In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de nalatenschap van de moeder van appellante. De appellante, dochter van de overledenen, is in geschil met de geïntimeerde, de echtgenoot van haar overleden zus, over de aflossing van een lening en de afgifte van een horloge en sieraden. De kantonrechter had in eerste aanleg de partijen toegelaten tot bewijsvoering over de echtheid van handtekeningen op kwitanties en de afgifte van sieraden. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg als uitgangspunt genomen en de grieven van appellante beoordeeld. De eerste grief betreft de echtheid van de handtekeningen op de kwitanties, waarbij het hof oordeelt dat de geïntimeerde deze handtekeningen stellig heeft ontkend. De tweede grief betreft de afgifte van een horloge, waarover partijen het eens zijn dat het aan de kleindochter van de moeder toebehoort. De derde grief betreft de sieraden, waarbij het hof oordeelt dat de geïntimeerde moet bewijzen dat deze aan appellante zijn afgegeven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, behalve wat betreft de bewijsopdracht in reconventie, en verwijst de zaak terug naar de kantonrechter voor verdere behandeling.