In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de appellant, handelend onder de naam [handelsnaam], ontslagen kan worden van instantie wegens het niet tijdig betalen van griffierechten. De appellant had in eerste aanleg als gedaagde gefungeerd en was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De procedure in hoger beroep werd ingeleid met een dagvaarding op 23 september 2021, maar de appellant had het griffierecht niet tijdig voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant het griffierecht pas op 21 december 2021 had betaald, terwijl de uiterste datum voor betaling 16 november 2021 was.
De appellant voerde aan dat hij geen griffienota had ontvangen, waardoor hij niet in staat was om tijdig te betalen. Het hof oordeelde echter dat de advocaat van de appellant geacht wordt op de hoogte te zijn van de wettelijke termijnen en dat het niet tijdig ontvangen van een nota niet leidt tot verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof concludeerde dat de oorzaak van de te late betaling aan de zijde van de appellant lag en dat er geen feiten of omstandigheden waren die een onbillijkheid van overwegende aard rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft het hof de appellant veroordeeld in de proceskosten en de geïntimeerde ontslagen van instantie. De kosten van het hoger beroep werden begroot op € 338,- aan griffierecht en € 557,- aan salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de verantwoordelijkheden van advocaten in dit proces.