ECLI:NL:GHSHE:2022:2590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
20-002385-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en bedreiging met dodelijke gevolgen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 23 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld voor mishandeling en bedreiging van een slachtoffer. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de strafoplegging, en vroeg om een gevangenisstraf van 2 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak en afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Het hof heeft het beroepen vonnis vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en bedreiging. De feiten vonden plaats op 18 december 2018 in Tilburg, waar de verdachte het slachtoffer had mishandeld en bedreigd met de dood. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 1 maand op, met aftrek van voorarrest.

Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet had gehouden aan de voorwaarden van zijn eerdere vrijlating. Het hof oordeelde dat de ernst van de gepleegde feiten en de justitiële documentatie van de verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming vereisten. De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002385-19
Uitspraak : 30 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juli 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-020672-19 en parketnummer 02-800643-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Door de verdediging is primair bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken. Derhalve is tevens bepleit dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt afgewezen. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 december 2018 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door deze aan de haren te trekken en/of bij de keel vast te pakken en/of meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2018 te Tilburg [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "als je aangifte doet of de politie erbij betrekt, dan schiet ik je morsdood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 december 2018 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door deze aan de haren te trekken en tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 18 december 2018 te Tilburg [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "als je aangifte doet of de politie erbij betrekt, dan schiet ik je morsdood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en aan bedreiging van het slachtoffer als zij daarvan aangifte zou doen. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk
gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Bij de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2022, waaruit volgt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de justitiële documentatie van de verdachte, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest met zicht brengt.
Beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 juli 2017 onder parketnummers 20/001091-16 en 20/002394-16 verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur
15 maanden met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest. De tenuitvoerlegging daarvan is op 29 maart 2016 gestart. Juliana is op 9 oktober 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast is een aantal bijzondere voorwaarden verbonden aan deze voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft op 29 januari 2019 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. De rechter-commissaris heeft op 29 januari 2019 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 maart 2019 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling opgeheven.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen. Daarbij diende in mindering te worden gebracht de dagen die de verdachte in het kader van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 26 januari 2019 tot en met 6 maart 2019 in hechtenis heeft doorgebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal toewijzen. De verdediging heeft bepleit de vordering af te wijzen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van
de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu hij opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd gedurende de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het gaat daarbij om ernstige feiten, zoals hiervoor is overwogen en daarmee om een ernstige schending van de gestelde voorwaarden. De veroordeelde was een gewaarschuwd man en wist wat hem boven het hoofd hing, maar heeft desondanks wederom strafbare feiten gepleegd. Het hof zal de vordering tot herroeping derhalve toewijzen. Daarbij dienen in mindering te worden gebracht de dagen die verdachte in het kader van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in hechtenis heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 99-000448-50 toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 juli 2017, parketnummers 20-001091-16 en 20-002394-16, opgelegde vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten: 270 dagen met aftrek
van de dagen die verdachte reeds in detentie heeft doorgebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen en mr. F. Amirullah, griffiers,
en op 30 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B.F.M. Klappe, mr. R.R.A.C. Dinnissen en mr. F. Amirullah zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.