ECLI:NL:GHSHE:2022:2647

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
20-001813-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van erfvredebreuk met betrekking tot besloten erf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijspraak van de verdachte in een strafzaak betreffende erfvredebreuk. De verdachte is beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen en vertoeven op een besloten erf dat in gebruik was bij de gemeente. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van wederrechtelijk binnendringen en vertoeven op het erf. De feiten zijn als volgt: de verdachte en medeverdachten hebben op 23 september 2018 het erf betreden door betonblokken te verwijderen, ondanks een eerdere sommatie van de gemeente om het erf te verlaten. Het hof oordeelt dat de gemeente op dat moment het erf in feitelijke zin in gebruik had en dat de verdachte zonder toestemming het erf betrad. De verdediging voerde aan dat de Raad van State een besluit van de gemeente had vernietigd, maar het hof oordeelt dat dit niet afdoet aan de bevoegdheid van de gemeente om het erf te beheren. De verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof constateert ook dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar legt geen strafvermindering op. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001813-19
Uitspraak : 28 juli 2022
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 3 juni 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-015814-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte opnieuw integraal zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 23 september 2018 tot en met 19 november 2018 te [gemeente A] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op het erf aan [adres] , bij [gemeente A] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik
- wederrechtelijk is binnengedrongen en/of
- wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 23 september 2018 tot en met 19 november 2018 te [gemeente A] , tezamen en in vereniging met anderen op het erf aan [adres] bij [gemeente A] in gebruik
- wederrechtelijk is binnengedrongen en
- wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn mededaders niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De Raad van State heeft bij uitspraak van 19 april 2017 het besluit van de gemeente tot wijziging van het bestemmingsplan, voor zover het de herbestemming van de woonwagenstandplaatsen betrof, vernietigd. Hierdoor is de oude bestemming “Wonen” met de nadere functieaanduiding “woonwagenstandplaats” herleefd, waardoor wederom woonwagens op het perceel [adres] zijn toegestaan. Voorts is door de verdediging - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat geen sprake was van:
  • een besloten erf;
  • het in gebruik zijn van dit perceel bij [gemeente A] ;
  • wederrechtelijk binnendringen;
  • het wederrechtelijk aldaar vertoeven en het zich niet aanstonds op de vordering van of vanwege de rechthebbende verwijderen.
Het hof overweegt het volgende.
Besloten erf
Van een ‘besloten erf’ in de zin van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien dat erf kenbaar van de omgeving is afgescheiden. Dit erf hoeft niet geheel afgesloten te zijn om als ‘besloten’ aangemerkt te kunnen worden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachten, zijnde een groep woonwagenbewoners, op 23 september 2018 het perceel aan [adres] hebben betreden en aldaar hun woonwagen/caravan hebben neergezet. Dit perceel was een voormalige standplaats voor woonwagens, in eigendom van [gemeente A] . Het perceel was afgesloten door middel van betonblokken en daarmee afgescheiden van de omgeving, zodat op dat moment sprake was van een besloten erf als bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
In gebruik bij een ander
De vraag is vervolgens of het erf bij de gemeente in gebruik was toen de verdachte en de medeverdachten dit erf betraden.
“Bij een ander in gebruik van een besloten erf” als bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht gaat het er om of die ander in feitelijke zin enigerlei bezit of houderschap over het erf uitoefent.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gemeente de eigenaar is van het betreffende erf. Voorts blijkt hieruit dat de gemeenteraad bij besluit van 16 juni 2016 de bestemming van dit erf heeft gewijzigd in die zin dat in het nieuwe bestemmingsplan [gemeente A] -West 2016 de woonwagenlocatie [adres] is opgeheven ten behoeve van reguliere woningbouw ter plaatse, en dat de gemeente het erf heeft afgesloten met betonblokken.
Uit deze handelingen (de wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van reguliere woningbouw en het afzetten van het erf door middel van betonblokken) volgt reeds dat de gemeente ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte en de medeverdachten in feitelijke zin het bezit over dit erf uitoefende.
De conclusie luidt dan ook dat sprake was van een besloten erf dat bij een ander in gebruik was, namelijk bij [gemeente A] .
Wederrechtelijk vertoeven en zich niet op vordering verwijderen
Van wederrechtelijk binnendringen of vertoeven is in beginsel sprake wanneer dit tegen de wil van de rechthebbende of zonder toestemming van de rechthebbende gebeurt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en de medeverdachten op 23 september 2018 het besloten erf hebben betreden door het verwijderen van de door de gemeente geplaatste betonblokken en dat de gemeente bij brief van 25 september 2018 de verdachte en de medeverdachten heeft gesommeerd het erf uiterlijk 27 september 2018 te verlaten. De verdachte en de medeverdachten waren daarvan op de hoogte en hebben hieraan geen gehoor gegeven. Van enig eigen, aan het objectieve recht te ontlenen bevoegdheid van de verdachte en de medeverdachten om in de periode 23 september 2018 tot en met 19 november 2018 op het erf te mogen verblijven, is niet gebleken.
Het hof stelt vast dat daarmee ook de bestanddelen ‘wederrechtelijk vertoeven’ en ‘zich op vordering door of vanwege de rechthebbende niet verwijderen’ zijn vervuld.
Het feit dat de Raad van State het besluit van de gemeente tot wijziging van het bestemmingsplan reeds op 19 april 2017, dus voor het betreden van het besloten erf op 23 september 2018, had vernietigd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit laat immers onverlet dat de gemeente als eigenaar van dit erf bevoegd was hierover te beschikken, en de verdachte en de medeverdachten geen recht of titel hadden dit besloten erf zonder toestemming van de gemeente te betreden en aldaar te vertoeven.
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen bewezen worden verklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voor zover de verdediging een beroep heeft gedaan op het recht op demonstratie overweegt het hof als volgt. Volgens de Algemeen Plaatselijke Verordening had een demonstratie 48 uur vooraf moeten worden aangekondigd. Hiervan is niet gebleken. Bovendien is het demonstranten verboden strafbare feiten te plegen. Dat is in casu wel gebeurd en daarmee is de demonstratie onrechtmatig.
Het hof acht daarom het tenlastegelegde bewezen.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen

en

medeplegen van wederrechtelijk in het besloten erf vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, dan wel te volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte en de medeverdachten hebben zich door het wegslepen van betonblokken wederrechtelijk toegang verschaft tot een besloten erf toebehorende aan [gemeente A] . Vervolgens heeft de verdachte zich niets aangetrokken van de vordering van de gemeente om dat besloten erf te verlaten. Hiermee heeft de verdachte zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan erfvredebreuk, waarmee hij het recht heeft aangetast tot het ongestoord gebruik van het terrein door de rechthebbende.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00 met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht, anders dan bepleit, geen termen aanwezig om te komen tot de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Redelijke termijn
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
De officier van justitie heeft immers op 12 juni 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 28 juli 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. Deze overschrijding valt niet geheel aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Nu aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf zal worden opgelegd, wordt er geen strafvermindering toegepast. Het hof volstaat met de constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 63 en 138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 28 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.