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan. [minderjarige] woont op dit moment nog te kort bij de moeder om te kunnen beoordelen of de moeder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Het verblijf van [minderjarige] bij de moeder en de man thuis wordt gedoogd, omdat [minderjarige] is weggelopen op de groep waar zij eerder verbleef. De behandeling van [minderjarige] op de groep kwam vanwege het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zit niet van de grond. De GI maakt zich zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de moeder, omdat zij niet zeker weten of [minderjarige] wel echt bij de ouders wil verblijven. Eerder heeft ze namelijk aangegeven dit niet te willen.
3.9.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan. Doordat [minderjarige] op dit moment bij de moeder en de man verblijft is er sprake van een prille ontwikkeling, waarvan het onzeker is hoe deze situatie zal verlopen. De raad maakt zich zorgen, omdat de moeder in het verleden meerdere keren niet heeft meegewerkt aan de benodigde hulpverlening en er sprake was van een zeer moeilijke samenwerking met de GI. Ook is het touwtrekken door de moeder rondom [minderjarige] al die jaren doorgegaan, waardoor [minderjarige] is vastgelopen in haar ontwikkeling en zich nu opnieuw in een crisissituatie bevindt. De raad ziet niet wat er bij de moeder en de man aan positieve opvoedideeën is ontwikkeld in de afgelopen jaren.
3.10.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan. De man is zeer verbaasd over de gang van zaken, omdat eerst de man werd beschuldigd van mishandeling en nu wordt de moeder daarvan beschuldigd.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.11.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is.
Verzoek herstel gezag
3.11.2.
Artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen indien herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is te dragen.
3.11.3.
Uit de toelichting bij artikel 1:277 BW blijkt dat het belang van het kind het uitgangspunt is bij de beantwoording van de vraag of het ouderlijk gezag kan worden hersteld. Daarbij staat het recht van een kind op een gezonde en evenwichtige
ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal (Memorie van Toelichting, p. 37). [1] Zelfs als de ouder weer in staat is duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, wordt de ouder pas in zijn gezag hersteld als dit in het belang van de minderjarige is.
3.11.4.
Het hof zal het verzoek van de moeder om haar in het gezag over [minderjarige] te herstellen afwijzen. Deze beslissing legt het hof hierna uit.
3.11.5.
[minderjarige] verblijft sinds maart 2022 bij de moeder en de man in huis, nadat zij is weggelopen van de groep waar zij eerder op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing verbleef. Het verblijf van [minderjarige] bij de moeder en de man wordt op dit moment door de GI, onder voorwaarden, gedoogd. Recent is er een start gemaakt met opvoedondersteuning bij de moeder thuis vanuit [instantie] .
Het hof vindt het op dit moment te vroeg om conclusies te kunnen verbinden aan de ontwikkelingen die zich pas zeer recent hebben voorgedaan. Hoewel het zeker positief is dat [minderjarige] weer naar school gaat, is de situatie nog te pril om vast te kunnen stellen dat de moeder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen. Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat [minderjarige] in 2018 uit huis is geplaatst nadat er zeer veel zorgen waren over de opvoedsituatie van [minderjarige] (met name huiselijk geweld), de hulpverlening door de moeder onvoldoende werd geaccepteerd en dat er na de uithuisplaatsing slechts sprake is geweest van een begeleide contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Of het verblijf van [minderjarige] bij de moeder bestendig is, is op dit moment (nog) niet te voorzien. Dit betekent dat het hof het verzoek van de moeder om haar in het gezag over [minderjarige] te herstellen zal afwijzen.
Alinea voor [minderjarige]
3.11.6.
[minderjarige] , het hof heeft heel goed geluisterd naar wat jij hebt verteld. Je hebt verteld dat jij het tijdens de uithuisplaatsing niet goed naar je zin hebt gehad op de plekken waar jij hebt gewoond. Nu je weer bij je moeder woont gaat het beter met je. Ook heb je verteld dat je graag wil dat je moeder weer het gezag over jou krijgt. Je denkt dat de regelzaken voor jou sneller in orde komen als je moeder de beslissingen over jou kan nemen. De GI zou dat soort zaken heel lang laten liggen. Dat gaat dan bijvoorbeeld over de beugel die je graag wil, of het vervangen van je pinpas. Het hof begrijpt zeker dat dat heel erg vervelend voor je is. Dit zou door de GI ook veel sneller geregeld moeten worden. Het goed en snel kunnen regelen van praktische zaken is volgens de wet niet genoeg om jouw moeder weer het gezag over jou te geven. Volgens de wet moet jouw moeder namelijk kunnen laten zien dat zij langdurig weer in staat is om voor jou te zorgen. Het hof vindt het te vroeg om nu te zeggen dat dat het geval is. Je woont namelijk pas sinds maart 2022 weer thuis. Dat was op het moment van de zitting bij het hof ongeveer drie maanden. Dat is voor het hof te kort om nu een hele ingrijpende beslissing te nemen. Ook is de hulpverlening bij jullie thuis pas net opgestart. Dat betekent dat de resultaten daarvan nu nog niet duidelijk zijn. Het hof heeft daarom besloten dat je moeder op dit moment (nog) niet het gezag over jou kan krijgen. Het hof hoopt je hiermee wel te hebben uitgelegd waarom dat zo is besloten.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 28 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32015-3.html