In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in het Justitieel Complex te Zaanstad, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het tenlastegelegde feit: verblijf in Nederland als vreemdeling terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De politierechter had het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen het vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De verdediging voerde aan dat er sprake was van overmacht, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende had meegewerkt aan zijn uitzetting en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 september 2021 in Eindhoven verbleef, terwijl hij wist dat er een inreisverbod was. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd, de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde en hem opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht.