ECLI:NL:GHSHE:2022:2642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
20-002269-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor voorbereidingshandelingen grootschalige hennepteelt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor grootschalige hennepteelt en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepstekken en henneptoppen. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 180 uren opgelegd, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zal worden bevestigd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 november 2017 in een pand in Breda stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad die bestemd waren voor de grootschalige hennepteelt. De verdachte ontkende echter enige betrokkenheid bij de aangetroffen goederen in een zeecontainer. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de zeecontainer, maar dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de goederen in het pand. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en heeft geoordeeld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was geschonden in de eerste aanleg.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002269-20
Uitspraak : 28 maart 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-214007-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van – kort en zakelijk weergegeven – medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de grootschalige en bedrijfsmatige hennepteelt (feit 1) en medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 849 hennepstekken en 57 gram henneptoppen (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een (winkel)pand gelegen aan [adres 2] en/of een zeecontainer gelegen aan [adres 3] , stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten:
(in het (winkel)pand [adres 2] )
- 331 flacons groei- en/of bloeimiddelen en/of
- assimilatielampen en/of
- transformatoren en/of
- 5 pH-meters en/of
- pH en EC Combo-meters en/of
- dompelpompen (zonder vlotter) en/of
- Ray-jet sproeipennen en/of
- Ray-jet slangen en/of
- Aquaking sprayers en/of
- Aquaking opvouwbare watervaten en/of
- rollen vijverfolie en/of
- kweektenten en/of
- rollen zilver- en/of zwart/wit folie en/of
- luchtslangen en/of
- softboxen en/of
- geurbestrijdingsmiddelen en/of
- fancontrollers (met thermostaat) en/of
- thermostaten en/of
- 13 hygrometers en/of
- tijdschakelaars en/of
- keramische kachels en/of
- voedingsbodems en/of
- steenwolblokken en/of
- trays met stekkenpluggen en/of
- ziektebestrijdingsmiddelen en/of
- zwavelverdampers en/of
- gripzakjes en/of
- strijkzakken en/of
- weegschalen en/of
(in een zeecontainer [adres 3] )
- 557 strijkzakken en/of
- 10.530 voedingsbodems en/of
- dozen met meerdere luchtslangen en/of
- een aantal ventilatoren en/of
- vijf dozen met meerdere droogrekken en/of
- een doos met meerdere (Big Bag) tassen en/of
- een aantal koppelstukken en/of
- een aantal slangenklemmen en/of
- een weegschaal en/of
- een strijkijzer en/of
- een aantal rekenmachines en/of
- een dompelbak en/of
- een handpomp en/of
- een elektrische kachel,
dan wel gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, te weten
EUR 3.665,80, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een container aan [adres 3] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 849 hennepstekken en/of ongeveer 57 gram gedroogde henneptoppen, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Op 22 november 2017 zijn er bij een doorzoeking in een zeecontainer gelegen aan [adres 3] stoffen en voorwerpen aangetroffen welke volgens het openbaar ministerie bestemd zijn voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt. Voorts zijn in voornoemde zeecontainer 849 hennepstekken en ongeveer 57 gram gedroogde henneptoppen aangetroffen.
Voordat het hof toekomt aan de vraag of de in deze zeecontainer aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt, moet het allereerst vaststellen of er sprake is van daderschap bij de verdachte ten aanzien van het op zijn minst genomen het voorhanden hebben van die goederen, alsook of hij de aangetroffen hennepstekken en -toppen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof stelt daartoe allereerst vast dat de verdachte van meet af aan heeft ontkend iets te maken te hebben met de betreffende zeecontainer. Voorts stelt het hof vast dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de huurder is van de zeecontainer en dat de verdachte niets van doen heeft met deze zeecontainer. Het enige aanknopingspunt voor de betrokkenheid van de verdachte bij voornoemde zeecontainer is de omstandigheid dat aan de sleutelbos waaraan de sleutels zaten die toegang gaven tot de zeecontainer tevens de enige sleutel van het door de verdachte gehuurd pand aan [adres 2] zat. Deze sleutelbos was op het moment van de doorzoeking in het bezit van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat hij de sleutel van het pand aan [adres 2] had gekregen van de verdachte en dat hij, [medeverdachte] , die ochtend de sleutels van de zeecontainer aan de sleutel van voornoemd pand had vastgemaakt.
Bij gebrek aan andere bewijsmiddelen aangaande de betrokkenheid van de verdachte bij voornoemde zeecontainer, is voor het hof niet wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde, voor zover deze ziet op de stoffen en voorwerpen die zijn aangetroffen in de zeecontainer, en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 november 2017 te Breda, in een pand gelegen aan [adres 2] , stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten:
- flacons groei- en/of bloeimiddelen en
- 5 pH-meters en
- fancontrollers en
- 13 hygrometers en
- tijdschakelaars en
- ziektebestrijdingsmiddelen en
- weegschaal en
- een ventilator en
- een kachel,
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft – voor zover nog van belang – bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman betoogd dat de criminele intentie van de verdachte niet wettig en overtuigend is vast te stellen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat artikel 11a van de Opiumwet degene strafbaar stelt die (onder meer) stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (als bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet), dan wel voor het telen van een grote hoeveelheid hennep (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet). Voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in artikel 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgt dat de politie op 22 november 2017 in een pand aan [adres 2] (
hierna te noemen: het pand) meer dan honderd flacons groei en/of bloeimiddelen, 13 hydrometers, 5 pH-meters, digitale thermometers, waterpompen, een ventilator, een weegschaal, een luchtbevochtiger, 4 tijdschakelaars, 3 fancontrollers, stekkengel, een kachel, luchtpompen en een Optiqlimate (ter waarde van
€ 1.250,- heeft aangetroffen. Dit pand was in gebruik bij de Commanditaire Vennootschap genaamd [bedrijf] (
hierna te noemen: [bedrijf]) die het gebruikte voor de opslag. De verdachte is de eigenaar (van de enige vennoot) van [bedrijf] .
Voorhanden hebben
Het hof stelt voorop dat van een eigenaar van een bedrijf, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van hetgeen zich in zijn bedrijf afspeelt en welke goederen het bedrijf voorradig heeft.
Voorts is voor het hof op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen het volgende komen vast te staan. De verdachte was regelmatig in het betreffende pand aanwezig. Het bedrijf behoorde alleen hem toe en hij verkocht de goederen aan klanten. Indien er klanten langs kwamen bij het pand op het moment dat de verdachte niet aanwezig was, schreef [medeverdachte] de namen en telefoonnummers op, zodat de verdachte hen kon terugbellen.
Gelet op het vorenstaande, en bij gebreke aan een aannemelijk andersluidende verklaring, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 november 2017 over de bewezenverklaarde stoffen en voorwerpen kon beschikken en dat hij bewust was van de aanwezigheid van die goederen in het pand. Hiermee is wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte de bewezenverklaarde goederen voorhanden heeft gehad.
Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op.
Het hof constateert dat op 22 november 2017 niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk door de verdachte goederen zijn verkocht. Hoewel uit het hele dossier blijkt dat er verkopen hebben plaatsgevonden, kan voor de tenlastegelegde datum 22 november 2017 uitsluitend worden vastgesteld dat hij de goederen voorhanden heeft gehad.
Bestemming stoffen en voorwerpen
De aangetroffen stoffen en voorwerpen zijn naar het oordeel van het hof vanwege hun aard en/of functie bestemd voor grootschalige hennepteelt en/of bedrijfsmatig gebruik onder professioneel gecreëerde omstandigheden ter bevordering van een optimale oogst en een optimale financiële opbrengst van de hennepkwekerijen.
De door de politie aangetroffen stoffen en voorwerpen worden door het hof voorts beoordeeld als een gezamenlijkheid van goederen die wijst op een gerichtheid op en daarmee op een bestemming tot bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt.
Het hof wordt voorts in dit oordeel gesterkt door de inkoopbonnen van [bedrijf] die zijn aangetroffen in het pand van de verdachte, gelet op de hoeveelheid en het soort goederen die [bedrijf] blijkens deze inkoopbonnen heeft ingekocht (zie bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, p. 202 e.v. van het politiedossier). Ook uit de handgeschreven notities blijkt dat er bestellingen bij de verdachte zijn gedaan waarbij zowel de hoeveelheid als de aard van de bestelde goederen wijzen op een bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt (zie bijlagen 6, 7, 9, 10, 11 en 13 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, p. 202 e.v. van het politiedossier).
Voorts overweegt het hof dat, zoals betoogd door de verdediging, de enkele omstandigheid dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen in het pand afzonderlijk ook bestemd zouden kunnen zijn voor de teelt van andere planten dan hennep of een andere legale toepassing kennen, aan het voorgaande, juist vanwege de combinatie van de aanwezige stoffen en producten, niet afdoet. Bovendien gaat de vergelijking met de verkoopvoorraad van de Hornbach dan wel een tuincentrum reeds mank vanwege het feit dat de handelsvoorraad van het bedrijf van de verdachte enkel bestond uit stoffen en voorwerpen die of vanwege hun aard en/of functie bestemd zijn voor grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt, terwijl de voorraad van tuincentra juist voor het overgrote gedeelte bestaat uit andere stoffen en voorwerpen die niet bestemd zijn voor de hennepteelt. Daarnaast zijn er ook voorwerpen aangetroffen in het pand die in het geheel niets te maken hebben met vijvers en/of tuinen, zoals fancontrollers, hygrometers, een weegschaal, luchtbevochtiger, een ventilator, luchtpompen, een Optiqlimate en een kachel. Voorts blijkt uit de inkoopfacturen tevens dat de verdachte sporttassen heeft ingekocht. Het is het hof ambtshalve bekend dat sporttassen zeer regelmatig worden gebruikt voor het vervoer van hennep, terwijl een sporttas in het algemeen genomen niet gebruikt wordt bij vijvers en/of tuinen.
Gelet op het vorenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat de in de bewezenverklaring genoemde stoffen en voorwerpen geschikt waren voor de bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt.
Criminele intentie
Dat de verdachte wist dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor bedrijfsmatige hennepteelt staat naar het oordeel van het hof buiten kijf. Het hof wijst in dit verband op de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte was meerdere dagen per week in het pand aanwezig. Als eigenaar behoorde de voorraad van [bedrijf] aan de verdachte toe en was hij ook verantwoordelijk voor die voorraad.
Daarnaast wijst het hof op de hoeveelheid en aard van de stoffen en voorwerpen die de verdachte voorhanden had als ook de hoeveelheden en de aard van de goederen die door [bedrijf] – en derhalve door de verdachte – zijn ingekocht. Voorts is het hof gebleken dat de verkoopfacturen niet op naam van de koper stonden en dat de facturen contant werden voldaan (zie bijlage 2 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, p. 202 e.v. van het politiedossier). Het hof stelt vast dat het in zijn algemeenheid bij een ieder op moet vallen als het overgrote deel van de klanten van een bedrijf hun naam niet op de verkoopfactuur wil hebben staan en bovendien contant betalen voor de gekochte goederen. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat contant betaald werd door de klanten omdat hij nog geen zakelijke rekening had, niet aannemelijk. Het hebben van een rekening waarop de betalingen door en aan een bedrijf kunnen worden gedaan, is in de huidige tijd immers bijna onmisbaar en het hof vermag derhalve niet in te zien waarom dit maanden na de oprichting van het bedrijf nog steeds niet was geregeld.
Tot slot zijn er naast de betreffende stoffen en voorwerpen die bestemd zijn voor grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt in het betreffende pand diverse bescheiden aangetroffen, waaronder handgeschreven notities, bestellijsten, het kweekschema en het planningsbord (zie onder meer bijlagen 6, 7, 9, 10, 11 en 13 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, p. 202 e.v. van het politiedossier). Uit deze aantekeningen en het planningsbord volgt onder meer het gebruik van aliassen. Dat deze aangetroffen spullen tot de bedrijfsvoering van [bedrijf] behoren, blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige] , eigenaar en verhuurder van het pand. [getuige] heeft immers verklaard dat het pand op een paar steigerplanken na leeg was op het moment dat de verdachte het pand ging huren. Daarnaast valt geen enkele datum op de handgeschreven aantekeningen buiten de huurperiode van de verdachte. De verklaring van de verdachte dat hij hier niets mee van dien heeft gehad, acht het hof dan ook ongeloofwaardig.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte stoffen en voorwerpen bestemd voor grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat feit, zoals dit onder 1 bewezen is verklaard.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt. Hiertoe heeft hij een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen voorhanden gehad die bestemd zijn om op een professionele manier een hennepkwekerij in te richten en hennep te telen. Van deze bestemming is de verdachte op de hoogte geweest. Bovendien blijkt uit het dossier en in het bijzonder de eigen verklaring van de verdachte dat hij deze goederen heeft verkocht en dus een illegale growshop heeft geëxploiteerd. Door aldus te handelen heeft de verdachte de productie en indirect ook het gebruik van hennep in stand gehouden. Hennep bevat een stof die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade aan de lichamelijke en geestelijke gezondheid bij de gebruikers hiervan. Dit is de reden dat voorbereiding van de productie en verstrekking ervan aan banden is gelegd. Door de handelwijze van de verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Het hof overweegt voorts nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen – in casu de datum van het eerste verhoor van de verdachte op 28 november 2017 – vonnis wijst. Nu de rechtbank eerst op 22 oktober 2020 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg geschonden en wel met een periode van bijna 11 maanden.
Nu deze vertraging geenszins is te wijten aan handelingen zijdens de verdediging, is het hof van oordeel dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in eerste aanleg is geschonden.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 28 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H. von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.