ECLI:NL:GHSHE:2022:2611

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
20-001821-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor oplichting met schadevergoeding en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor oplichting tot een gevangenisstraf van vier maanden. De politierechter heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 22.336,12, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering tot schadevergoeding gematigd tot nihil, waardoor deze niet meer aan het hof werd voorgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke wettelijke voorschriften. De verdachte heeft verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend is, gezien de ernst van de feiten en het eerdere strafblad van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op slinkse wijze geld van het slachtoffer heeft afhandig gemaakt en dat zij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof bevestigt derhalve het vonnis van de politierechter, inclusief de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001821-20
Uitspraak : 13 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 augustus 2020, parketnummer 03-140028-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-866032-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter ter zake van de tenlastegelegde ‘oplichting’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Voorts is de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De politierechter heeft de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 22.336,12 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en subsidiair 146 dagen gijzeling. Ten slotte is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden (opgelegd bij vonnis d.d. 26 juni 2018 van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht met parketnummer 03-866032-16) toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 27.925,56, bestaande uit € 27.880,76 aan materiële schade en € 44,80 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 650,14 aan proceskosten gevorderd.
De benadeelde partij heeft haar vordering d.d. 28 juni 2022 schriftelijk gehandhaafd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij evenwel te kennen gegeven de vordering in hoger beroep niet te handhaven ten aanzien het gevorderde bedrag ad
€ 27.925,56 en de proceskosten ad € 650,14, nu er reeds een civiel vonnis d.d. 11 december 2019 van de rechtbank Limburg ligt omtrent deze gevorderde kosten. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting gesteld de vordering omtrent de schadevergoedingsmaatregel wel te handhaven in hoger beroep.
Het hof begrijpt het bovenstaande zo dat de benadeelde partij de ingediende vordering tot schadevergoeding kennelijk matigt tot nihil. De vordering bestaande uit schadevergoeding tot een bedrag van € 27,925,56 en de proceskosten ad € 650,40 is derhalve thans niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften in die zin dat in hoger beroep artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte nog verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte gezondheidsproblemen ervaart en dat detentie deze problemen zal verergeren. Voorts is opgemerkt dat de verdachte de afgelopen drie jaren niet meer in aanraking met politie of justitie is geweest. De raadsvrouw heeft gezien het bovenstaande verzocht om te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Evenals de politierechter is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden is. Op stelselmatige wijze heeft de verdachte gedurende een geruime periode op slinkse wijze geld van het slachtoffer afhandig gemaakt. De verdachte heeft op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het slachtoffer en ingespeeld op haar emoties. De verdachte is doorgegaan met de oplichting terwijl zij onder begeleiding stond van de reclassering. Bovendien heeft zij, ondanks dat haar een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden boven het hoofd hing, een slachtoffer opnieuw financieel uitgekleed. Voorts heeft het hof bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 april 2022, tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof stelt voorts vast dat uit het reclasseringsrapport d.d. 17 juni 2022 noch het verhandelde ter terechtzitting van detentie-ongeschiktheid bij de verdachte is gebleken.
Het hof zal derhalve het vonnis waarvan beroep ook ten aanzien van de opgelegde straf bevestigen. Dit geldt evenzeer voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach en mr. H. Smits, griffiers,
en op 13 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.J.L.M. Tuijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.