ECLI:NL:GHSHE:2022:2655

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.306.809_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige na scheiding ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen en om de moeder geen vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats moeder]. De moeder, die sinds de geboorte de hoofdverzorgster is, heeft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar vastgesteld gekregen door de rechtbank Oost-Brabant. De vader is het hier niet mee eens en is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de zaak op 28 juli 2022 behandeld en heeft de argumenten van beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming overwogen. Het hof oordeelt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder moet blijven, omdat zij de belangrijkste hechtingsfiguur is. De vader heeft niet kunnen aantonen dat er een noodzaak is voor de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [woonplaats moeder]. Het hof heeft de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats te wijzigen en om de moeder vervangende toestemming te verlenen om te verhuizen afgewezen. Wel heeft het hof de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij vakanties en feestdagen bij helften worden verdeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: 200.306.809/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/361390 / FA RK 20-3722
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.D.M. Rubens-Snijders,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: De vader wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem wordt bepaald en dat het verzoek van de moeder om te mogen verhuizen naar [woonplaats moeder] alsnog wordt afgewezen. De vader wil ook dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 19 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 17 februari 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, en:
primair:
I. de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader vast te stellen;
II. het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [minderjarige] naar
[woonplaats moeder] te verhuizen af te wijzen;
subsidiair:
I. te bepalen dat er voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een regeling zal gelden van co-ouderschap waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft drie achtereenvolgende weken van woensdag 18.00 uur tot zondag 12.00 uur en in de vierde week van dinsdag 18.00 uur tot zaterdag 12.00 uur;
II. een vakantieregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft.
2.2.
Bij verweerschrift van 15 april 2022, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onder compensatie van kosten, de vader in zijn beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren althans dit beroep af te wijzen en voor zover nodig de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder ontvangen:
- de brief van de raad van 17 maart 2022, ingekomen op 18 maart 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 22 oktober 2021 en van 9 februari 2021, ingekomen op 4 april 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 1 april 2022, met bijlage, ingekomen bij het hof op 4 april 2022;
- het V6-formulier van 22 juni 2022, met producties, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en voor wie als tolk in de Engelse taal heeft opgetreden B. van Brunschot (tolkennummer 24783);
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en voor wie als tolk in het Arabisch heeft opgetreden J.A. Matti (tolkennummer 1422);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] woont sinds mei 2020 met de moeder in [woonplaats moeder] .
3.4.
De ouders hebben op 7 januari 2021 tijdens een procedure in kort geding afspraken gemaakt over een voorlopige zorgregeling. Die afspraken hielden, kort gezegd, in dat
[minderjarige] ieder weekend van zaterdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader zal
verblijven, tijdens welke contactmomenten de vader met [minderjarige] bij de grootouders
vaderszijde in [plaats 1] zal verblijven. De moeder zal [minderjarige] telkens op zaterdag om 12:00
uur naar een station in [plaats 1] brengen en de vader zal [minderjarige] op zondag om 18:00 uur
met de auto terugbrengen naar de woning van de moeder in [woonplaats moeder] . Bij de overdrachten
van [minderjarige] zullen alleen de ouders aanwezig zijn.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder vastgesteld en aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar de gemeente [woonplaats moeder] . Daarnaast is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] in een vierwekelijks schema telkens drie weken achter elkaar bij de vader verblijft van donderdag 18.00 uur tot zondag 12.00 uur en in de vierde week donderdag 18.00 uur tot zaterdag 12.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] telkens naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder.
3.6.
De vader kan zich hiermee niet verenigen en is in hoger beroep gekomen.
3.7.
Het hof overweegt in verband met het internationale karakter van de zaak als volgt. De moeder, de vader en [minderjarige] hebben de Syrische nationaliteit. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is.
Hoofdverblijfplaats
3.8.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald. De vader is door de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] buitenspel gezet. De vader speelt een grote rol in het leven van [minderjarige] en wil dat blijven doen. Hij is hiertoe in staat en kan zijn werkzaamheden afstemmen op [minderjarige] .
3.8.2.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder is sinds de geboorte de hoofdopvoeder van [minderjarige] geweest. De vader heeft altijd veel gewerkt. De moeder betwist dat de vader zijn werkzaamheden zo in kan richten dat hij zelf voor [minderjarige] kan zorgen. De vader is niet in staat een groot deel van de zorgtaken op zich te nemen. Dit is bovendien niet goed voor de hechting van [minderjarige] .
3.8.3.
De raad adviseert de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te laten, aangezien de moeder de primaire hechtingsfiguur is voor [minderjarige] .
3.8.4.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.6.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder moet worden vastgesteld. De moeder is voor [minderjarige] de belangrijkste hechtingsfiguur en de moeder heeft [minderjarige] sinds haar geboorte verzorgd en opgevoed. Het is daarom in het belang van [minderjarige] om dit te bestendigen. Hoewel de vader ook een zeer belangrijke plaats in het leven van [minderjarige] heeft, ziet het hof geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] op dit moment te wijzigen.
De verhuizing
3.9.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader is het er niet mee eens dat aan de moeder vervangende toestemming is verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar
[woonplaats moeder] . De vader heeft nooit ingestemd met de verhuizing van de moeder met [minderjarige] , zoals de moeder betoogt. Er was voor de moeder geen noodzaak om te verhuizen, omdat de vader haar verschillende opties heeft aangedragen zodat zij met [minderjarige] in het huis van partijen kon blijven wonen.
3.9.2.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder moest na het verbreken van de relatie verhuizen, omdat zij geen mogelijkheden had om in de buurt van [plaats 2] te blijven. Zo had de moeder daar geen huisvesting. Ook ontbrak het haar aan een sociaal netwerk in de directe woonomgeving. Dit netwerk heeft zij wel in [woonplaats moeder] ; zo wonen ook haar ouders in [woonplaats moeder] .
3.9.3.
De raad heeft zich onthouden van advies over de verhuizing. Mocht het hof een terugverhuizing van de moeder en [minderjarige] naar [woonplaats moeder] overwegen, dan wil de raad onderzoeken wat dit voor [minderjarige] betekent.
3.9.4.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige. Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.9.6.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de moeder geen vervangende toestemming moet worden verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats moeder] . Dit betekent dat de moeder terug moet verhuizen naar de regio [plaats 2] . Het hof zal dat hieronder toelichten.
3.9.7.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader is niet komen vast te staan dat de vader - zoals de moeder betoogt - toestemming aan de moeder heeft verleend om na het verbreken van de relatie tussen de ouders met [minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen. Het ligt daarom op de weg van de moeder om, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader, de noodzaak voor de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [woonplaats moeder] aan te tonen. Hierin is de moeder niet geslaagd. Gebleken is dat de ouders hun leven hadden opgebouwd in de regio [plaats 2] . De vader werkt namelijk in [plaats 3] (regio [plaats 4] ) en de moeder heeft in juni 2020 haar mavo-diploma behaald op het ROC in [plaats 4] . Uit de stukken blijkt voorts
dat de moeder stond ingeschreven om in augustus 2020 in [plaats 4] te starten met een opleiding MBO-verpleegkunde. Ook blijkt uit de stukken dat [minderjarige] naar een kinderdagverblijf zou gaan in de buurt van de woning van de ouders en dat de ouders zich bij de woningbouwvereniging hadden ingeschreven voor een grotere woning. Daar komt bij dat de moeder niet heeft betwist dat de vader haar heeft aangeboden dat zij na het verbreken van de relatie met [minderjarige] in de gezamenlijke woning kon blijven wonen.
De door moeder aangevoerde reden om te verhuizen - vanwege mishandeling door de vader - is evenmin komen vast te staan; de moeder heeft hiervan ook geen aangifte gedaan.
Hoewel het hof het te begrijpen vindt dat de moeder in de buurt van haar familie in [woonplaats moeder]
wilde gaan wonen, is het voorgaande op zichzelf genomen onvoldoende om aan te nemen dat er ook een
noodzaakheeft bestaan voor de moeder om met [minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen.
Inmiddels zijn er ruim twee jaar verstreken sinds de moeder met [minderjarige] is verhuisd. Er zijn het hof echter geen dan wel onvoldoende omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat het voor de moeder en [minderjarige] niet mogelijk is om terug te kunnen verhuizen naar de regio [plaats 2] . De moeder studeert nog en kan haar studie ook in die regio vervolgen.
Anders dan de raad heeft betoogd acht het hof het niet nodig dat hiervoor een verdergaand onderzoek door de raad wordt uitgevoerd naar de gevolgen voor [minderjarige] . [minderjarige] is nog erg jong en nog niet zodanig geworteld in [woonplaats moeder] dat zij een verhuizing nu niet aan zou kunnen.
3.9.8.
Het voorgaande betekent dat de moeder alsnog zal moeten terugverhuizen naar de regio [plaats 2] .
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.10.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil een uitbreiding van de zorgregeling, om zodoende een grotere rol in het leven van [minderjarige] te kunnen spelen. De vader kan zijn werkzaamheden daar op afstemmen en heeft een co-ouderschapsregeling voor ogen. De rechtbank heeft verzuimd om een beslissing te nemen over de door de vader verzochte vakantieregeling.
3.10.2.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. Zij betwist dat de vader zijn werkzaamheden zo in kan richten dat hij zelf voor [minderjarige] kan zorgen. De vader is niet in staat een groot deel van de zorgtaken op zich te nemen. Dit is bovendien niet goed voor de hechting van [minderjarige] .
3.10.3.
De raad heeft aangegeven geen belemmeringen te zien in een verdeling van de vakanties bij helften. De raad heeft zich onthouden van advies over een uitbreiding van de zorgregeling.
3.10.4.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.6.
Anders dan de advocaat van de moeder heeft betoogd, kan de vader de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in hoger beroep aan de orde stellen. De vader heeft immers, als verzoeker in eerste aanleg, bij de rechtbank reeds een verzoek ingediend tot vaststelling van een zorgregeling. De vader kan van de beslissing van de rechtbank op dit punt in hoger beroep komen, ongeacht dat deze beslissing mede ingegeven was door de overeenstemming die er op dat moment tussen de ouders was. Het bepaalde in artikel 362 Rv staat hier niet aan in de weg.
3.10.7.
Het hof begrijpt het verzoek van de vader in hoger beroep voorts zo dat hij, indien
het hoofdverblijf van [minderjarige] niet bij hem wordt bepaald, een uitbreiding wenst van de zorgregeling. Voor zover het gaat om de reguliere zorgregeling (buiten de vakanties) zal het hof dit verzoek afwijzen. De huidige regeling loopt en de vader heeft wekelijks meerdere dagen contact met [minderjarige] . De komende periode zal er een nieuwe situatie ontstaan vanwege de het feit dat de moeder terug moet verhuizen naar de regio [plaats 2] . Dit betekent dat de ouders sowieso nader in gesprek zullen moeten gaan over de invulling van het ouderschap en wat dit betekent voor de zorgregeling. Het hof verwacht van de ouders dat zij zelf afspraken gaan maken over een mogelijke uitbreiding van de zorgregeling. Het hof acht – vooruit-lopend op de feitelijke verhuizing en de nadere afspraken tussen partijen – een wijziging van de lopende zorgregeling daarom op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . Het hof onderschrijft daarbij het advies van de raad aan de ouders om hulp te zoeken voor de verbetering van de oudercommunicatie.
Het hof zal wel de vakantieregeling vaststellen, inhoudende dat de vakanties en feestdagen bij helften zullen worden verdeeld.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover de beschikking ziet op het verlenen van de vervangende toestemming aan de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats moeder] . Het hof zal voorts de vakantieregeling vaststellen.
Het hof zal de proceskosten compenseren, aangezien de ouders een relatie met elkaar hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2021, ten aanzien van:
  • het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
stelt aanvullend aan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder vast dat vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders bij helften worden gedeeld;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
19 november 2021, ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing naar [woonplaats moeder] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
weigert de moeder alsnog vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar de gemeente [woonplaats moeder] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en H.J. Witkamp en is op 28 juli 2022 uitgesproken door mr. A.M. Bossink in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.