ECLI:NL:GHSHE:2022:2562

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.311.950_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving op de middelbare school van de dochter van partijen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vraag of de moeder vervangende toestemming kan krijgen voor de inschrijving van haar dochter, [de dochter 1], op het Rodenborch College, terwijl de vader toestemming heeft gekregen voor inschrijving op het Maurick College. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen. De moeder heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, die de vordering van de moeder had afgewezen en in reconventie toestemming had verleend aan de vader. De moeder stelt dat de voorkeur van [de dochter 1] voor het Rodenborch College niet voldoende is meegewogen en dat de keuze voor de school in het belang van de dochter moet worden gemaakt. De vader daarentegen betoogt dat de keuze van [de dochter 1] voor het Maurick College beter aansluit bij haar huidige situatie en dat de afstand tot deze school praktisch haalbaar is. Het hof heeft de zaak als spoedeisend beoordeeld, gezien de aanstaande start van het nieuwe schooljaar. Na het horen van beide partijen en het afwegen van de argumenten, heeft het hof geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht de vader toestemming heeft verleend voor inschrijving op het Maurick College. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de praktische haalbaarheid en de sociale omgeving van [de dochter 1] zwaar heeft laten wegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.311.950/01
arrest van 26 juli 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 1],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.A. Ray,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 juni 2022 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 10 juni 2022 tussen appellante als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en geïntimeerde als verweerder in conventie en eiser in reconventie.
Het gaat in deze zaak om vervangende toestemming voor inschrijving op de middelbare school van de dochter van partijen, [de dochter 1], hierna: [de dochter 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te
[geboorteplaats].

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/380915 /KG ZA 22-181)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 10 juni 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij voormeld exploot heeft de moeder een grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot:
1. afwijzing van de vordering van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving vanaf september 2022 van [de dochter 1] op het Maurick College in [plaats];
2. het alsnog verlenen van vervangende toestemming aan de moeder voor inschrijving vanaf september 2022 van [de dochter 1] op het (nieuwe) Rodenborch College, gevestigd te ([postcode]) [plaats] aan de [adres].
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft de vader de grief bestreden.
2.3.
De moeder heeft daarna een mondelinge behandeling gevraagd.
2.4.
Op 5 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn ook behandeld de procedures met zaaknummers: 200.306.166/01(betreffende vervangende toestemming inschrijving basisschool van (inmiddels alleen nog) [de zoon] en [de dochter 2] en vervangende toestemming inschrijving sportclubs en huisartsenpraktijk voor alle drie de kinderen), 200.305.718/01 (betreffende hoofdverblijf en zorgregeling) en 200.309.841 (betreffende wijziging zorgregeling in OTS).Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
- de vader, bijgestaan door mr. Ray.
2.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [de dochter 1] buiten aanwezigheid van
partijen en overige belanghebbenden een gesprek gevoerd met de voorzitter in aanwezigheid
van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit
gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grief wordt verwezen naar de appeldagvaarding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [de dochter 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009, hierna:
[de dochter 1];
  • [de zoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], hierna: [de zoon];
  • [de dochter 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], hierna: [de dochter 2].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
4.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2021 is tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing omtrent het hoofdverblijf is door de rechtbank aangehouden.
4.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 augustus 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend. [de dochter 1] verbleef in het kader van deze machtiging bij een oom en tante vaderszijde en [de zoon] en [de dochter 2] in een pleeggezin.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2021 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald en is een zorgregeling vastgesteld tussen de kinderen en de moeder. De kinderen wonen sinds 28 november 2021 bij de vader. Bij beschikking van dit hof van 21 juli 2022 is deze beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2021 ten aanzien van het hoofdverblijf bekrachtigd.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2022 is
– uitvoerbaar bij voorraad – laatstelijk de zorg- en contactregeling gewijzigd in die zin dat de moeder en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar met elkaar:
- een keer in de veertien dagen voor de duur van één uur op het kantoor van de GI èn
- een keer in de veertien dagen voor de duur van twee uur bij de moeder thuis.
De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek tot wijziging van de zorg- en contactregeling voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van dinsdag 20 september 2022.
4.5.
[de dochter 1] is 13 jaar oud en zal aankomend schooljaar 2022/2023 naar de middelbare school gaan. Haar ouders kunnen het niet eens worden over de schoolkeuze.
De moeder wil dat [de dochter 1] naar het Rodenborch College in [plaats] gaat, in de woonplaats van de moeder. De vader wil dat [de dochter 1] naar het Maurick College in [plaats] gaat, in de woonplaats van de vader en [de dochter 1].
4.6.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vordering van de moeder in conventie om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [de dochter 1] op het Rodenborch College in [plaats] afgewezen en in reconventie vervangende toestemming verleend aan de vader voor inschrijving van [de dochter 1] op het Maurick College in [plaats].
4.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert – kort samengevat – het volgende aan.
De voorzieningenrechter heeft te weinig waarde gehecht aan de voorkeur van [de dochter 1]. De keuze voor de middelbare school is in de eerste plaats aan [de dochter 1], in de tweede plaats aan de gezagdragende ouders en – wanneer de ouders er niet uitkomen – in de derde plaats aan de rechter. De rechter dient te beslissen in het belang van [de dochter 1]. De voorzieningenrechter heeft de mening van [de dochter 1] niet zwaar genoeg laten wegen, omdat deze beïnvloed zou zijn door de ouderstrijd. De moeder betwist dat de keuze van [de dochter 1] voor het Rodenborch College beïnvloed is door de ouderstrijd. [de dochter 1] heeft al vanaf januari 2020 een voorkeur voor het Rodenborch College. De brief van 10 februari 2022 aan de kinderrechter, waarin zij aangeeft naar het Maurick College te willen, is onder druk van de vader en de GI geschreven. Dat heeft [de dochter 1] zelf verklaard. Er is dus geen sprake van een plotselinge wijziging van voorkeur bij [de dochter 1]; de voorkeur van [de dochter 1] heeft altijd bij het Rodenborch gelegen. Zij verwacht op het Rodenborch meer aansluiting te vinden, ook omdat zij de leerlingen die vanuit haar huidige basisschool in [plaats] naar het Maurick College in [plaats] gaan minder leuk vindt. Zij zal op het Rodenborch College in [plaats] bovendien herenigd worden met haar oude vriendinnen uit [plaats].
Het onderwijssysteem op het Rodenborch College (regulier onderwijs) past beter bij [de dochter 1] dan het onderwijssysteem op het Maurick College (Dalton onderwijs). Ook is er betere ondersteuning voor dyslexie. De vrijheid en zelfstandigheid die de Daltonmethode kernmerken zijn niet passend voor [de dochter 1], mede omdat zij bijzondere ondersteuning behoeft.
Een schoolgang in [plaats] is voor de moeder logistiek, in combinatie met haar werk, praktisch onuitvoerbaar, terwijl de vader naar zijn werk vrijwel langs het Rodenborch College rijdt. Uit school kan [de dochter 1] bij de moeder terecht en daar ook vriendinnen ontvangen. Zij kan dus ook bij een schoolgang in [plaats] een sociaal leven opbouwen. Ook heeft de grootvader (moederszijde) zich bereid verklaard [de dochter 1] vanaf vader naar school te brengen en weer terug naar huis.
4.8.
De vader voert – kort samengevat – het volgende verweer.
[de dochter 1] heeft deelgenomen aan de open dag van het Maurick College en aan de meeloopdagen aldaar. Zij heeft hierdoor een goed beeld gekregen van het Maurick College en wilde hier graag naar toe. De moeder heeft een keuze voor het Maurick College nooit kunnen ondersteunen. De wens van [de dochter 1] om naar het Rodenborch College te gaan is ingegeven door de moeder. De houding van [de dochter 1] is na een logeerweek bij de moeder in de carnavalsvakantie van 2022 compleet omgeslagen. Tot de carnavalsvakantie wilde [de dochter 1] naar het Maurick College. Na de carnavalsvakantie wilde zij pas naar het Rodenborch College.
[de dochter 1] heeft haar hoofdverblijf bij de vader en zal – ook in het kader van een eventuele toekomstige zorg- en contactregeling – meer tijd bij de vader doorbrengen dan bij de moeder. Het is in het belang van haar persoonlijkheidsontwikkeling dat [de dochter 1] vriendschappen maakt in haar woonomgeving, deze vriendschappen na school kan voortzetten en haar vriendschappen van haar hockeyclub in [plaats] kan combineren met haar vriendinnen van school. Het is van belang dat zij na school kan afspreken met schoolvriendinnen om samen te leren, te ontspannen en aan opdrachten te werken. Een inschrijving bij het Rodenborch
College biedt deze mogelijkheden niet en is daarom ook volstrekt onlogisch. Het
is in het belang van [de dochter 1] dat zij op het Maurick College wordt ingeschreven.
Zij heeft het Maurick College goed leren kennen door de open dag en
Meeloopdag en, [de dochter 1] heeft hier een positief gevoel aan overgehouden en kan op het
Maurick College gemakkelijker een sociaal leven opbouwen. De manier van lesgeven past bij [de dochter 1], juist omdat zij de (vrije) Dalton-uren kan inzetten voor begeleiding bij haar dyslexieproblemen, waarvoor op het Maurick College meer dan voldoende ondersteuning aanwezig is.
De afstand tussen de woning van de vader en het Rodenborch College is 15 kilometer. [de dochter 1] kan deze afstand (voorlopig) niet zelfstandig fietsen, zeker niet in de winter als het donker is op de momenten dat zij – alleen, want er gaan geen andere kinderen vanuit [plaats] in [plaats] naar school – naar school en naar huis fietst. De vader kan vanwege zijn werk niet brengen en halen. Anders dan de moeder stelt, kan hij [de dochter 1] niet op weg naar zijn werk op het Rodenborch College afzetten, al was het maar omdat [de dochter 2] en [de zoon] voorlopig nog in [plaats] op de basisschool zitten en de vader niet op twee plaatsen tegelijk kan zijn.
De afstand tussen de woning van de vader en het Maurick College bedraagt 2,3 kilometer en is zo’n 10 minuten fietsen. [de dochter 1] kan dus zelf met de fiets naar school en is niet afhankelijk van de vader. De moeder werkt parttime. Zij kan [de dochter 1] gemakkelijker brengen en ophalen dan de vader die fulltime werkt. Daarnaast heeft de vader van de moeder zich bereid verklaard om [de dochter 1] te brengen en te halen. De opa van [de dochter 1] kan haar dus brengen en ophalen vanuit het Maurick College naar de woning van de moeder op de momenten dat [de dochter 1] in het kader van de (toekomstige) zorgregeling bij de moeder verblijft.
4.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
4.9.1.
Het hof is van oordeel dat de zaak voldoende spoedeisend is, gezien de start van het nieuwe schooljaar na de zomervakantie. [de dochter 1] staat ingeschreven op zowel het Rodenborch college als het Maurick College en kan dus – in beginsel – op beide scholen terecht. Beide partijen, maar met name ook [de dochter 1], hebben er belang bij dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de middelbare school waar [de dochter 1] na de zomervakantie naar toe zal gaan.
4.9.2.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht vervangende toestemming heeft verleend aan de vader voor inschrijving van [de dochter 1] op het Maurick College in [plaats] en het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van [de dochter 1] op het Rodenborch College in [plaats] dus ook terecht heeft afgewezen.
Het hof overweegt daartoe het navolgende.
4.9.3.
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof heeft bij beschikking van 21 juli 2022 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2021, waarin het hoofdverblijf van de kinderen van partijen bij de vader is bepaald, bekrachtigd.
Verder is de zorg- en contactregeling laatstelijk gewijzigd bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2022 gewijzigd in die zin dat de moeder en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar met elkaar:
- een keer in de veertien dagen voor de duur van één uur op het kantoor van de GI, èn
- een keer in de veertien dagen voor de duur van twee uur bij de moeder thuis.
Vanuit dit uitgangspunt, waarin de basis van het leven van [de dochter 1] overwegend bij de vader ligt, heeft het hof dus te beslissen over de schoolkeuze van [de dochter 1].
4.9.4.
Het hof heeft goed geluisterd naar, en gelezen wat, partijen over en weer hebben gezegd en geschreven over de schoolkeuze van [de dochter 1]. Ook heeft het hof goed gelezen wat [de dochter 1] heeft geschreven over haar schoolkeuze. Dit onderwerp is dan ook uitgebreid aan bod gekomen in het gesprek dat de voorzitter van het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [de dochter 1] heeft gevoerd.
In dat gesprek is onder meer besproken dat uit de stukken is gebleken dat [de dochter 1] aanvankelijk op 10 februari 2022 in een brief aan de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant toestemming heeft gevraagd om naar het Maurick College te gaan en op 19 mei 2022 een brief (en een mail met nagenoeg gelijkluidende inhoud) geschreven naar de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zij aangeeft heel graag naar het Rodenborch College te willen, en waarin zij vraagt om uitgenodigd te worden door de rechter om hierover te praten, hetgeen ook is gebeurd.
[de dochter 1] heeft uitgelegd waarom zij aanvankelijk naar het Maurick College wilde maar dat haar uitdrukkelijke wens nu is om naar het Rodenburch College te gaan.
4.9.5.
Het hof komt tot de conclusie dat de beslissing over de schoolkeuze in overwegende mate een praktische beslissing is en wel op grond van het navolgende.
Beide scholen staan goed aangeschreven, bieden onderwijs op een voor [de dochter 1] passend niveau en bieden de ondersteuning die [de dochter 1] nodig heeft op het gebied van dyslexie. Weliswaar hanteren beide scholen een andere methode van onderwijs – het Rodenborch College regulier onderwijs en het Maurick College de Dalton methode – maar naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat dit een doorslaggevende factor is die maakt dat het Rodenborch College een betere keuze is voor [de dochter 1].
Kort gezegd wegen de door de moeder en [de dochter 1] benoemde voordelen van het Rodenborch College – te weten de onderwijsmethode en de verwachting dat [de dochter 1] daar beter aansluiting zal vinden, ook vanwege oude vriendinnen uit [plaats] – niet op tegen de praktische bezwaren. Deze praktische bezwaren zijn alle terug te brengen tot de afstand tussen de woning van de vader en het Rodenborch College, die maakt dat [de dochter 1] voorlopig niet zelfstandig op de fiets naar school zal kunnen gaan. Hoewel dit op zichzelf geen onoverkomelijk probleem hoeft te zijn, is het dat wel als de ouders het volstrekt niet eens zijn over de schoolkeuze, het halen en brengen daardoor niet samen kunnen regelen en er een geschikte school aanwezig is die wel op fietsafstand is.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden, die het hof na zelfstandige beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat het in de rede ligt dat [de dochter 1] in [plaats] of de directe omgeving daarvan naar school gaat zodat zij daar, waar alles op fietsafstand ligt, haar sociale leven (verder) kan opbouwen. Zij zal op school in [plaats] in contact komen met veel kinderen die net als zij in (de omgeving) van [plaats] wonen, en in [plaats] naar school gaan, zodat er geen belemmering is om na school af te spreken en zelfstandig naar vrienden en vriendinnen toe te gaan, of met hen af te spreken bij de vader thuis.
Het hof waardeert het aanbod van de grootvader (moederszijde) om te helpen bij het brengen en halen van [de dochter 1] vanuit vader naar het Rodenborch College, maar het hof acht deze hulp op dit moment gezien de ouderstrijd die nog ten volle woedt – waarover in de beschikking van dit hof van 21 juli 2022 aangaande het hoofdverblijf van de kinderen het nodige is overwogen – niet passend. Op het moment dat de zorg- en contactregeling met de moeder op enig moment in de toekomst uitgebreid zou worden en de moeder voor logistieke problemen komt te staan met het brengen en halen, zou deze hulp van de grootvader, als ook de verstandhouding tussen de ouders verbeterd is, wellicht wel uitkomst kunnen bieden.
Overweging voor [de dochter 1]
4.9.6.
Voor [de dochter 1] voegt het hof hier nog het navolgende aan toe.
Ook in deze zaak zal het voor jou, [de dochter 1], wederom een grote teleurstelling zijn dat het hof jou niet volgt in jouw wens om je in te schrijven op het Rodenborch College in [plaats].
Zoals we ook al gezegd hebben in de uitspraak van het hoofdverblijf heeft het hof goed naar jou geluisterd. Het hof ziet echter, gelet op het feit dat jouw hoofdverblijfplaats bij jouw vader in [plaats] is bepaald, teveel (praktische) problemen als jij in [plaats] naar school gaat. Jouw ouders kunnen deze (praktische problemen) niet samen oplossen.
Wij denken dan ook dat het belangrijk voor jou is dat je naar (de eerste klas van) de middelbare school gaat die op fietsafstand van jouw hoofdverblijfplaats ligt, zodat je zelfstandig en niet afhankelijk van je ouders of anderen je schoolleven en je sociale leven met vriendinnen en vrienden kunt opbouwen. Daar komt bij dat het hof heeft geconstateerd dat de school in [plaats] net zo goed aangeschreven staat als de school in [plaats].
4.9.7.
Het voorgaande maakt dat het hof het bestreden arrest zal bekrachtigen.
4.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren gelet op de familierechtelijke aard van de procedure.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2022;
wijst af het meer of ander gevorderde
Dit arrest is gewezen door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.J.F. Manders en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2022.
griffier rolraadsheer