ECLI:NL:GHSHE:2022:2650

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.309.591_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige binnen ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, dat onder toezicht is gesteld. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2022 te vernietigen, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vader wenst een uitbreiding van de contactmomenten met zijn kind, dat geboren is op [geboortedatum] 2021, en momenteel in een pleeggezin verblijft. De rechtbank had eerder een voorlopige regeling vastgesteld, maar deze is in de bestreden beschikking gewijzigd naar één keer per week contact voor één uur.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De vader en de moeder hebben een problematische relatie, met zorgen over huiselijk geweld en drugsgebruik. De minderjarige is bij de geboorte positief getest op cannabis en is sindsdien onder toezicht gesteld. De GI heeft aangegeven dat de huidige omgangsregeling van één uur per week al aan de hoge kant is voor de minderjarige, gezien zijn leeftijd en de onveilige situatie tussen de ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukt dat hij meer contact met zijn kind wil om een ouder-kindrelatie op te bouwen. De moeder steunt dit verzoek. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter aangegeven dat uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien de huidige zorgen en de onveilige situatie.

Het hof heeft uiteindelijk besloten de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen. De vader en de minderjarige hebben recht op contact eens per twee weken voor de duur van twee uur, onder begeleiding van de GI. Het hof heeft benadrukt dat de contactregeling regelmatig geëvalueerd moet worden en waar mogelijk uitgebreid.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: 200.309.591/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/393210 / JE RK 21-2638
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder.
[pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de omgang binnen de ondertoezichtstelling tussen de vader en de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021 (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 2 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, primair het verzoek van de vader alsnog toe te wijzen, dan wel subsidiair de beschikking van 1 februari 2022 in stand te laten.
Op 23 juni 2022 heeft de advocaat van de vader (op de mondelinge behandeling) het primaire verzoek ingetrokken en het subsidiaire verzoek gehandhaafd (om de voorlopige omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 1 februari 2022 in stand te laten).
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 mei 2022, heeft de GI verzocht het door de vader ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. G. Demir, kantoorgenoot van mr. Van Kerkhof;
  • de moeder;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de GI.
2.3.1.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 februari 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een wisselende relatie met elkaar. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] met toestemming van de moeder erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 3 juni 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien telkens verlengd en laatstelijk verlengd tot 21 mei 2023.
Bij diezelfde beschikking van 3 juni 2021 is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, welke machtiging sindsdien eveneens is verlengd en laatstelijk is verlengd tot 20 augustus 2022.
[minderjarige] verblijft sinds 20 mei 2021 in een (crisis)pleeggezin.
3.3.
Op 24 december 2021 heeft de GI aan de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin staat dat de GI een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de ouders vaststelt voor de duur van de uithuisplaatsing en wel wekelijks voor één uur op maandag van 10:00 tot 11:00 uur, welke omgang plaatsvindt bij Veilig Thuis in Breda en begeleid wordt door de pleegzorgwerker of een jeugdzorgwerker.
3.4.
De vader heeft de rechtbank verzocht om vaststelling van een opbouwende contactregeling waarbij hij;
- in de eerste tot en met de derde maand contact heeft met [minderjarige] gedurende een dagdeel per twee weken;
- in de vierde en vijfde maand contact heeft met [minderjarige] gedurende één dag per twee weken;
- vanaf de zesde maand contact heeft met [minderjarige] gedurende één weekend per twee weken van zaterdagochtend 11:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur.
3.5.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde (tussen)beschikking van 1 februari 2022 heeft de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de volgende omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld:
[minderjarige] heeft
voorlopigin de eerste vier weken na de uitspraak één keer in de week gedurende twee uur contact onder begeleiding van een door de GI aan te wijzen instantie in een door de GI aan te wijzen plaats omgang met de vader,
en vier weken later twee keer in de week op dezelfde wijze gedurende twee uur contact met de vader.
Tevens heeft de kinderrechter in die beschikking de GI veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,-- per keer dat de GI in gebreke blijft mee te werken aan de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , tot een maximum van € 2.500,--.
De verdere behandeling is aangehouden tot 16 februari 2022.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 2 maart 2022 heeft de rechtbank de bij beschikking van 1 februari 2022 vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader gewijzigd en de volgende omgangsregeling vastgesteld:
[minderjarige] en de vader hebben recht op contact met elkaar één keer per week voor de duur van één uur onder begeleiding, nader in te vullen door de GI en uit te breiden onder regie van de GI.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. Er moet worden ingezet op thuisplaatsing van [minderjarige] en hij moet in staat worden geacht om op korte termijn de zorg over [minderjarige] op zich te nemen. Daartoe is het noodzakelijk dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] in duur en frequentie worden uitgebreid.
De vader wil een eerlijke kans krijgen om te laten zien dat hij een ouder kan zijn voor [minderjarige] . De aanvaardbare termijn waarbinnen duidelijk moet worden waar [minderjarige] zal opgroeien, is nog niet verstreken, maar er is niet veel tijd meer.
Zelfs wanneer het perspectief van [minderjarige] elders komt te liggen, is een contact van één uur per week veel te weinig om een ouder-kindrelatie op te kunnen bouwen. Vanwege de bloedband die [minderjarige] en de vader hebben, zou [minderjarige] zich moeten kunnen hechten aan zijn biologische ouders. Ook voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is frequent en duurzaam contact met de ouders noodzakelijk.
Er is aangegeven dat [minderjarige] zich nog onvoldoende veilig voelt bij de ouders. De vader betwist dit. De vader let op signalen van [minderjarige] en past zijn gedrag daarop aan. Ook neemt hij de tips van de pleegzorgwerker aan. Zelfs al zou [minderjarige] zich onvoldoende veilig voelen bij de vader dan is het juist in het belang van [minderjarige] om hem meer te laten wennen aan de aanwezigheid van zijn ouders. Het vermeende gevoel van onveiligheid zal verdwijnen naarmate de contacten worden uitgebreid in duur en frequentie. Eén uur per week is daartoe te kort en bovendien kan de vader in één uur per week ook niet laten zien dat hij over voldoende zorg- en opvoedingsvaardigheden beschikt. De contacten zouden volgens de vader dan ook moeten worden uitgebreid volgens het in het inleidend verzoekschrift opgenomen schema. In ieder geval zouden de contacten zeker niet - zoals nu wel in de bestreden beschikking is gebeurd - beperkt moeten worden ten opzichte van de regeling uit de tussenbeschikking van 1 februari 2022.
Tenslotte heeft de GI een veel te afwachtende houding en geeft de GI geen enkele prioriteit aan deze kwestie. De interne problemen bij de GI mogen niet voor rekening van de ouders komen.
3.9.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het verzoek van de vader ondersteunt. Het doet haar zeer dat zij niets met [minderjarige] kan ondernemen. Ze zou graag uitjes met hem beleven en bijvoorbeeld graag met [minderjarige] gaan zwemmen.
3.10.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. De GI erkent dat de gang van zaken rondom de procedure in eerste aanleg vanuit de GI niet wenselijk is verlopen. Dit heeft helaas ook met zich gebracht dat het standpunt van de GI aanvankelijk onvoldoende kenbaar is gemaakt aan de rechtbank. De rechtbank heeft daardoor haar oordeel gebaseerd op het verhaal van de zijde van de ouders. De zorgen rondom de ouders zijn echter onverminderd groot. De GI is al tijdens de zwangerschap van de moeder betrokken geraakt bij de ouders. Er waren zorgen in verband met huiselijk geweld, drugsgebruik van de ouders, een turbulente relatie tussen de ouders. De moeder is erg kwetsbaar en snel overbelast en gestrest en de vader kampt met agressieregulatie-problematiek. De woning van de ouders was onhygiënisch en er is een ontruimingsprocedure geweest in verband met de vondst van hennep in de woning. [minderjarige] is bij de geboorte positief getest op cannabis. Drie dagen na zijn geboorte is [minderjarige] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij een pleeggezin waar hij nu nog steeds verblijft.
Zeer recent is de moeder, die opnieuw zwanger is, tweemaal in korte tijd naar een veilige vrouwenopvang vertrokken omdat ze zich onveilig voelde bij de vader. Ze is beide keren uit zichzelf weer terug naar de vader gegaan.
De GI vindt een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] lijkt zich niet voldoende veilig te voelen bij de ouders en de huidige regeling van wekelijks één uur is al aan de hoge kant voor een baby van één jaar. De vader kan in zijn gedrag richting [minderjarige] wat overweldigend zijn en het soms lastig vinden om op een goede manier aan te sluiten bij [minderjarige] . De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om een veilige en stabiele opvoedsituatie te kunnen bieden. Dit zijn basisvoorwaarden die de GI heeft gesteld. Gedurende het intensieve traject dat de GI met de ouders heeft bewandeld, is gebleken dat de ouders de bestaande zorgen niet of nauwelijks (h)erkennen en de aangeboden hulp niet accepteren.
De pleegzorgwerker is al sinds de geboorte van [minderjarige] betrokken en heeft de omgang structureel begeleid. Hij heeft dus een goed beeld van de omgang tussen de ouders en [minderjarige] en ook hij is van mening dat een uitbreiding van de omgang niet in het belang van [minderjarige] is.
De GI heeft op 7 april 2022 aan de ouders kenbaar gemaakt dat het opvoedperspectief niet bij de ouders ligt. Omdat het de ouders niet gelukt is om hulp te accepteren, is er geen zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders, hun thuissituatie en de manier waarop zij in de dagelijkse praktijk omgaan met hun persoonlijke problematiek. Dit maakt dat een thuisplaatsing van [minderjarige] niet onderzocht kan worden. Omdat er niet naar thuisplaatsing toegewerkt wordt, is uitbreiding van de omgangsregeling niet aan de orde, zeker niet gezien de huidige bestaande zorgen.
3.11.
De raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat wanneer de vader en de moeder zich goed blijven conformeren, zij wat meer gelegenheid zouden kunnen krijgen om op natuurlijke wijze contact te hebben met [minderjarige] . Zo denkt de raad aan een contactregeling van eens per twee weken en dan voor twee uur. Op die manier kan er meegegroeid worden met de leeftijd van [minderjarige] en kan de focus worden gelegd op fijn en bestendig contact. De raad wijst ook nog op een nieuw project dat van start is gegaan (Villa Familla), inhoudende een omgangsvoorziening voor een dagdeel in een woning met begeleiding. Dit zou een stip op de horizon kunnen zijn voor de ouders, mits er sprake is van onbelast contact.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1
Ingevolge artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:265f BW laatste zin kan de rechter een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank heeft een dergelijke regeling vastgesteld. Van die beslissing is de vader in hoger beroep gekomen.
3.12.2.
De vader is het er niet mee eens dat de rechter de in de beschikking van 1 februari 2022 opgenomen voorlopige regeling heeft teruggedraaid. De vader wenst een uitbreiding van de bestaande contactregeling, althans instandhouding van de regeling in de beschikking van 1 februari 2022.
3.12.3.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de beperking van het contact tussen de vader en [minderjarige] in verband met de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
3.12.4.
In de huidige regeling hebben de ouders wekelijks één uur per week contact met [minderjarige] . Het is positief dat uit de verslagen is gebleken dat de contactmomenten over het algemeen goed gaan. Momenteel is de moeder opnieuw zwanger. Zeer recent (29 april en 8 mei 2022) is de moeder tweemaal naar een vrouwenopvang vertrokken omdat ze zich onveilig voelde bij de vader. De zorgen die er waren toen de GI betrokken raakte rondom huiselijk geweld, drugsgebruik, de spanningsvolle relatie tussen de ouders, de moeder die kwetsbaar en snel overbelast is en de vader die kampt met agressieregulatie problemen, zijn thans onverminderd groot, zo blijkt uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling. Dit maakt dat het hof uitbreiding van de bestaande contactregeling qua frequentie op dit moment niet verantwoord acht.
3.12.5.
Ondanks dat de ouders tijdens de contactmomenten betrokken en liefdevol zijn richting [minderjarige] , zijn de contactmomenten voor [minderjarige] ook belastend. Hoewel het invoelbaar is dat de vader graag frequenter contact met [minderjarige] zou willen hebben zodat [minderjarige] meer kan wennen aan de aanwezigheid van zijn ouders, laat de belasting van [minderjarige] dat niet toe. [minderjarige] slaapt bij aankomst nog vaak. Hij is dan huilerig als hij overhaast wakker wordt gemaakt door de ouders wanneer zij direct het contact met [minderjarige] willen aangaan. Ze voelen de signalen die [minderjarige] geeft onvoldoende aan. Ook hangt er regelmatig een onveilige sfeer tussen de ouders en dat zorgt voor veel spanning bij [minderjarige] . Dit is merkbaar in zijn gedrag en hij is dan moeilijk te troosten door de ouders.
3.12.6.
De afwijzing van het verzoek van de vader heeft daarnaast ook te maken met hoe het hof de mogelijkheden van de ouders ziet. Tijdens de mondelinge behandeling is ter sprake gekomen dat de vader en de moeder laatstelijk drie keer niet naar de contactmomenten zijn gekomen. Het hof heeft twijfels of de ouders in staat zijn voldoende structuur in hun leven te brengen om een contactregeling van meerdere keren per week, zoals de vader wenst, na te komen.
3.12.7.
Hoewel het hof uitbreiding van de frequentie van de contactmomenten thans niet in het belang van [minderjarige] acht, kan het hof zich wel vinden in het voorstel van de raad om de contacten te wijzigen naar eens per twee weken maar dan wel voor een wat langere duur.
Tijdens de mondelinge behandeling is hier ook over gesproken. Gelet op de behoefte van de vader en de moeder om meer tijd en gelegenheid te hebben om iets te ondernemen met [minderjarige] , is het hof van oordeel dat dit, in het belang van [minderjarige] maar ook voor de ouders, een meer passende regeling zou zijn dan de wekelijkse contacten van één uur. Temeer nu [minderjarige] ook steeds wat ouder wordt en langer wakker kan blijven. De vader en de moeder krijgen dan ook wat meer ruimte om zonder tijdsdruk fijn contact met [minderjarige] te hebben. De GI heeft bevestigd dat de leeftijd en de mobiliteit van [minderjarige] dat steeds meer toelaten.
Afsluitende conclusie
3.12.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en een omgangsregeling vaststellen zoals hiervoor overwogen. Van de GI wordt verwacht de contactregeling regelmatig te evalueren en, waar daar ruimte voor is, uit te breiden.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2022;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de volgende omgangsregeling vast tussen [minderjarige] en de vader:
[minderjarige] en de vader hebben recht op contact met elkaar eens per twee weken voor de duur van twee uur onder begeleiding, nader in te vullen door de GI en uit te breiden onder regie van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Janssen als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.