ECLI:NL:GHSHE:2022:2553

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.294.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand en tekortkoming in nakoming van overeenkomst

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] voor schade die [geïntimeerde] heeft geleden ten gevolge van een brand die op 14 maart 2018 uitbrak in het pand van [[Y]] Quality Meat B.V. [geïntimeerde] was hoofdaannemer en had [appellant], handelend onder de naam [[X]] Elektro, als onderaannemer ingeschakeld voor elektrotechnische werkzaamheden. De brand ontstond in de technische laagspanningsruimte, waarbij de wandcontactdoos die door [appellant] was aangelegd, betrokken was. [appellant] was op het moment van de brand aanwezig en heeft geprobeerd de brand te blussen. Na de brand heeft [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade, die door de verzekeraars van [[Y]] is geclaimd. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden, wat heeft geleid tot de brand. [appellant] heeft in hoger beroep de vonnissen van de kantonrechter bestreden, maar het hof heeft de eerdere oordelen bevestigd. Het hof concludeert dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door de brand, en dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden. De schadevergoeding is vastgesteld op € 35.797,00, exclusief btw, en het hof heeft de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.294.443/01
arrest van 26 juli 2022
in de zaak van
[appellant], handelende onder de naam
[[X]] Elektro,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[appellant],
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem,
tegen
[Bouw B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: thans mr. F.M. Aarts te Nijmegen, voorheen mr. N. van Kuppeveld te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 maart 2021 ingeleide hoger beroep van de door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnissen van 7 november 2019 en 31 december 2020, tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 7580649 \ CV EXPL 19-1591)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgaande comparitievonnis van 25 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met productie.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
[geïntimeerde] heeft als hoofdaannemer in opdracht van [[Y]] Quality Meat B.V. (hierna: [[Y]] ) werkzaamheden verricht op de locatie van [[Y]] .
3.2.
[geïntimeerde] heeft aan [appellant] mondeling opdracht verstrekt om als onderaannemer op regiebasis elektrotechnische werkzaamheden in het pand van [[Y]] te verrichten. Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het aanleggen van een meterkast, een installatiekast, een wandcontactdoos met krachtaansluiting (CEE-wandcontactdoos 32 ampère) ten behoeve van het koelen van opleggers voor geconditioneerd transport, verlichting in de bedrijfshal en kabels voor internet en elektra in de kantine en kantoorgedeelten.
3.3.
Op 14 maart 2018 is er ’s avonds brand uitgebroken in de technische laagspanningsruimte aan de achterzijde van het pand van [[Y]] . Meer precies is de brand ontstaan in de hoofdverdeelinrichting, in de bovenste rij installatiekasten en daarvan dan de tweede kast van links en in deze kast in/bij de meest linker groep. Op deze groep was de onder 3.2 bedoelde wandcontactdoos aangesloten.
3.4.
[appellant] was die avond aanwezig op de locatie van [[Y]] om werkzaamheden te verrichten. [appellant] heeft de brand ontdekt en hij is betrokken geweest bij het blussen.
3.5.
Ondanks sommaties van de zijde van [appellant] is [geïntimeerde] niet overgegaan tot betaling van door [appellant] aan haar gestuurde facturen voor door hem verrichte werkzaamheden ten bedrage van € 9.390,02.
3.6.
Bij brief van 22 juni 2018 heeft de gemachtigde van de verzekeraars van [[Y]] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die [[Y]] heeft geleden
“als gevolg van het onzorgvuldig handelen van [[X]] Elektro”.
3.7.
Bij brief van 5 april 2019 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door de
“toerekenbare tekortkoming in de nakoming”van [appellant] ten bedrage van € 46.161,00 inclusief btw. Ook heeft de advocaat van [geïntimeerde] bij deze brief namens [geïntimeerde] de overeenkomst met [appellant]
“uitdrukkelijk”ontbonden.
Eerste aanleg
3.8.
[appellant] heeft - na eisvermindering - in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 9.118,02 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten.
3.9.
[geïntimeerde] heeft een vordering in reconventie ingesteld en gevorderd, samengevat, voor recht te verklaren dat de tussen partijen gesloten mondelinge overeenkomst is ontbonden dan wel deze te ontbinden. Ook heeft zij gevorderd [appellant] te veroordelen tot vergoeding van schade - voor zover niet verrekend in conventie - groot € 46.161,00 inclusief btw. Een en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.10.
Bij het bestreden tussenvonnis van 7 november 2019 heeft de kantonrechter overwogen dat [geïntimeerde] in beginsel gehouden is tot betaling van de door [appellant] in verband met door hem verrichte werkzaamheden aan [geïntimeerde] gezonden facturen ten bedrage van € 9.118,02, tenzij het beroep van [geïntimeerde] op verrekening slaagt en/of haar tegenvordering toewijsbaar is. De kantonrechter is op voorhand tot de voorlopige conclusie gekomen dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat [appellant] is tekortgeschoten en fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van de elektrotechnische werkzaamheden, die de brand tot gevolg hebben gehad. De kantonrechter heeft [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze voorlopige conclusie.
3.11.
Bij het bestreden eindvonnis van 31 december 2020 heeft de kantonrechter, na het horen van getuigen door partijen, geoordeeld dat [appellant] niet in het aan hem opgedragen tegenbewijs is geslaagd, dat [geïntimeerde] de overeenkomst met [appellant] rechtsgeldig heeft ontbonden en dat [appellant] een schadebedrag van € 35.797,00 aan [geïntimeerde] is verschuldigd. Ook heeft de kantonrechter, hoewel partijen geen vordering hebben ingesteld met betrekking tot de ongedaanmakingsverbintenissen, overwogen dat de waarde van de deugdelijk door [appellant] verrichte prestatie € 9.118,02 bedraagt en dat [geïntimeerde] dit bedrag aan [appellant] is verschuldigd.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de tussen partijen gesloten overeenkomst is ontbonden en heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van € 35.797,00 aan [geïntimeerde] . Zowel in conventie als in reconventie is [appellant] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Hoger beroep
In principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep
vorderingen
3.12.
[appellant] heeft in hoger beroep gevorderd, kort gezegd, de bestreden vonnissen te vernietigen, en opnieuw recht doende zijn vorderingen in conventie alsnog toe te wijzen en [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen in reconventie althans haar deze te ontzeggen. Ook heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten en verdere executiekosten.
3.13.
[geïntimeerde] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij heeft gevorderd, kort gezegd, het bestreden eindvonnis in conventie te bekrachtigen en in reconventie deels te vernietigen, en opnieuw recht doende haar vorderingen in reconventie alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat zij thans schadevergoeding ten bedrage van € 46.161,00 (het hof begrijpt:
€ 41.841,63)
exclusiefbtw vordert, en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties en in de nakosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
volle omvang
3.14.
[appellant] heeft vier grieven geformuleerd tegen het tussenvonnis van 7 november 2019 en het eindvonnis van 31 december 2020. [geïntimeerde] heeft twee grieven geformuleerd tegen het eindvonnis. De grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep leggen gezamenlijk de zaak in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen,
zonder afzonderlijk op alle grieven in te gaan.
kern van het geschil
3.15.
De kern van het geschil dat partijen ook in hoger beroep verdeeld houdt, is de vraag of [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] - door aansprakelijkstelling door [[Y]] - heeft geleden ten gevolge van de brand in het pand van [[Y]] op 14 maart 2018 en zo ja, de vraag naar de omvang van die schade.
stelplicht en bewijslast
3.16.
Partijen verschillen over de oorzaak van de brand. Volgens [geïntimeerde] is [appellant] tekortgeschoten in de uitvoering van de aan hem opgedragen elektrotechnische werkzaamheden met de brand als gevolg. Nu [geïntimeerde] zich beroept op de rechtsgevolgen van deze stelling, rust op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv op haar de stelplicht en, gelet op de betwisting van [appellant] , de bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop haar stelling is gebaseerd dat de brand is veroorzaakt door [appellant] .
3.17.
In hoger beroep is niet relevant of [geïntimeerde] ten tijde van het tussenvonnis van 7 november 2019 voorlopig geslaagd kon worden geacht in de bewijslevering. In zoverre heeft [appellant] geen belang bij bekrachtiging of vernietiging van het tussenvonnis.
In hoger beroep is slechts van belang of de kantonrechter na de getuigenverhoren die in eerste aanleg hebben plaatsgevonden en na tegenbewijs door [appellant] bij eindvonnis van 31 december 2020 terecht heeft geoordeeld dat is komen vast te staan dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenissen en de brand veroorzaakt heeft. Het hof zal - ter beoordeling van de grieven - het geleverde bewijs waarderen.
brand
3.18.
Vast staat dat de brand is ontstaan in de verdeelinrichting en dat op de groep waar de brand is ontstaan door [appellant] de CEE-wandcontactdoos 32 ampère was aangesloten (als hiervoor onder 3.2 en 3.3 omschreven). Niet in geschil is dat de wandcontactdoos tot op de dag van de brand niet naar behoren functioneerde en dat [appellant] de avond van de brand op de locatie van [[Y]] aanwezig was.
deskundigenrapporten
3.19.
Beide partijen hebben een deskundigenrapport in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft een rapport van [[S]] Schade Onderzoek Bureau B.V. van 16 juli 2018 (hierna: rapport [[S]] ) in het geding gebracht. [appellant] heeft een rapport van [Expertise] B.V. van 19 oktober 2018 (hierna: rapport [Expertise] ) in het geding gebracht.
3.20.
Naar het oordeel van het hof komt aan beide rapporten vanwege de betrokken expertise een zeker gezag toe, ook al betreft het rapporten die zijn opgemaakt in opdracht van respectievelijk een verzekeraar van [[Y]] en de verzekeraar van [appellant] .
Dat het rapport [[S]] eenzijdig zou zijn opgesteld om [appellant] te belasten, zoals [appellant] stelt, heeft [appellant] niet met feiten onderbouwd, laat staan aangetoond, zodat dit niet kan worden aangenomen en het hof hieraan voorbij gaat.
3.21.
Volgens het rapport [[S]] is het meest aannemelijke scenario dat door werkzaamheden van [appellant] kortsluiting is ontstaan aan de verdeelinrichting met de brand als gevolg.
3.22.
Uit dit rapport maakt het hof het volgende op. De brand is volgens dit rapport niet ontstaan als gevolg van overbelasting van de betreffende groep; op deze groep was tijdens de brand niets aangesloten. Op de grond werd één afdekkap aangetroffen, die overeenkomt met de afmetingen van de uitgebrande installatiekast. Van een tweede kast was de kap ook open. Deze hing nog voor de kast. Dit duidt erop dat er aan deze kasten werd gewerkt kort voor de brand. De kortsluitsporen in de kast tonen aan dat deze zijn ontstaan terwijl de systemen spanningvoerend waren. Conclusie is dat de brand is veroorzaakt door elektrische sluiting, ontstaan ten tijde van werkzaamheden onder spanning aan de elektrische verdeelinrichting. Verder zijn er gemanipuleerde smeltveiligheden van 35 ampère en 25 ampère in en rondom de verdeelinrichting aangetroffen. De voor de wandcontactdoos gebruikte kabel mocht slechts worden belast en beveiligd tot 16 ampère. Echter op de oorspronkelijke positie van de kabel in de elektrische verdeelinrichting zitten passchroeven van 20 ampère; dit functioneerde niet.
3.23.
Ook het rapport [Expertise] maakt melding van de aanwezigheid van gemanipuleerde smeltpatronen, waarbij, indien deze zijn gebruikt, in combinatie met de gebruikte (dikte van de) kabel, overbelasting met brand tot gevolg volgens dit rapport voor de hand ligt. Desondanks wordt in dit rapport geconcludeerd dat de oorzaak voor het ontstaan van de brand
“in technische zin niet exact is vastgesteld”en dat de brand is ontstaan door een elektrische sluiting en/of een oververhitting, waaraan - aldus dit rapport - meerdere oorzaken ten grondslag kunnen liggen.
3.24.
Eventuele andere scenario’s worden in het rapport [Expertise] evenwel niet nader onderbouwd. Nu het in het rapport [[S]] genoemde meest aannemelijke scenario overeenkomt met het in het rapport [Expertise] genoemde voor de hand liggende scenario, acht het hof komen vast te staan dat elektrische sluiting ten tijde van werkzaamheden onder spanning aan de elektrische verdeelinrichting oorzaak van de brand is.
verklaringen
3.25.
[persoon A] (hierna: [persoon A] ), technisch onderzoeker en (mede-)opsteller van
het rapport [[S]] , heeft op 14 oktober 2020 ter gelegenheid van de contra-enquête van de zijde van [geïntimeerde] als getuige onder meer verklaard als volgt:
“Ik antwoord hierop dat de verdeelinrichting open lag. Ik bedoel hiermee dat de twee schermkappen eraf lagen (…). Op de lader van de heftruck lagen de schroefdoppen en smeltveiligheden (…) deze ontbraken in de verdeelinrichting. (…) Er hingen ook een aantal draden los (…). Het is in de avonduren gebeurd. Het gaat om een bedrijf met koelcellen, dus dat moet in orde zijn. Zonder stroom kan de koeling niet functioneren. Als iemand hier overdag mee bezig is, dan laat je dat niet in de nacht zo achter. Daaruit concludeer ik dat er iemand aan het werk moet zijn geweest. Het is een gevaarlijke situatie, want iemand die erbij komt kan rechtstreeks aan het stroom zitten. (…)
U vraagt mij hoe ik tot de conclusie kwam dat het een elektrische sluiting was. Ik antwoord daarop dat ik dat heb geconcludeerd mede door later ontvangen informatie. Het was duidelijk dat er gewerkt werd. Later heb ik ook een e-mail ontvangen die (…) [appellant] naar (…) [persoon B] had gestuurd. Dat hij het probleem voor de voeding van de transportvoeding op ging lossen. Het draad waar de sluiting plaatsvond heb ik gevolgd. Deze liep omhoog en over het plafond van de koelruimte en dan kwam ik uit bij een 32 ampère wandcontact doos aan de rechterzijde van het pand aan de buitenkant. De aansluiting van het draad op de strip: dat is waar de sluiting plaatsvond. (…) De kabel/draad ging recht omhoog, over het geïsoleerde plafond heen, ter hoogte van de nis tussen de bedrijfshal en het kantoor ging de kabel weer naar beneden en is deze aangesloten op de wandcontactdoos. Dit gaat over de sluiting die is ontstaan.
U vraagt mij waaruit ik heb afgeleid dat de elektrische verdeelinrichting onder spanning stond. Deze stond onder spanning omdat er anders geen sluiting kon plaatsvinden.
De warmte ontwikkeling bij de sluiting is om de brand te starten en met name de isolatie van de bekabeling is hierdoor gaan branden.”
Deze verklaring komt overeen met en sluit aan op hetgeen het hof uit het rapport [[S]] opmaakt als hiervoor onder 3.22 weergegeven.
3.26.
Verder bevat het rapport [[S]] een schriftelijke verklaring van [persoon B] (hierna: [persoon B] ), medewerker van [[Y]] , die inhoudt dat hij [appellant] op de avond van de brand aan het werk heeft gezien aan de verdeelinrichting en een schriftelijke verklaring van [persoon C] , (voorheen) medewerker van [[Y]] , die inhoudt dat [appellant] hem direct na de brand heeft verteld dat hij
“in verband met de problemen van het aansluiten van de koelopleggers de voedingskabel had omgelegd. (…) Hij was naar kantoor gelopen om met (…) [persoon B] te overleggen en toen hij terugkwam bij de elektrische installatie stonden de kabels in brand”.
[persoon B] heeft op 14 oktober 2020 ter gelegenheid van de contra-enquête als getuige een verklaring gelijkluidend aan zijn schriftelijke verklaring afgelegd. Verder heeft hij onder meer verklaard als volgt:
“Nu u mij dit voorleest herinner ik mij dat meneer [appellant] mij verteld heeft dat hij bezig was met de installatie van de stop die voor de stroomtoevoer voor de krachtstroom zorgt. Hij was bezig met het vervaardigen van krachtstroomaansluiting voor de vrachtwagens. Toen ik wegging had hij tegen mij gezegd dat hij al een paar keer een stop had moeten vervangen, omdat als hij de stroom erop zetten de stoppen eruit vielen. Hij heeft toen ook nog de stoppen laten zien. Dit waren de stoppen die hij gebruikte. Of dat de juiste stop is dat weet ik niet.”[persoon C] heeft op 14 oktober 2020 ter gelegenheid van de contra-enquête als getuige een verklaring gelijkluidend aan zijn schriftelijke verklaring afgelegd.
3.27.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 11 juni 2019 heeft [persoon D] senior (hierna: [persoon D] ), indirect bestuurder en aandeelhouder van [geïntimeerde] , verklaard dat hij [appellant] op de avond van de brand heeft gezien toen deze bezig was met de installatiekast. [persoon D] heeft op 14 oktober 2020 ter gelegenheid van de contra-enquête als getuige een verklaring gelijkluidend aan zijn eerdere verklaring afgelegd.
Ook een zoon van [persoon D] , [persoon E] (hierna: [persoon E] , door [appellant] aangeduid als ‘de jongste zoon’), metselaar, heeft op 14 oktober 2020 ter gelegenheid van de contra-enquête als getuige verklaard dat hij [appellant] op de avond van de brand heeft gezien toen deze bezig was in de meterkast.
3.28.
[appellant] heeft in het kader van een onderzoek door zijn verzekeraar op 4 april 2018 en 20 juli 2018 schriftelijk verklaard op de dag van de brand niet aan de verdeelinrichting te hebben gewerkt. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 11 juni 2019 heeft [appellant] verklaard dat hij op de avond van de brand niet gewerkt heeft aan de hoofdinrichting. [appellant] heeft op 5 maart 2020 ter gelegenheid van de enquête van de zijde van [appellant] als getuige een verklaring gelijkluidend aan zijn eerdere verklaringen afgelegd. Verder heeft hij onder meer verklaard als volgt:
“De krachtstroomwandcontactdoos voor de koelmotoren van de vrachtwagens werkte niet. Ik heb die ruim een week van te voren aangelegd. Ik zou dat op het einde nogmaals controleren. Ik was daar op de avond van 14 maart 2018 niet mee bezig.
U vraagt mij of ik de krachtstroomwandcontactdoos onder spanning gezet heb. Dat klopt, dat was al ruim een week geleden en die deed niets.
(…) Ik heb twee van de vijf koelmotoren aangesloten op de verdeelinrichting. Dat heb ik gedaan voordat de productie begon, dus twee weken voor de brand. Ik had geen tijd voor de andere drie, dus heeft het bedrijf dat de koelmotoren heeft geplaatst de andere drie aangesloten.
(…) Er was een krat met smeltpatronen, dat krat was niet van mij. Daar lagen wel honderd smeltpatronen in. Wat er in het krat lag, dat heb ik gebruikt. Ik heb alleen smeltpatronen van 16 ampère gebruikt. Ik heb geen smeltpatronen van 35 of 25 ampère gebruikt. (…)
U vraagt mij naar de verklaring van (…) [persoon C] . (…) Hij was ook bij de brand. U houdt mij zijn verklaring voor. Ik heb dat niet tegen hem gezegd. (…)
U vraagt mij, of ik op de betreffende dag of avond in de (…) ruimte van de verdeelinrichting (…) ben geweest. Dat is niet zo. Ik was daar twee of drie dagen daarvoor voor het laatst. Ik zou een groep van de lichtinstallatie op een aparte groep zetten. Een gedeelte werkte en een gedeelte werkte niet, dat was bij het in- en uitlaadpunt van de vrachtwagens, dus heb ik alles op één groep gezet. Het was een 16 ampère groep en het werkte allemaal en de verlichting werkte allemaal. Ik sloot die groep voor de verlichting aan op de rij rechtsboven in de verdeelinrichting, als ik het me goed herinner. (…)
Ik durf niet te zeggen of er een kabel was aangesloten op de bovenste rij links in de verdeelinrichting. Ik was daar voor het laatst drie dagen daarvoor.
U vraagt mij hoe ik kan verklaren dat de smeltpatronen wel op de factuur stonden, terwijl ik eerder verklaard heb dat ik alleen smeltpatronen in het krat heb gebruikt. Misschien heb ik er wel meer meegebracht, maar ik heb alleen gebruikt wat in het krat lag. Ik heb standaard in de auto smeltpatronen, nu ook. Misschien heb ik toch wel een paar van mezelf gebruikt en daarom op de factuur gezet. Dat durf ik niet te zeggen.”
[persoon F] (hierna: [persoon F] ), elektromonteur en oproepkracht van [appellant] , heeft in het kader van een onderzoek door de verzekeraar van [appellant] op 27 december 2019 schriftelijk verklaard dat [appellant] in de middag/avond van de brand geen werkzaamheden heeft uitgevoerd aan de verdeelinrichting. [persoon F] heeft op 5 maart 2020 ter gelegenheid van de enquête als getuige verklaard dat hij niet heeft gezien of [appellant]
“naar de verdeelinrichting is gegaan voor de brand. Dat kan ook niet, want hij was aan het overleggen met”[persoon B]
“en we waren aan het in- en uitladen”.
3.29.
Het hof stelt vast dat [appellant] heeft verklaard dat hij op de dag van de brand niet aan de verdeelinrichting heeft gewerkt. Zowel de getuigen [persoon B] , [persoon D] en [persoon E] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [appellant] op de avond van de brand voorafgaand aan de brand bezig was in de verdeelinrichting. Getuige [persoon C] heeft verklaard dat [appellant] hem heeft verteld kort voor de brand aan de verdeelinrichting te hebben gewerkt. Hoewel het hier deels verklaringen van partijgetuigen betreft, ziet het hof in het vorenstaande en het hierna volgende voldoende steunbewijs om deze verklaringen voldoende geloofwaardig te achten.
Getuige [persoon F] heeft eerst verklaard dat [appellant] de dag van de brand niet aan de verdeelinrichting heeft gewerkt en later heeft hij verklaard dat hij niet heeft gezien of [appellant] naar de verdeelinrichting is gegaan voorafgaand aan de brand.
3.30.
Daarbij komt dat [appellant] op 14 maart 2018 per e-mail aan [geïntimeerde] heeft medegedeeld dat hij
“heel graag”wil
“weten wat de elektra verbruik van de koelwagens zijn dus met andere woorden het verbruik van de koelmotors hoeveel KW verbruik Ik heb vermoeden hele hoge verbruik dat ik zwaardere zekeringen in moet zetten van daar Als ik dat weet doe ik vandaag nodige materiaal mee maak ik in orde in meter kast moet ik het ene en andere inzetten van daar”en dat uit de door [appellant] in het geding gebrachte facturen blijkt dat [appellant] gemanipuleerde smeltpatronen in rekening heeft gebracht bij [geïntimeerde] . De enkele omstandigheid dat [appellant] naar eigen zeggen op deze mail geen reactie heeft gehad van [geïntimeerde] sluit niet uit dat [appellant] op de dag van de brand toch werkzaamheden aan de verdeelinrichting heeft verricht.
gewerkt
3.31.
Op grond van het voorgaande acht het hof komen vast te staan dat [appellant] op de avond van de brand voorafgaand aan de brand aan de verdeelinrichting heeft gewerkt. In elk geval heeft hij vóór deze dag stroom op de kabels gezet, waren de kappen van de verdeelinrichting verwijderd op het moment dat [appellant] in het pand aanwezig was en ten tijde van de brand én was [appellant] zoals onder 3.30 is overwogen van plan ‘het ene en andere in te zetten’ in de verdeelinrichting. Dat [appellant] mogelijk nog niet zo ver was dat hij daadwerkelijk de zekeringen heeft gewisseld op die avond, maakt niet dat hij niet verantwoordelijk is voor de stand van zaken in de verdeelinrichting ten tijde van de brand.
tijdstip, andere werkzaamheden, anderen
3.32.
Dat [appellant] naar eigen zeggen op de avond van de brand eerst rond 18.00 uur aanwezig was in het pand van [[Y]] , leidt het hof niet tot een andere conclusie. Uit het rapport [Expertise] valt op te maken dat de brandweer die avond om 19.01 uur werd gealarmeerd. Hieruit volgt dat ook als het hof [appellant] zou volgen in zijn - door [geïntimeerde] betwiste - stelling, dit niet wegneemt dat [appellant] voor de brand ruimschoots tijd heeft gehad om aan de verdeelinrichting te werken; ook als er in die tijdspanne nog overleg heeft plaatsgevonden tussen [appellant] en [[Y]] en/of [geïntimeerde] . Dat [appellant] naar eigen zeggen op de avond van de brand slechts voor werkzaamheden anders dan aan de verdeelinrichting naar het pand van [[Y]] was gekomen, acht het hof gelet op al het voorgaande onwaarschijnlijk.
3.33.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat ook de koelmonteurs van Koeltechnisch Buro Midden Nederland B.V. en een zoon van [persoon D] aan de verdeelinrichting hebben gewerkt.
3.34.
Volgens [appellant] hebben de koelmonteurs na 3 maart 2018 nog aan de verdeelinrichting gewerkt om kapotte koelmotoren functionerend te krijgen. [appellant] heeft niet onderbouwd wanneer de koelmonteurs aan de verdeelinrichting hebben gewerkt en ook heeft hij niet onderbouwd of zij werkzaamheden hebben verricht in dat deel van de verdeelinrichting waar de brand is uitgebroken.
Daarbij komt dat [appellant] de constatering van de kantonrechter dat de koelmonteurs ten tijde van het uitbreken van de brand niet aanwezig waren in het pand van [[Y]] niet betwist heeft. Uit het rapport [[S]] valt op te maken dat uit de afgenomen/geopende beschermkappen blijkt dat kort voor de brand in de verdeelinrichting werd gewerkt. Getuige [persoon A] heeft deze conclusie nader toegelicht met zijn verklaring dat de koeling zonder stroom niet kan functioneren en het bovendien een gevaarlijke situatie betrof, zodat
“je dat niet in de nacht zo achter”laat. Het hof acht deze conclusie volstrekt logisch. Alleen al op grond hiervan acht het hof het hoogst onwaarschijnlijk dat de brand is veroorzaakt door werkzaamheden van de koelmonteurs.
3.35.
Volgens [appellant] heeft de oudste zoon van [persoon D] in de weken voor de brand
gewerkt aan de elektra in de verdeelinrichting, waarbij hij kabels zou hebben afgekoppeld en zekeringen zou hebben aangepast en geplaatst. Twee getuigen hebben verklaard dat op de avond van de brand twee zonen van [persoon D] in het pand van [[Y]] aanwezig waren. Desondanks gaat het hof er niet van uit dat de brand is veroorzaakt door werkzaamheden van een van de zonen van [persoon D] [appellant] heeft niet onderbouwd dat een van de zonen kort voor de brand in de verdeelinrichting zou hebben gewerkt, laat staan dat deze werkzaamheden zou hebben verricht in dat deel van de verdeelinrichting waar de brand is uitgebroken. Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [appellant] op de avond van de brand voorafgaand aan de brand bezig was in de verdeelinrichting. Getuige [persoon C] heeft verklaard dat [appellant] hem heeft verteld kort voor de brand aan de verdeelinrichting te hebben gewerkt. Geen van de getuigen heeft verklaard dat een zoon van [persoon D] kort voor de brand gewerkt heeft aan de verdeelinrichting. Daarbij komt dat - zoals [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd - alleen aan [appellant] opdracht is verstrekt tot het verrichten van werkzaamheden aan de verdeelinrichting en dat getuige [persoon A] heeft verklaard
“dat je wel elektricien moet zijn om hieraan te werken.”,zodat het niet voor de hand ligt dat een zoon van [persoon D] aan de verdeelinrichting zou hebben gewerkt. Bovendien heeft een van de zonen van [persoon D] een getuigenverklaring afgelegd, waarin hij heeft verklaard dat hij de avond van de brand niet in de verdeelinrichting is geweest en dat hij de maanden ervoor alleen opruimwerkzaamheden in de verdeelinrichting heeft verricht. Deze getuige heeft ook verklaard dat hij op de avond van de brand samen met onder anderen zijn
“broertje”aanwezig was in het pand van [[Y]] . Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, gaat het hof er dan ook van uit dat de getuigenverklaring is afgelegd door de oudste zoon van [persoon D]
3.36.
Dat [appellant] naar eigen zeggen linksboven in de verdeelinrichting (waar de brand is uitgebroken) niets heeft aangesloten en alleen maar linksonder in de verdeelinrichting voedingskabels voor de koelmotoren heeft aangesloten en dat hij slechts twee van de vijf koelmotoren heeft aangesloten, terwijl er na de brand meer aansluitingen zijn aangetroffen, acht het hof gezien het vorenstaande niet waarschijnlijk. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing gaat het hof aan deze stellingen voorbij.
fouten
3.37.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat vast is komen te staan dat [appellant] bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de verdeelinrichting fouten heeft gemaakt door gemanipuleerde smeltpatronen te gebruiken, waardoor de brand is ontstaan.
3.38.
Weliswaar heeft [appellant] nog aangevoerd dat - volgens het rapport [Expertise] - niet vaststaat dat de gemanipuleerde smeltpatronen zijn gebruikt (in de groep waarin de brand is ontstaan), maar bezien in samenhang met de overige hiervoor onder 3.18 en verder vermelde feiten en omstandigheden en zeker bezien in samenhang met de facturering van de gemanipuleerde smeltpatronen door [appellant] , komt deze stelling van [appellant] het hof niet overtuigend voor. Daarbij betrekt het hof dat in het rapport [Expertise]
“Geconstateerd is dat er geen installatietekeningen en -schema’s ten behoeve van de aanleg van, of wijzigingen aan, de betreffende verdeelinrichting aanwezig waren. Hieruit wordt opgemaakt dat het aan te sluiten vermogen op de installatie niet is doorgerekend. Ook op dit punt voldoet de aanleg van de elektrische installatie niet aan de norm NEN1010.”Deze constatering ondersteunt de aannemelijkheid van het gebruik van gemanipuleerde smeltpatronen door [appellant] .
conclusie
3.39.
Op grond van het voorgaande komt het hof - evenals de kantonrechter - tot de conclusie dat de oorzaak van de brand is gelegen in tekortschieten van [appellant] in de aan hem opgedragen elektrotechnische werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft dit aangetoond en het tegenbewijs van [appellant] is onvoldoende. Het hof acht [appellant] dan ook aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden ten gevolge van de brand.
ontbinding overeenkomst
3.40.
Terecht en op goede gronden heeft de kantonrechter overwogen en geoordeeld dat [geïntimeerde] de overeenkomst met [appellant] rechtsgeldig ontbonden heeft en - in het verlengde daarvan - dat de door [geïntimeerde] ter zake gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
schadevergoeding
3.41.
Eveneens terecht en op goede gronden heeft de kantonrechter overwogen en geoordeeld dat [geïntimeerde] , nu [appellant] tekort is geschoten, in beginsel recht heeft op vergoeding van de daardoor door haar geleden schade.
3.42.
[geïntimeerde] vordert vergoeding van schade bestaande uit door [[Y]] onbetaald gelaten facturen van [geïntimeerde] en door [geïntimeerde] gemaakte kosten voor herstel.
onbetaalde facturen
3.43.
Het hof is - evenals de kantonrechter - van oordeel dat het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag groot € 30.000,00 exclusief btw aan door [[Y]] onbetaald gelaten termijnfacturen toewijsbaar is. Uit het door [geïntimeerde] in het geding gebrachte overzicht van gefactureerde en nog te factureren termijnen en de vijfde termijnfactuur maakt ook het hof op dat vier termijnen à € 10.000,00 exclusief btw zijn gefactureerd en betaald, dat termijn vijf wel is gefactureerd, maar niet is betaald en dat de termijnen zes en zeven niet zijn gefactureerd en niet zijn betaald. Reeds met de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte aansprakelijkstelling door [[Y]] heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat deze facturen door [[Y]] niet zijn voldaan vanwege door haar geleden schade ten gevolge van de brand. Daarbij komt dat ook [appellant] in zijn memorie van grieven zelf heeft aangevoerd dat sprake is van
“(forse) financiële gevolgen”voor [[Y]] door de brand.
3.44.
Anders dan [appellant] betoogt, is naar het oordeel van het hof niet relevant of [[Y]] al dan niet een brandverzekering heeft. Ook als [[Y]] een brandverzekering heeft, ligt het immers voor de hand dat deze verhaal zoekt op de veroorzaker van de brand. Anders dan [appellant] betoogt, betekent de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] ook herstelkosten vordert van [appellant] niet dat daarnaast geen verrekening door [[Y]] heeft plaatsgevonden.
3.45.
[appellant] stelt in zijn memorie van grieven dat [geïntimeerde] algemene voorwaarden hanteert. Daarbij stelt [appellant] de vraag of [geïntimeerde] in die voorwaarden geen clausule heeft opgenomen voor beperking of uitsluiting van aansprakelijkheid. [geïntimeerde] heeft deze vraag niet uitdrukkelijk beantwoord en heeft haar schade overigens voldoende gespecificeerd. Het hof gaat uit van de schadebegroting van [geïntimeerde] , gelet op het uitgangspunt dat partijen gehouden zijn de rechter volledig en naar waarheid in te lichten (artikel 21 Rv).
herstelkosten
3.46.
Het hof is - evenals de kantonrechter - van oordeel dat de door [geïntimeerde] gevorderde bedragen groot € 2.547,00 respectievelijk € 3.250,00, exclusief btw, als vermeld op de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte facturen [factuur 1] respectievelijk [factuur 2] van 25 april 2018 toewijsbaar zijn. Factuur [factuur 1] betreft
“Huur bouwmaterieel tbv brand schade [[Y]] ”en factuur [factuur 2] betreft
“Nieuw plafond na brand schade”.
3.47.
De overige door [geïntimeerde] in het geding gebrachte facturen ( [factuur 3] , [factuur 4] en [factuur 5] ) hebben geen betrekking op herstelkosten, maar betreffen volgens [geïntimeerde] door [[Y]] verrekende facturen voor de schade door de brand. [geïntimeerde] heeft echter nagelaten dit standpunt nader te onderbouwen, door bijvoorbeeld creditnota’s in het geding te brengen. Dit had, zeker gelet op het oordeel van de kantonrechter, wel op haar weg gelegen. Het hof wijst de vordering van [geïntimeerde] voor zover betrekking hebbend op deze facturen dan ook af.
conclusie
3.48.
Op grond van het vorenstaande komt het hof - net als de kantonrechter - tot de conclusie dat een bedrag groot € 35.797,00 exclusief btw aan door [appellant] te betalen schadevergoeding toewijsbaar is.
ongedaanmakingsverbintenissen
3.49.
Daarmee komt het hof toe aan de als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst voor partijen ontstane verbintenissen tot ongedaanmaking van de reeds door hen verrichte prestaties. Terecht en op goede gronden heeft de kantonrechter overwogen en geoordeeld dat bij prestaties die bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, zoals al verrichte werkzaamheden, voor de verrichte prestatie een waardevergoeding in de plaats treedt. De kantonrechter heeft de waarde van de prestatie van [appellant] vastgesteld op een bedrag groot
€ 9.118,02 - gelijk aan de openstaande facturen van [appellant] na eisvermindering in eerste aanleg -.
3.50.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat de waarde van de prestatie van [appellant] gelijk te stellen is met het bedrag aan openstaande facturen van [appellant] .
Het hof stelt vast dat [appellant] in hoger beroep niet heeft aangevoerd dat de vermindering van eis, zoals berekend door de kantonrechter, niet juist is. Ook het hof zal derhalve van een bedrag groot € 9.118,02 aan openstaande facturen uitgaan.
3.51.
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] onjuiste uurtarieven in rekening gebracht en ten onrechte voorrijdkosten berekend. [geïntimeerde] wijst in dat verband onder meer op twee facturen van [appellant] ( [factuur 6] en [factuur 7] ) die al door [geïntimeerde] betaald zijn, waarop - aldus [geïntimeerde] - eveneens deze onjuiste uurtarieven in rekening zijn gebracht en ten onrechte voorrijdkosten zijn berekend. Het hof overweegt dat deze reeds betaalde facturen niet alleen de stelling van [geïntimeerde] weerspreken dat er andere uurtarieven dan gefactureerd afgesproken zouden zijn en dat er niet overeengekomen is dat er voorrijdkosten in rekening gebracht zouden worden, maar ook gaat het naar het oordeel van het hof niet aan om thans te klagen over de tarieven en voorrijdkosten, terwijl [geïntimeerde] eerdere facturen met hetzelfde uurtarief en voorrijdkosten zonder protest heeft voldaan.
3.52.
Ook heeft [geïntimeerde] nog aangevoerd dat [appellant] op de reeds betaalde factuur [factuur 7] voor 28 februari 2018 teveel uren heeft opgegeven en dat op die uren minstens twee uur pauze in mindering moeten worden gebracht. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing gaat het hof aan deze stelling voorbij. Niet uit te sluiten valt dat [appellant] dergelijke lange dagen heeft gemaakt.
3.53.
Verder heeft [geïntimeerde] nog aangevoerd dat op de openstaande factuur (het hof begrijpt: [factuur 8] ) een bedrag aan € 23,02 exclusief btw is vermeld voor vijf zekeringen van 35 ampère, terwijl die niet gebruikt hadden mogen worden. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de oorzaak van de brand volgt dat ten behoeve van de koeling voor de opleggers inderdaad geen zekeringen van 35 ampère mochten worden gebruikt. [appellant] heeft niet aangevoerd dat hij deze zekeringen voor andere doeleinden heeft gebruikt. Het hof is van oordeel dat de waarde van de prestatie van [appellant] dan ook met € 23,02 exclusief btw
verminderd dient te worden.
conclusie
3.54.
Het vorenstaande brengt het hof tot de conclusie dat de waarde van de prestatie van [appellant] vastgesteld dient te worden op (€ 9.118,02 -/- € 23,02 =) € 9.095,00 exclusief btw.
3.55.
Nu ook in hoger beroep geen van partijen een vordering heeft ingesteld met betrekking tot de ongedaanmakingsverbintenissen zal het hof - evenals de kantonrechter - hierover niets opnemen in het dictum. Terecht heeft de kantonrechter opgemerkt dat dit niets afdoet aan de verschuldigdheid van de ongedaanmakingsverbintenissen.
bewijslevering
3.56.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. [appellant] heeft, in het licht van de
gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , zijn standpunt dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade als gevolg van de brand onvoldoende onderbouwd. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Slotsom
In principaal en in incidenteel hoger beroep
slotsom
3.57.
De slotsom is dat [appellant] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 7 november 2019, dat de grieven in principaal hoger beroep niet slagen en dat de grieven in incidenteel hoger beroep deels (en wel voor zover deze zien op de ongedaanmakingsverbintenissen) slagen, maar dat niet leidt tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden eindvonnis. Het bestreden eindvonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
proceskosten, nakosten
3.58.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] veroordelen in de kosten van het principaal hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op
€ 772,00 aan griffierecht en € 787,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1 punt, tarief I in hoger beroep à € 787,00 per punt).
3.59.
Ook de door [geïntimeerde] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.
3.60.
Nu artikel 6:119a BW niet van toepassing is op een proceskostenveroordeling, zal niet de door [geïntimeerde] gevorderde handelsrente, maar slechts de wettelijke rente worden toegewezen.
3.61.
Het hof ziet in de uitkomst van de zaak, waarbij [geïntimeerde] slechts op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld en waarbij het slechts gaat om een gering financieel belang, aanleiding om de proceskosten in incidenteel hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
terugbetaling
3.62.
Voor terugbetaling van hetgeen door [appellant] reeds op basis van het bestreden eindvonnis is voldaan, bestaat bij deze uitkomst geen grond.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende
in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, van 7 november 2019;
bekrachtigt het bestreden eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, van 31 december 2020, in conventie en in reconventie;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 772,00 aan griffierecht en op € 787,00 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 ingeval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
compenseert de proceskosten in het incidenteel hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en J.N. de Blécourt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2022.
griffier rolraadsheer