2.7In een verklaring van de aannemer van 11 november 2020 is onder meer vermeld: “
(...) Het was mij overduidelijk dat de balken niet meer voldoende draagkracht hadden voor de verdiepingsvloer. In overleg met u hebben we besloten om de volledige balklaag te
vervangen. Dat was gezien de ernst van de aantasting noodzakelijk. Bij de verwijdering van
de balklaag kwam ik bij de badkamervloer een zwaluwstaartplaat tegen, waarop het jaar
2003 was gestempeld. De draagbalk onder de zwaluwstaart was ook aangetast door houtrot,
en verstevigd met een balk. Zo wist ik dat de vorige bewoner al heeft geweten dat de
balkenlaag door houtrot was aangetast.”
3.1.2.[appellant] heeft twee grieven aangevoerd tegen deze feitenvaststelling van de kantonrechter. Volgens grief 1 is het niet juist dat hij op de uitnodiging om de schade te bekijken niet is ingegaan (rov. 2.4, laatste zin). Nu [appellant] dit betwist, zal het hof dat niet als vaststaand beschouwen. Volgens grief 2 lijkt (in rov. 2.6) ten onrechte als vaststaand feit te worden aangemerkt dat het bedrag van € 12.765,50 ziet op de in casu relevante schade. Ook dit betwist [appellant] , zodat het hof ook dat niet als vaststaand zal beschouwen. Op een en ander zal het hof voor zover van belang in hoger beroep in het navolgende ingaan. Voor het overige zal van de feitenvaststelling van de kantonrechter worden uitgegaan. Het hof voegt daaraan toe dat het adres van de woning [adres] in [plaats] is.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde Stichting Kaer bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen aan haar te betalen € 15.073,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzuim tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure en de wettelijke rente daarover indien hij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis voldoet.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Stichting Kaer, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
- [appellant] heeft gelet op artikel 6.3 van de koopovereenkomst en 2 lid 2 van de leveringsakte gegarandeerd dat de woning de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als wonen. Gelet op de constateringen van de betrokken aannemer, constructeur, architect en een inspecteur van de gemeente Tilburg, was vervanging van de balkenlaag van de eerste verdiepingsvloer noodzakelijk en was zonder vervanging normaal gebruik van de woning niet mogelijk. [appellant] is aansprakelijk voor de herstelkosten van € 12.765,50.
- Daarnaast is [appellant] aansprakelijk voor aanvullende schade/gevolgschade van € 2.308,00. Dit bedrag ziet op gederfde huurinkomsten omdat de verbouwing vertraging opliep als gevolg van het gebrek. [appellant] is op grond van artikel 2 lid 2 van de leveringsakte aansprakelijk voor aanvullende schade indien hem een verwijt treft. Dat is het geval, nu de zwaluwstaartplaat uit 2003 en verstevigde balken onder de badkamer erop duiden dat gedaagde op de hoogte was van de slechte balkenlaag. De door de aannemer aangetroffen versteviging van de draagbalken is aangebracht in verband met het feit dat de draagbalken toen al aangetast waren door houtrot/boktor.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering tot herstelkosten van € 12.765,50 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening. De vordering tot vergoeding van aanvullende schade is afgewezen. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep elf, met Romeinse cijfers aangeduide, grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Stichting Kaer. Voorts heeft hij terugbetaling gevorderd van de door hem op grond van het vonnis waarvan beroep aan Stichting Kaer betaalde bedragen, zijnde in totaal een bedrag van € 14.726,45, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten slotte heeft hij gevorderd dat Stichting Kaer wordt veroordeeld in de kosten van geding in beide instanties.
3.3.2.Stichting Kaer heeft de grieven bestreden en haar eis vermeerderd. Deze eisvermeerdering houdt in dat [appellant] wordt veroordeeld om aan Stichting Kaer ook te betalen een bedrag van € 369,05, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 2021. Voor het overige heeft Stichting Kaer geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
3.3.3.Ten aanzien van de omvang van het hoger beroep overweegt het hof het volgende.
- Voor zover de vordering tot aanvullende schadevergoeding van Stichting Kaer ter zake gederfde huurinkomsten bij het vonnis waarvan beroep door de kantonrechter is afgewezen, is het vonnis waarvan beroep niet aan de orde. Stichting Kaer heeft tegen deze afwijzing geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
- De eisvermeerdering van Stichting Kaer heeft betrekking op een rapport van SHR. Stichting Kaer stelt dat dit rapport € 369,05 incl. BTW heeft gekost en dat [appellant] voor dit bedrag aansprakelijk is ingevolge artikel 6:96 lid 2 onder b BW. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering van Stichting Kaer. Het hof ziet ook geen aanleiding de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal dus ook worden gedaan op de vermeerderde eis.