ECLI:NL:GHSHE:2022:2603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
20-002990-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verdachte in verkeerszaak met zwaar lichamelijk letsel

Op 8 juli 2022 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 26 februari 2020, waarbij de verdachte, als bestuurder van een vrachtwagen, betrokken was bij een aanrijding met een personenauto. De rechtbank had de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak en vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen voor schuld in de vorm van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet de intentie had om een ongeval te veroorzaken en dat hij niet opzettelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende op het voor hem gelegen weggedeelte heeft gelet en niet de nodige voorzichtigheid heeft betracht, wat heeft geleid tot het ongeval en het zware letsel van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde en hem een taakstraf van 50 uren opgelegd, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002990-20
Uitspraak : 8 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-147226-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank heeft de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren (schuld in de vorm van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid) en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal het hof verzocht om deze toe te wijzen tot in goede justitie te bepalen bedragen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voor het meer gevorderde dienen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit en is subsidiair een verweer gevoerd met betrekking tot de strafoplegging.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de verdediging aangevoerd dat deze vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd dus niet kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] geldt bovendien dat zij niet als bij het feit betrokken persoon in de tenlastelegging is opgenomen, zodat ook daarom de vordering niet kan worden toegewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Made, gemeente Drimmelen en/of te Oosterhout Nb, gemeente Oosterhout, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A59, komende vanaf (de afrit van) die A59 en gaande in de richting van (de oprit van) die A59, ter hoogte van een aldaar (in die weg) gelegen kruispunt, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, hieruit bestaande dat verdachte:
  • niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
  • (vervolgens) ter hoogte van dat kruispunt zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden) en/of
  • (vervolgens) rechtdoor is gereden op dat kruispunt waar dit niet was toegestaan en/of
  • (vervolgens) geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte, van rechts komende personenauto
(mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met die personenauto
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of 11, althans één of meer, gebroken rib(ben) en/of een gebroken borstbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Made, gemeente Drimmelen en/of te Oosterhout Nb, gemeente Oosterhout, althans in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (vrachtwagen), daarmee rijdende op de weg, de A59, komende vanaf (de afrit van) die A59 en gaande in de richting van (de oprit van) die A59, ter hoogte van een aldaar (in die weg) gelegen kruispunt,
  • niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
  • (vervolgens) ter hoogte van dat kruispunt zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden) en/of
  • (vervolgens) rechtdoor is gereden op dat kruispunt waar dit niet was toegestaan en/of
  • (vervolgens) geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte, van rechts komende personenauto
(mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met die personenauto
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2020 in de gemeente Oosterhout,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A59, komende vanaf die A59 en gaande in de richting van de oprit van die A59, ter hoogte van een aldaar in die weg gelegen kruispunt, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden, hieruit bestaande dat verdachte:
  • in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en het overige verkeer heeft gelet en is blijven letten, en
  • vervolgens ter hoogte van dat kruispunt zijn snelheid in onvoldoende mate heeft verminderd en
  • vervolgens rechtdoor is gereden op dat kruispunt waar dit niet was toegestaan en
  • geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte, van rechts komende personenauto
waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met die personenauto
waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en gebroken ribben en een gebroken borstbeen werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar een fout heeft gemaakt door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen voorrang te verlenen, maar dat een enkele verkeersfout geen overtreding van artikel 6 of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) oplevert. Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd, is niet gebleken dat de verdachte in onvoldoende mate heeft gelet op het voorgelegen weggedeelte. De verdachte heeft zijn snelheid verminderd en naar links en naar rechts gekeken. Het benaderen van het kruispunt met de door de verdachte gereden snelheid is niet onvoorzichtig, ook niet gelet op de omstandigheden ter plaatse. Het gaat om een vrij overzichtelijke situatie. Uit de in het dossier opgenomen situatieschets blijkt niet dat de verdachte ter plaatse niet rechtdoor had mogen rijden. Ook indien wordt aangenomen dat de verdachte rechtdoor is gereden waar dat niet was toegestaan, kan hem in strafrechtelijke zin slechts het verwijt worden gemaakt dat hij, ondanks dat hij gekeken heeft, de auto van rechts over het hoofd heeft gezien. Die enkele fout levert volgens de verdediging niet een fout op van de minimale ernst die voor het verwijt van artikel 5 WVW 1994 is vereist, laat staan voor het verwijt van artikel 6 WVW 1994.
Het hof overweegt als volgt.
Op 26 februari 2020 heeft de politie een melding ontvangen dat er omstreeks 16.05 uur een ongeval had plaatsgevonden op een kruising van de A59, ter hoogte van hectometerpaal 96,4, linker rijbaan, in de gemeente Oosterhout. Bij het ongeval waren een vrachtwagen (trekker), voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1] , met oplegger voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] en een personenauto van het merk Renault, type Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken 3] betrokken. De vrachtwagen met oplegger werd bestuurd door de verdachte. De personenauto werd bestuurd door [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] zat als passagier in de personenauto. (pg. 4-6 van het eindproces-verbaal, in samenhang met het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 mei 2021 PL2000-2020051118-17)
Bij het ongeval hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel opgelopen. [slachtoffer 1] is voor behandeling overgebracht naar het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg. (pg. 6 van het eindproces-verbaal)
De getuige [getuige 1] heeft op 26 februari 2020 verklaard dat zij die dag omstreeks 16.00 uur in haar personenauto vanuit Made over de Godfried Schalckenstraat reed in de richting van de oprit van de A59 richting Breda. Voor haar reed in dezelfde richting een blauwe Renault Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken 3] . De Renault Twingo sloeg rechtsaf de oprit van de A59 op richting Breda. Zij zag dat op de afrit van de A59 links van haar een grote witte vrachtwagen aankwam. Zij zag dat de bestuurder van de vrachtwagen de kruising recht overstak om de oprit te nemen van de A59 richting Breda. Zij zag dat de vrachtwagen tijdens het oversteken van de kruising met de voorzijde hard tegen de linker achterzijde van de Renault Twingo aan kwam. Door de botsing werd de Renault Twingo met kracht de berm in geduwd, waar deze tot stilstand kwam. (pg. 16 van het eindproces-verbaal)
De getuige [getuige 2] , die in zijn bedrijfsauto over de Godfried Schalckenstraat vanuit Den Hout in de richting van Made reed, heeft een min of meer gelijkluidende verklaring afgelegd (pg. 18 van het eindproces-verbaal)
Op 2 maart 2020 heeft verbalisant [verbalisant] onderzoek verricht naar de digitale bestanden uit een tachograaf van de trekker met oplegger. Bij het bekijken van de informatie bleek dat de klok van de tachograaf conform UTC was en daardoor 1 uur achter liep en dat de tijdwaarneming 4 minuten voor liep op de atoomklok. De verkregen data zijn uitgewerkt in een grafiek.
Uit de grafiek volgt dat om 15:08:08 uur (niet gecorrigeerde tijd), bij een snelheid van 82 kilometer per uur, een snelheidsafname heeft plaatsgevonden tot een snelheid van 21 kilometer per uur.
Om 15:08:24 uur (niet gecorrigeerde tijd), bij een snelheid van 21 kilometer per uur, heeft een snelheidstoename plaatsgevonden tot een snelheid van 26 kilometer per uur.
Om 15:08:26 uur (niet gecorrigeerde tijd), bij een snelheid van 26 kilometer per uur, heeft een snelheidsafname plaatsgevonden naar 0 kilometer per uur.
Verbalisant [verbalisant] heeft geconcludeerd dat de registratie van de tachograaf passend is bij het scenario dat de trekker met oplegger over de Rijksweg A59 heeft gereden en dat tijdens het rijden over afrit 32 werd afgeremd van 82 kilometer per uur naar 21 kilometer per uur. Vervolgens heeft de trekker met oplegger geaccelereerd naar een snelheid van 26 kilometer per uur. Dit is passend bij het scenario dat de trekker met oplegger kort voor het kruispunt met de Godfried Schalckenstraat is gaan accelereren. De trekker met oplegger heeft direct na het bereiken van een snelheid van 26 kilometer per uur een remming ingezet naar 0 kilometer per uur. Dit is passend bij een paniekremming ten gevolge van de aanrijding met de personenauto. (pg. 13-14 van het eindproces-verbaal)
[slachtoffer 1] heeft op 20 april 2020 verklaard dat zij [het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en zijn echtgenote [slachtoffer 2] ] op 26 februari 2020 in hun auto van Made naar Oosterhout reden. Hij zag dat een vrachtwagen eerst de afrit had genomen van de A59 en daarna weer de oprit van de A59 op wilde rijden. Omdat zij daar op dat moment reden, werden zij aangereden.
Als gevolg van de aanrijding heeft [slachtoffer 1] een klaplong, gebroken ribben en een gebroken borstbeen opgelopen. In het ziekenhuis is meteen een pijp in de long gebracht. De ziekenhuisopname heeft tien dagen geduurd. [slachtoffer 1] is vervolgens overgebracht naar een revalidatiecentrum. Ten tijde van het afleggen van zijn verklaring was hij sinds een week thuis. Hij heeft fysiotherapie nodig. (pg. 22 van het eindproces-verbaal)
Uit een geneeskundige verklaring d.d. 16 maart 2020, opgemaakt naar aanleiding van onderzoek op 26 februari 2020, volgt dat [slachtoffer 1] een hoog energetisch trauma had opgelopen en dat hij opgenomen is geweest op de IC met een klaplong, gebroken ribben en een gebroken borstbeen. De geschatte duur van de genezing bedraagt 6 maanden. (pg. 26 van het eindproces-verbaal)
Uit de aan het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 mei 2021 gehechte set foto’s volgt dat de afrit van de A59 waarover de verdachte heeft gereden, uitmondt in twee voorsorteerstroken, voorzien van pijlen op het wegdek en van elkaar gescheiden door geblokte wegmarkering. Aan het einde van de afrit zijn de voorsorteerstroken gescheiden door middel van een dubbele doorgetrokken streep en een wit verdrijvingsvlak. Links van het verdrijvingsvlak bevindt zich één rijstrook voor verkeer dat linksaf slaat in de richting van ’s-Hertogenbosch en Oosterhout en rechts van het verdrijvingsvlak bevindt zich één rijstrook voor verkeer dat rechtsaf slaat in de richting van Made. Op het wegdek vóór de kruisende weg (Godfried Schalckenstraat) zijn haaientanden aangebracht. Dat een kruispunt wordt genaderd waarbij bestuurders voorrang dienen te verlenen aan bestuurders op de kruisende weg is tevens aangegeven door verkeersbord B6 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 dat 150 meter vóór de kruising in de berm naast de vluchtstrook is geplaatst. Dat aan het einde van de afrit sprake is van voorsorteerstroken is aangegeven door middel van een blauw rechthoekig verkeersbord met daarop een pijl naar links en een pijl naar rechts. Dit verkeersbord staat op ruime afstand vóór het hiervoor bedoelde verkeersbord B6, ook in de berm naast de vluchtstrook van de afrit.
Met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat de situatie ter plaatse ten tijde van het ongeval op 26 februari 2020 anders was dan op de in het dossier gevoegde foto’s, mede gelet op de van het dossier deel uitmakende situatieschets die direct na het ongeval is opgemaakt en waarop is ingetekend dat de afrit wordt gesplitst in rijstroken voor linksaf gaand verkeer en rechtsaf gaand verkeer en de zichtbare slijtagesporen op het wegdek. De raadsman heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij op 26 februari 2020 degene was die als bestuurder in de vrachtwagen met oplegger reed. Hij reed op de A59 op de afrit richting Made-Oosterhout. Hij merkte dat hij de verkeerde afrit had genomen en wilde bij de kruising rechtdoor rijden, de oprit naar de A59 op. De voorsorteerstroken zijn hem niet opgevallen en ook het blauwe verkeersbord dat aangeeft dat er twee voorsorteerstroken zijn en de belijning op het wegdek zijn hem ontgaan. Hij is naar het kruispunt gereden en heeft naar links en naar rechts gekeken of er verkeer aankwam. Omdat hij meende dat de weg vrij was, is hij weer opgetrokken. Hij heeft de personenauto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet gezien. De vrachtwagen heeft een dode hoek, omdat de stijl in de hoek van de cabine en de spiegel gedeeltelijk het zicht naar rechts ontnemen. De weg liep ter plaatse omhoog. Mogelijk heeft de verdachte de personenauto daardoor niet opgemerkt. Hij heeft al sinds zijn achttiende een vrachtwagenrijbewijs en rijdt als kermisexploitant altijd met zijn eigen vrachtwagen met oplegger.
Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in het geval van – minst genomen – een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid aan de zijde van de verdachte. Van belang voor het oordeel of hiervan sprake is, zijn het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen, zoals bijvoorbeeld het optreden van (zwaar) lichamelijk letsel bij (één van de) betrokkene(n), van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof op grond van het navolgende van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte, gelet op het geheel van de gedragingen en de aard en de ernst daarvan, bestempeld dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
De verdachte is, als bestuurder van een vrachtwagen met oplegger, rechtdoor het kruispunt op de Godfried Schalckenstraat opgereden, terwijl het hem daar enkel was toegestaan om naar links of naar rechts af te slaan. Uit de omstandigheid dat de verdachte rechtdoor een voorrangsweg op is gereden waar dit niet was toegestaan en hij volgens zijn eigen verklaring het verkeersbord dat aangaf dat sprake was van voorsorteerstroken en de belijning op het wegdek niet heeft gezien, leidt het hof af dat de verdachte rijdende op de afrit gedurende langere tijd onvoldoende op het voor hem gelegen weggedeelte van de weg heeft gelet. Vervolgens heeft de verdachte aan het einde van de afrit aangekomen bij de kruising ervoor gekozen zijn vrachtauto niet voor de kruising tot stilstand te brengen maar al rijdend met een snelheid van ongeveer 20 km/uur, nadat hij naar links en naar rechts had gekeken en geen verkeer zag aankomen, kort voor het oprijden van de kruising te gaan accelereren en de kruising rechtdoor op te rijden en over te steken. De verdachte heeft verklaard dat de stijl van de cabine en de buitenspiegel het zicht op de weg gedeeltelijk ontnemen en een dode hoek creëren, terwijl daarnaast de weg ter plaatse omhoog liep, waardoor de weg minder goed te overzien was.
Ondanks deze beperking van het zicht heeft verdachte – door te blijven rijden met ongeveer 20 km/uur – minder tijd genomen om zich ervan te vergewissen of de weg vrij was om over te steken, terwijl het mindere zicht van hem juist extra voorzichtigheid en oplettendheid bij het oversteken vergde. Het hof beschouwt dit niet als een op zichzelf staand moment van het in acht nemen van onvoldoende voorzichtigheid en oplettendheid nu in het hiervoor overwogene reeds is vastgesteld dat verdachte reeds op de afrit langere tijd onoplettend is geweest. Het hof betrekt hierbij tevens de omstandigheid dat de verdachte in zijn beroep reeds vele jaren ervaring heeft als bestuurder van een vrachtauto met oplegger, een motorvoertuig waarvan – wanneer het betrokken is bij verkeersongevallen – vanwege zijn omvang en massa een groter gevaar voor andere verkeersdeelnemers uitgaat dan van andere soorten voertuigen. Daarom heeft verdachte als professioneel bestuurder van een vrachtauto een zekere ‘Garantenstellung’. Er rust met andere woorden op hem een extra verantwoordelijkheid. Op grond daarvan mocht van de verdachte worden verwacht dat hij meer dan een gewone verkeersdeelnemer alert zou zijn in het verkeer.
Gelet op de tijdspanne waarin verdachte onvoldoende voorzichtig en oplettend is geweest, en de extra voorzichtigheid en oplettendheid die van hem verwacht mochten worden vanwege de hem bekende beperkingen van het zicht vanuit de vrachtauto cabine naar rechts, en gelet op de extra verantwoordelijkheid die op verdachte als ervaren vrachtwagenchauffeur rust, is het hof dan ook van oordeel dat het gedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt.
Als gevolg van de gedragingen van de verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] letsel opgelopen. De vraag is of dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof stelt aan de hand van de verklaring van [slachtoffer 1] , in combinatie met de geneeskundige verklaring, vast dat door de gedragingen van de verdachte letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een klaplong, gebroken ribben en een gebroken borstbeen. Dit letsel was van dien aard dat medisch ingrijpen noodzakelijk is gebleken en dat het slachtoffer meerdere dagen op de intensive care heeft doorgebracht. Uit de hiervoor bedoelde verklaring volgt verder dat het slachtoffer na ontslag uit het ziekenhuis nog langere tijd zou moeten revalideren.
Op grond van de aard van de letsels, de aard en intensiteit van het noodzakelijke medisch ingrijpen en de tijd die revalidatie vergt, is het hof van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om in geval van een bewezenverklaring toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde aan toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in de weg staat. Hetgeen door de verdediging over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van het feit onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet begrijpt waarom –
zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd – aan hem een taakstraf zou moeten worden opgelegd, nu hij iets heeft gedaan wat niet expres is gebeurd en waar hij ontzettend veel spijt van heeft. Een taakstraf is voor de verdachte iets wat criminelen doen. Als iemand een taakstraf krijgt, heeft hij iets heel ergs gedaan.
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken – en overigens ook niet is tenlastegelegd – dat de verdachte de intentie (het volle opzet) heeft gehad om een ongeval te veroorzaken, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel hebben opgelopen. Het hof begrijpt dat het ongeval bij de verdachte gevoelens van schaamte en spijt oproept. In het normale spraakgebruik is schuld een gevoelstoestand waarbij ethische, juridische, psychische en ook religieuze aspecten een rol kunnen spelen. Bij het rechterlijk oordeel omtrent de (mate van) schuld aan een ongeval gaat het daarentegen enkel om een juridisch schuldbegrip. Ook al kan zij onder andere betrekking hebben op psychische aspecten van het handelen zoals (niet goed) de verkeersregels kennen en (niet goed) opletten, culpa is niet een geestestoestand maar een rechtsoordeel over een aspect van iemands handelen.
Het hof heeft onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen’ enerzijds vastgesteld dat op 26 februari 2020 een aan de schuld van de verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft niet de voorzichtigheid en oplettendheid betracht die van een verkeersdeelnemer onder de bewezenverklaarde omstandigheden mocht worden verwacht. Dat is hem aan te rekenen.
Het hof heeft anderzijds rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte volgens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie ter zake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld. Er zijn ook verder geen aanwijzingen dat de verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan verkeersgevaarlijk gedrag. Voorts heeft verdachte zich meelevend getoond met het slachtoffer van het ongeval.
Alles overwegende zal het hof een taakstraf voor de duur van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis opleggen.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof terzake van het bewezenverklaarde en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Op grond van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, is een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden in beginsel passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die voor zijn werk als kermisexploitant sterk afhankelijk is van het kunnen beschikken over zijn rijbewijs, ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het hof heeft daarbij tevens gelet op de omstandigheid dat niet is gebleken dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.608,48 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij de immateriële schade heeft de benadeelde partij slechts vermeld dat hij de maximale schadevergoeding wenst.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft geconstateerd dat de vordering niet is onderbouwd en voor het overige zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering in het geheel niet is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 870,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat benadeelde partij [slachtoffer 2] niet in de tenlastelegging is opgenomen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering in het geheel niet is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.
Verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 8 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.