ECLI:NL:GHSHE:2022:2559

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.309.213_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan verkoop en levering van de echtelijke woning in kort geding tussen voormalige echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee voormalige echtgenoten over de verkoop en levering van hun echtelijke woning. De man en de vrouw zijn op 22 mei 1999 gehuwd, maar hun feitelijke samenwoning eindigde eind 2018. De vrouw heeft de woning na de scheiding bewoond, terwijl de man in 2019 naar een huurwoning verhuisde. De vrouw heeft in januari 2022 de woning verlaten, waarna deze leeg kwam te staan. De vrouw vorderde in kort geding dat de man zou meewerken aan de verkoop van de woning, omdat zij de woonlasten niet langer kon dragen. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de opdracht tot dienstverlening bij verkoop aan een makelaar te ondertekenen. De man heeft echter niet meegewerkt, wat leidde tot een spoedappel van de vrouw. Het hof oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij de verkoop van de woning en dat de man verplicht was om mee te werken aan de verkoop en levering. Het hof heeft de vorderingen van de vrouw gedeeltelijk toegewezen en de man veroordeeld om mee te werken aan de levering van de woning, met de bepaling dat het arrest in de plaats treedt van de handtekening van de man indien hij niet voldoet aan deze verplichting. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.309.213/01
arrest van 26 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. R.G.J.M. Onderdonck te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 april 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 maart 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, in kort geding gewezen tussen de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn voormalige echtgenoten. Het gaat in dit kort geding om:
de vraag of de man moet meewerken aan de verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde;
de draagplicht voor de woonlasten van die woning nadat de vrouw de woning heeft verlaten en
de informatie- en consultatieregeling over de minderjarige kinderen van partijen.

2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/378723 / KG ZA 22-51)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van de vrouw;
  • het verzoek om spoedappel met bijlagen van de vrouw;
  • de memorie van grieven met producties 1 t/m 4;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties 1 t/m 18;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties 6 t/m 15;
  • de bij brief van 22 juni 2022 door de vrouw toegezonden producties 19 t/m 31;
  • de bij H12-formulier van 1 juli 2022 door de man toegezonden producties 16 t/m 18 en inventarisatiestaat;
  • de bij H12-formulier van 5 juli 2022 door de vrouw toegezonden producties 32 t/m 35;
  • de mondelinge behandeling, waarbij mr. Onderdonck een pleitnota heeft overgelegd.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de man bezwaar gemaakt tegen toelating van de producties 32 t/m 35 omdat hij deze pas een dag voor de mondelinge behandeling heeft ontvangen. Het hof heeft het bezwaar verworpen vanwege de aard van de procedure (spoedappel in een kort geding) en omdat het gaat om stukken die bij de man reeds (in concept) bekend waren. Het hof heeft voor de man een leespauze van 20 minuten ingelast, die op verzoek van de man met tien minuten is verlengd.
3.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022.
Verschenen zijn:
- de man, mede in zijn hoedanigheid van advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Beukering-Michielsen.
3.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
De feiten
4.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 22 mei 1999 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten.
b) Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [dochter 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 (hierna te noemen [dochter 1] ) en
- [dochter 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 (hierna te noemen [dochter 2] ).
c) Partijen hebben eind 2000 gezamenlijk een woning gekocht gelegen aan de
[adres] te [postcode] [plaats] (hierna te noemen: de woning).
d) Voor de aankoop van de woning hebben partijen een hypothecaire geldlening
afgesloten bij Rabobank. De hypotheekschuld bedroeg per 1 februari 2022 € 307.000,--.
e) De feitelijke samenwoning van partijen is eind 2018 geëindigd. De vrouw is na het
eindigen van de samenwoning met de kinderen in de woning blijven wonen. De man is begin 2019 verhuisd naar een huurwoning.
f) Bij beschikking van 3 april 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 21 juli 2020 ingeschreven in de openbare registers van de burgerlijke stand.
g) Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de woning te blijven wonen en dat [dochter 1] en [dochter 2] hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw.
h) Bij beschikking van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant een verzoek van de man tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling met betrekking tot [dochter 1] en [dochter 2] afgewezen en als informatie- en consultatieregeling bepaald:
'dat moeder vader eenmaal per kwartaal schriftelijk informeert over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [dochter 1] en [dochter 2] , waarbij informatie wordt verstrekt over hun schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobbies en activiteiten;’
i. i) De vrouw is begin januari 2022 verhuisd naar een huurwoning. Sindsdien staat de woning leeg.
De procedure voor de voorzieningenrechter
4.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de
vrouw(in conventie), samengevat:
I. de man te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis van de voorzieningenrechter de opdracht tot dienstverlening bij verkoop van de woning aan makelaarskantoor [[Y]] te ondertekenen;
II. te bepalen dat als de man niet voldoet aan het onder I. gevorderde, het vonnis van de voorzieningenrechter ex art. 3:300 BW in de plaats treedt van respectievelijk de noodzakelijke instemming of wilsverklaring en/of handtekening van de man onder de opdracht tot dienstverlening;
III. de man te veroordelen om binnen twee dagen na ondertekening van de opdracht tot dienstverlening of nadat het vonnis in de plaats is gekomen van de handtekening van de man, mee te werken aan verkoop van de woning door ondertekening van een verkoopovereenkomst tegen het hoogste bod ten minste gelijk aan de vraagprijs;
IV. te bepalen dat als de man niet voldoet aan het onder III. gevorderde, het vonnis van de voorzieningenrechter ex art. 3:300 BW in de plaats treedt van respectievelijk de noodzakelijke instemming of wilsverklaring en/of handtekening van de man onder de koopovereenkomst met de hoogste bieder voor de woning voor een prijs gelijk aan minimaal de vraagprijs van € 439.000,--;
V. de man te veroordelen om na betekening van het vonnis van de voorzieningenrechter mee te werken aan levering van de woning door ondertekening van een notariële volmacht of het op eerste oproep verschijnen bij de notaris om de akte van levering te kunnen opmaken;
VI. te bepalen dat als de man niet voldoet aan het onder V. gevorderde, het vonnis van de voorzieningenrechter ex art. 3:300 BW in de plaats treedt van respectievelijk de noodzakelijke instemming of wilsverklaring en/of handtekening van de man onder een notariële volmacht of de akte van levering;
VII. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 326,92 per maand als bijdrage in de lasten van de woning met ingang van 1 januari 2022 tot de woning zal zijn verkocht en geleverd;
VIII. de man te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:119 BW;
IX. de man te veroordelen in de nakosten te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:119 BW.
4.2.2.
Aan deze vordering heeft de vrouw, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Er is sprake van een noodsituatie. Zij kan de woonlasten van de woning niet langer dragen en de man is niet bereid om daaraan bij te dragen. Partijen zijn het er over eens dat de woning moet worden verkocht. De man werkt echter niet mee aan de verkoop van de woning en niet te verwachten is dat de man dat alsnog zal doen. De verwachting is dat hij ook niet zal meewerken aan de levering van de woning.
Sinds januari 2022 neemt de vrouw naast haar eigen woonlasten de maandelijkse lasten van de woning volledig voor haar rekening. De man is haar de helft van die kosten € 326,92) verschuldigd.
4.2.3.
De
manvordert in reconventie, voor zover van belang en samengevat, de vrouw te bevelen om de man:
binnen vijf dagen na betekening van het vonnis van de voorzieningenrechter volledig en correct te informeren over [dochter 1] en [dochter 2] , op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag met een maximum van € 2.000,--;
conform de beschikking van 3 augustus 2021 van de rechtbank Oost-Brabant periodiek juist en volledig te blijven informeren op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag met een maximum van € 2.000,--.
4.2.4.
Aan deze vordering heeft de man ten grondslag gelegd dat de vrouw slechts in (het hof begrijpt: te) beperkte mate uitvoering geeft aan de bij beschikking van 3 augustus 2012 bepaalde informatie- en consultatieregeling.
4.2.5.
Partijen hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.2.6.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis:
in conventie:
1. bepaald dat de vrouw schriftelijk ter keuze aan de man voorlegt drie bij de NVM aangesloten makelaars uit de regio Eindhoven die niet eerder op enige wijze betrokken zijn geweest bij (één) van partijen, waarna de man vervolgens veertien dagen na ontvangst van dat voorstel de gelegenheid heeft om schriftelijk aan de vrouw kenbaar te maken welke van de door haar voorgelegde makelaars door hem wordt aangewezen als makelaar die belast zal worden met de verkoopopdracht voor de verkoop van de woning, bij gebreke waarvan de vrouw het recht heeft om één van hen daartoe aan te wijzen,
2. de man veroordeeld om binnen twee werkdagen nadat op de onder 1. voorgeschreven wijze een makelaar is geselecteerd, aan die aldus geselecteerde makelaar opdracht te geven tot dienstverlening bij verkoop van de woning door ondertekening van een daartoe strekkend opdrachtformulier,
3. bepaald dat als de man niet voldoet aan de onder 2. genoemde veroordeling, het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats treedt van de wilsverklaring (de handtekening) van de man die nodig is voor het verstrekken van de opdracht door de man aan de makelaar,
4. bepaald dat de makelaar voor partijen bindend de vraag- en laatprijs van de woning zal vaststellen en dat partijen voorts alle redelijke aanwijzingen en adviezen van de makelaar dienen op te volgen,
5. de man veroordeeld om mee te werken aan verkoop van de woning door ondertekening van de koopovereenkomst in het geval dat de makelaar positief adviseert over de aanvaarding van een uitgebracht bod, mits dat bod ten minste gelijk is aan de eerder door de makelaar vastgestelde laatprijs,
6. bepaald dat als de man niet binnen veertien dagen nadat hem door de makelaar een koopovereenkomst ter ondertekening is voorgelegd zijn medewerking heeft verleend als bedoeld onder 5. het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats van de wilsverklaring (handtekening) van de man die is vereist voor de totstandkoming van die koopovereenkomst;
7. het vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard,
8. het meer of anders gevorderde afgewezen.
in reconventie:
9. de vorderingen van de man afgewezen,
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Actuele ontwikkelingen
4.3.
Het hof stelt vast dat na het wijzen van het bestreden vonnis zich de volgende ontwikkelingen hebben voorgedaan.
De vrouw heeft schriftelijk ter keuze aan de man drie bij de NVM aangesloten makelaars uit de regio Eindhoven voorgelegd. De man heeft daar niet op gereageerd. De vrouw heeft daarop [[XX]] Makelaardij (hierna: [[XX]] ) aangewezen als verkoopmakelaar. Ondanks uitnodigingen daartoe van [[XX]] heeft de man niet meegewerkt aan de totstandkoming van de opdracht tot dienstverlening. Op 15 april 2022 heeft [[XX]] geconstateerd dat het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats is getreden van de wilsverklaring van de man die nodig is voor het verstrekken van de opdracht aan hem.
Een keuring van de woning bracht een schade aan de (kwaaitaai)vloer van de woning aan het licht. De woning is te koop aangeboden voor de vraagprijs van € 450.000,--. [[XX]] heeft geadviseerd een bod van € 496.000,-- te accepteren. De vrouw heeft dat bod geaccepteerd. De man heeft niet op het advies van [[XX]] gereageerd.
De aspirant kopers hebben vervolgens een bouwkundige keuring laten uitvoeren. Naar aanleiding van het bouwkundige rapport dat de aspirant kopers hebben laten opmaken, hebben zij een bod gedaan op de woning van € 490.000,--. De vrouw heeft dit aanbod aanvaard. Op 24 juni 2022 hebben partijen van [[XX]] de concept (ver)koopovereenkomst ontvangen. De (concept) koopovereenkomst is op 4 juli 2022 door de vrouw en kopers ondertekend. De man heeft ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof het aanbod niet aanvaard en de koopovereenkomst niet ondertekend. [[XX]] heeft partijen per e-mail van 21 juni 2022 medegedeeld dat, indien de medewerking van de man aan het ondertekenen van de koopovereenkomst uitblijft, het vonnis in de plaats van de handtekening van de man onder de koopovereenkomst zal treden. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard zich nog te beraden over de vraag of hij de (concept)koopovereenkomst zal ondertekenen.
De procedure in hoger beroep
4.4.
De man heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. De man heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen en het afwijzen van de vorderingen van de vrouw.
4.5.
De vrouw heeft verweer gevoerd en in incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd. Zij concludeert het principaal hoger beroep tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn principaal hoger beroep althans tot afwijzing van zijn vorderingen. In het incidenteel hoger beroep concludeert zij tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende bij arrest – samengevat - :
  • haar vorderingen onder V, VI, VIII en IX zoals in haar dagvaarding eerste aanleg geformuleerd, alsnog toe te wijzen;
  • de man te veroordelen om een bedrag van € 613,08 aan de vrouw te voldoen;
  • te gelasten dat de man maandelijks aan de Rabobank met ingang van de maand april 2022 dient te voldoen een bedrag van € 306,54 gelijk aan de helft van de maandelijks aan de bank verschuldigde hypotheekrente.
4.6.
De man heeft verweer gevoerd. De man vordert de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen af te wijzen.
4.7.
Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.
Kort geding procedure
4.8.1.
Het hof dient (ambtshalve) vast te stellen dat de kort geding procedure zich leent voor de vorderingen van de vrouw (HR 4 juni 1993 NJ 1993/659). Het hof is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het doel van een kort geding procedure is het treffen van een ordemaatregel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende komen vast te staan dat de woning moet worden verkocht omdat geen van partijen financieel bij machte is om deze over te nemen (rov. 5.3 van het bestreden vonnis). Tegen dit oordeel zijn geen grieven gericht, zodat het hof bij zijn beoordeling daarvan zal uitgaan. Dit betekent dat de verdeling van de woning dient plaats te vinden door verkoop en levering van de woning aan een derde. De vorderingen van de vrouw strekken tot veroordeling van de man tot medewerking daaraan. Die veroordeling kan worden aangemerkt als een ordemaatregel die in een kort geding procedure kan worden uitgesproken.
Spoedeisend belang
4.8.2.
In hoger beroep dient het hof ook (ambtshalve) vast te stellen dat de (oorspronkelijk) eisende partij – de vrouw – een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. De vraag of sprake is van een spoedeisend belang dient te worden beoordeeld aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, bezien naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
4.8.3.
Het hof is van oordeel dat van een spoedeisend belang aan de zijde van de vrouw sprake is, reeds omdat is komen vast te staan dat de man geen medewerking verleent aan de (noodzakelijk gebleken) verkoop van de woning.
De verkoop en levering van de woning
Partiele verdeling (grief V van de man)
4.9.1.
De
manstelt dat de voorzieningenrechter het verbod op partiële verdeling heeft genegeerd. Behalve de woning, dienen ook andere zaken te worden verdeeld, zoals de trouwgeschenken en de tijdens het huwelijk gemaakte foto’s.
Bij de mondelinge behandeling heeft de man voorts nog aangevoerd dat de keuken uit zijn privégelden is betaald en door natrekking onderdeel van de eenvoudige gemeenschap is geworden.
4.9.2.
De
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.9.3.
Het
hofoverweegt als volgt. In deze zaak is, anders dan de man betoogt, van een partiële verdeling geen sprake. Partijen hebben bij huwelijkse voorwaarden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten.
In geschil is de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van woning waarin de man en vrouw deelgenoten zijn. Van afzonderlijk goederen binnen die eenvoudige gemeenschap is geen sprake zodat ook een (verbod op een) partiële verdeling niet aan de orde is. Zo de man de keuken al uit privégelden zou hebben betaald (de vrouw betwist dit), is deze door natrekking onderdeel van de woning geworden en behoort daarmee tot de eenvoudige gemeenschap en kan aldus ook geen sprake zijn van een partiële verdeling.
De overig door de man genoemde zaken (trouwgeschenken en foto’s) maken deel uit van de eenvoudige gemeenschap van inboedel, die separaat dient te worden verdeeld. Die verdeling is thans niet aan de orde. Grief V faalt.
De grondslag van de vordering in conventie (grieven I en II van de man)
4.10.1.
De
manstelt dat de voorzieningenrechter de grondslag van de vordering van de vrouw (om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de opdracht tot dienstverlening bij verkoop aan makelaarskantoor [[Y]] te ondertekenen) heeft verlaten.
4.10.2.
De
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.10.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
De voorzieningenrechter heeft, omdat naar zijn oordeel het door de vrouw voorgedragen makelaarskantoor [[Y]] op dat moment ‘niet (meer) het meest aangewezen kantoor leek om partijen te begeleiden bij de verkoop van de woning, mede ook gelet op de inhoud van de communicatie tussen deze makelaar en de man’, bepaald op welke wijze partijen tot de keuze voor een andere makelaar dienen te komen. De voorzieningenrechter is bevoegd een dergelijke ordemaatregel te nemen. De grieven I en II falen daarom.
De verkoop van de woning (grieven III en IV van de man)
4.11.1.
De
voorzieningenrechterheeft als volgt geoordeeld:
“5.5. Gelet op de weigerachtige houding van de man bestaat ook voldoende grond om hem te veroordelen mee te werken aan het ondertekenen van de koopovereenkomst met de door de bemiddelend makelaar aangebrachte aspirant-kopers van de woning.
(…) De voorzieningenrechter zal (…) de verplichting van de man om mee te werken aan de totstandkoming van een koopovereenkomst nader aldus inkaderen:
(1) dat de makelaar zijn bemiddelingsopdracht uitvoert op basis van de vraag- en laatprijs zoals die – na ruggespraak met partijen – bindend zal worden bepaald door de makelaar aan wie uiteindelijk de verkoopopdracht zal worden verstrekt op basis van het hierboven onder 5.4 beschreven selectietraject,
(2) dat partijen in het kader van het verkooptraject de redelijke aanwijzingen van de makelaar in het kader van de uitoefening van zijn opdracht dienen op te volgen (zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het door de makelaar noodzakelijk c.q. wenselijk geachte onderhoud, het schoonmaken en -houden van de woning met liet oog op het maken van fotorapportages en/of bezichtigingen, het plaatsen van verkoopaanduidingen rondom de woning etc.) en
(3) dat, indien de makelaar partijen adviseert om een door een gegadigde uitgebracht bod te aanvaarden, partijen dienen mee te werken aan de totstandkoming van een op een dergelijk bod te baseren verkoopovereenkomst met die gegadigde mits zijn bod ten minste gelijk is aan de vooraf bepaalde laatprijs.
(…) Ook hierbij zal de voorzieningenrechter toepassing geven aan artikel 3:300 lid 1 BW en bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de man die nodig is voor de totstandkoming van de koopovereenkomst indien de man niet binnen veertien dagen nadat hem daar door de makelaar om is verzocht, de koopovereenkomst heeft ondertekend. Indien de man meent dat de koopovereenkomst die hem ter ondertekening wordt voorgelegd voor hem onaanvaardbare bedingen bevat, dan heeft hij de mogelijkheid om dienaangaande binnen de genoemde termijn van veertien dagen een voorziening te vragen bij de voorzieningenrechter in kort geding.”
4.11.2.
De
manis het hier niet mee eens. Hij voert aan dat het in strijd is met de wilsovereenstemming als hij wordt verplicht akkoord te gaan met een overeenkomst waarvan de voorwaarden onbekend zijn en waarbij in geval van niet ondertekening van de koopovereenkomst een veroordeling in de plaats treedt van de wilsverklaring. Daarbij worden de makelaar disproportionele bevoegdheden toegekend.
4.11.3.
De
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.11.4.
Het
hofis van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden, die het hof na zelfstandige beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, de man heeft verplicht tot medewerking aan het ondertekenen van de koopovereenkomst en die verplichting op een juiste wijze heeft ingekaderd. Het hof ziet dit bevestigd in de handelwijze van de man na het bestreden vonnis, zoals blijkt uit rov. 4.3. De stelling van de man dat het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd is met het beginsel van wilsovereenstemming, , berust gelet op het bepaalde in art. 3:300 BW (waar de vrouw een beroep op heeft gedaan) op een onjuiste rechtsopvatting en leidt daarom niet tot een ander oordeel. In het licht bezien van art. 3:300 BW heeft de voorzieningenrechter aan de makelaar geen disproportionele bevoegdheden toegekend. De grieven III en IV falen.
De levering van de woning (grief I van de vrouw)
4.12.1.
De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanleiding gezien om de man ook te veroordelen tot medewerking aan de levering van de woning. Hiertegen keert zich grief I van de
vrouw. Zij voert het volgende aan.
De man heeft tot op heden geen enkele bereidheid getoond om ook maar ergens aan mee te werken. Dat heeft hij ook niet gedaan bij de totstandkoming van de opdracht tot dienstverlening aan [[XX]] en niet te verwachten is dat hij dat zal doen bij de totstandkoming van de koopovereenkomst of de levering van de woning.
4.12.2.
De
manheeft verweer gevoerd. Volgens hem is het juist de vrouw die structureel overleg weigert. Zo heeft zij onder meer de door hem gecontacteerde makelaar [[C]] , die beiden goed kennen, terzijde geschoven.
4.12.3.
Het
hofoverweegt als volgt. De man heeft bij de mondelinge behandeling desgevraagd bevestigd dat hij niet heeft gereageerd op de berichten van [[XX]] en verklaard dat hij niet weet of hij aan de levering van de woning zal meewerken. Het hof zal de vorderingen van de vrouw die strekken tot de medewerking van de man aan de levering van de woning (die in het kader van de verdeling daarvan dient te worden verkocht aan een derde, zie rov. 4.8.1. hiervóór) daarom toewijzen. Grief I van de vrouw slaagt.
Draagplicht woonlasten nadat de vrouw de woning heeft verlaten (grief II van de vrouw)
4.13.1.
De
voorzieningenrechterheeft de vordering van de vrouw om de man te veroordelen om, kort gezegd, aan haar zijn aandeel in de woonlasten van de woning te betalen met ingang van 1 januari 2022 tot de woning zal zijn verkocht en geleverd, afgewezen. De
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
Zij heeft sinds zij de woning eind december heeft verlaten een bedrag van € 1.226,-- aan lasten verbonden aan de woning voldaan. Zij heeft een regresvordering op de man ter hoogte van de helft van dit bedrag (€ 613,08). Dit bedrag heeft zij moeten lenen. Voor toekomstige hypotheeklasten vordert zij de man te gelasten € 306,54 aan de Rabobank te betalen. Zij heeft een spoedeisend belang daarbij nu zij niet beschikt niet over de middelen om naast de huur van haar huurwoning en de volledige kosten voor de kinderen de volledige hypotheeklasten van de woning te dragen.
4.13.2.
De
manheeft het volgende verweer gevoerd.
De vrouw heeft de woning gedurende enige jaren kunnen blijven gebruiken, zonder dat zij daarvoor aan de man enige vergoeding heeft betaald. Zij heeft, na 1 januari 2022, op eigen initiatief de woning eensklaps verlaten. Zij had daarvoor voorzieningen moeten treffen.
Er is geen spoedeisend belang omdat de vrouw een aanzienlijk bedrag van haar moeder heeft ontvangen.
4.13.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
Partijen zijn hoofdelijk verbonden voor de hypotheeklasten. Artikel 6:10 BW is van toepassing op hoofdelijk verbonden schuldenaren zoals de man en de vrouw in deze zaak. Volgens dit wetsartikel zijn schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld (hier: de hypotheeklasten) dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat draagplichtig. Hierbij staat het volgende voorop:
‘Evenmin als in het geldende B.W. nadere bepalingen omtrent de grootte van “zijn aandeel” zijn gegeven, is in de algemene bepaling van het eerste lid [van art. 6:10 BW, hof] nader omschreven hoe het gedeelte van de schuld dat hem “aangaat” moet worden vastgesteld. Hieromtrent toch zijn geen algemene regels te geven. De grootte van ieders bijdrageplicht zal in de eerste plaats afhangen van hetgeen zij uitdrukkelijk of stilzwijgend omtrent hun bijdrageplicht zijn overeengekomen en van een eventuele onderlinge rechtsverhouding der schuldenaren, op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden; zo beslist de vennootschapsovereenkomst over de onderlinge bijdrageplicht van de firmanten in de firmaschulden. Is de schuld om baat aangegaan, dan is voorts van belang – en dit vooral, wanneer er tussen de schuldenaren geen andere band bestaat, dan het feit dat zij hoofdelijke medeschuldenaren zijn – in hoeverre de tegenwaarde van hun schuld ieder van hen ten goede is gekomen. (…) Tenslotte kunnen ook de beginselen van ongerechtvaardigde verrijking nog een rol spelen. In ieder geval is het niet wenselijk – gelijk in sommige buitenlandse wetboeken is bepaald – als hoofdregel voorop te stellen dat de schuldenaren voor gelijke delen in de schuld moeten bijdragen; de uitzonderingen zouden dan belangrijker zijn dan de hoofdregel. Vanzelfsprekend is echter, indien geen van de hierboven aangegeven omstandigheden en beginselen uitsluitsel geven, een draagplicht voor gelijke delen ook volgens het ontwerp de aangewezen oplossing.’ (Parl. Gesch. Boek 6 (algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht), p. 108, voetnoten weggelaten).
De grootte van ieders bijdrageplicht hangt dus in de eerste plaats af van hetgeen partijen omtrent die bijdrageplicht zijn overeengekomen alsmede van hun onderlinge rechtsverhouding op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.13.4.
De vrouw heeft sinds begin 2019 het volledige woongenot gehad van de woning, zonder daarvoor aan de man een gebruiksvergoeding te betalen. De man heeft nimmer aangedrongen op verkoop van de woning, volgens de man, omdat hij er altijd op gericht is geweest voor de kinderen ‘de woning als rustplaats te creëren’. Begin januari 2022 is de vrouw uit eigen beweging verhuisd naar een huurwoning. Gezien deze omstandigheden en de onderlinge rechtsverhouding van partijen, is het hof van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in die onderlinge verhouding tussen partijen meebrengt dat de vrouw de woonlasten die sinds haar vertrek uit de woning zijn opgekomen en tot aan de datum van levering van de woning aan een derde, maar niet langer dan tot 30 september 2022, zullen opkomen, volledig voor haar rekening neemt. Van een regresvordering van de vrouw op de man voor de hypotheekrente is daarom nu geen sprake. Voor zover de vrouw met ingang van 30 september 2022 meer dan de helft van de maandelijkse woonlasten heeft betaald, heeft zij voor het meerdere een regresvordering op de man.
De informatieregeling (grief VI van de man)
4.14.1.
De
voorzieningenrechterheeft geoordeeld dat de vrouw in voldoende mate invulling heeft gegeven aan de informatieverplichting die bij beschikking van 3 augustus 2021 aan de vrouw is opgelegd. De
manvoert daartegen het volgende aan.
Niet alle relevante informatie met betrekking tot school is via de website voor de man toegankelijk. De vrouw organiseert de ouderavonden met school en heeft ook overleg met docenten. Op grond van de beschikking van 3 augustus 2021 moet ook die informatie met de man worden gedeeld. De man wil graag dat hij ‘een beetje een beeld krijg van hoe het er voor staat’.
4.14.2.
Het
hofoverweegt als volgt.
Bij beschikking van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de vrouw aan de man eenmaal per kwartaal informatie moet verstrekken over de schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten van de kinderen.
Als ouder met gezag, heeft de man zelf toegang tot informatie over de schoolprestaties van de kinderen. Wat de medische informatie aangaat, bestaat er, gelet op art. 7:774 BW, ten aanzien van [dochter 1] geen rechtsgrond medische informatie aan de man te verstrekken en vervalt die rechtsgrond ten aanzien van [dochter 2] met ingang van 5 september 2022.
Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegezegd haar best te doen om over de hobby’s en activiteiten van de kinderen meer inhoudelijke informatie aan de man te verstrekken.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof geen grond ziet de vorderingen van de man aangaande de informatieverstrekking toe te wijzen. De grief faalt.
Proceskosten (grief III van de vrouw)
4.15.1.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd. De vrouw is het daar niet mee eens. Zij heeft de kort geding procedure moeten starten om van de man enige medewerking aan de verkoop van de woning te krijgen. Het feit dat hij die medewerking thans nog steeds niet verleent is volgens haar voldoende reden is om de man in hoger beroep in de proceskosten te veroordelen.
4.15.2.
De
manheeft verweer gevoerd. Met het kort geding streeft hij een gerechtvaardigd belang na, namelijk een hoge netto-opbrengst van de woning. Dit is ook in het belang van de vrouw.
4.15.3.
Het
hofziet in hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht geen grondde man te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.. Het staat de man ook vrij van een vonnis in kort geding in hoger beroep te komen en van misbruik van procesrecht, zo stelt het hof vast, is geen sprake..
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn gewezen echtgenoten) en de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. De grief faalt.
De slotsom
4.16.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk vernietigen en beslissen zoals hierna onder 5 is weergegeven.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 maart 2022, voor zover daarbij de vorderingen V en VI van de vrouw zijn afgewezen;
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt de man om na betekening van dit arrest mee te werken aan de levering van de woning door ondertekening van een notariële volmacht of het op eerste oproep verschijnen bij de notaris om de akte van levering te kunnen opmaken;
bepaalt dat, als de man hieraan niet voldoet, dit arrest in de plaats treedt van respectievelijk de noodzakelijke instemming of wilsverklaring en/of handtekening van de man onder een notariële volmacht of de akte van levering;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en
T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2022.
griffier rolraadsheer