De vader voert – kort samengevat – het volgende verweer.
[de dochter 1] heeft deelgenomen aan de open dag van het Maurick College en aan de meeloopdagen aldaar. Zij heeft hierdoor een goed beeld gekregen van het Maurick College en wilde hier graag naar toe. De moeder heeft een keuze voor het Maurick College nooit kunnen ondersteunen. De wens van [de dochter 1] om naar het Rodenborch College te gaan is ingegeven door de moeder. De houding van [de dochter 1] is na een logeerweek bij de moeder in de carnavalsvakantie van 2022 compleet omgeslagen. Tot de carnavalsvakantie wilde [de dochter 1] naar het Maurick College. Na de carnavalsvakantie wilde zij pas naar het Rodenborch College.
[de dochter 1] heeft haar hoofdverblijf bij de vader en zal – ook in het kader van een eventuele toekomstige zorg- en contactregeling – meer tijd bij de vader doorbrengen dan bij de moeder. Het is in het belang van haar persoonlijkheidsontwikkeling dat [de dochter 1] vriendschappen maakt in haar woonomgeving, deze vriendschappen na school kan voortzetten en haar vriendschappen van haar hockeyclub in [plaats] kan combineren met haar vriendinnen van school. Het is van belang dat zij na school kan afspreken met schoolvriendinnen om samen te leren, te ontspannen en aan opdrachten te werken. Een inschrijving bij het Rodenborch
College biedt deze mogelijkheden niet en is daarom ook volstrekt onlogisch. Het
is in het belang van [de dochter 1] dat zij op het Maurick College wordt ingeschreven.
Zij heeft het Maurick College goed leren kennen door de open dag en
Meeloopdag en, [de dochter 1] heeft hier een positief gevoel aan overgehouden en kan op het
Maurick College gemakkelijker een sociaal leven opbouwen. De manier van lesgeven past bij [de dochter 1], juist omdat zij de (vrije) Dalton-uren kan inzetten voor begeleiding bij haar dyslexieproblemen, waarvoor op het Maurick College meer dan voldoende ondersteuning aanwezig is.
De afstand tussen de woning van de vader en het Rodenborch College is 15 kilometer. [de dochter 1] kan deze afstand (voorlopig) niet zelfstandig fietsen, zeker niet in de winter als het donker is op de momenten dat zij – alleen, want er gaan geen andere kinderen vanuit [plaats] in [plaats] naar school – naar school en naar huis fietst. De vader kan vanwege zijn werk niet brengen en halen. Anders dan de moeder stelt, kan hij [de dochter 1] niet op weg naar zijn werk op het Rodenborch College afzetten, al was het maar omdat [de dochter 2] en [de zoon] voorlopig nog in [plaats] op de basisschool zitten en de vader niet op twee plaatsen tegelijk kan zijn.
De afstand tussen de woning van de vader en het Maurick College bedraagt 2,3 kilometer en is zo’n 10 minuten fietsen. [de dochter 1] kan dus zelf met de fiets naar school en is niet afhankelijk van de vader. De moeder werkt parttime. Zij kan [de dochter 1] gemakkelijker brengen en ophalen dan de vader die fulltime werkt. Daarnaast heeft de vader van de moeder zich bereid verklaard om [de dochter 1] te brengen en te halen. De opa van [de dochter 1] kan haar dus brengen en ophalen vanuit het Maurick College naar de woning van de moeder op de momenten dat [de dochter 1] in het kader van de (toekomstige) zorgregeling bij de moeder verblijft.