In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2022 arrest gewezen in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 24 december 2019 was uitgesproken. De verdachte, geboren in 1953, was door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar voor het plegen van seksueel misdrijf tegen een minderjarige. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij zich ook richtte tegen de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van deze feiten, conform artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de bewijsvoering van het vonnis waarvan beroep enige verbetering behoeft. De advocaat-generaal heeft verzocht om bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de schadevergoedingsmaatregel, die verhoogd diende te worden. De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden en dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het geding oplevert.
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt. De totale schade is vastgesteld op € 3.804,44, bestaande uit immateriële en materiële schade. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel aangepast en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 48 dagen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, met inachtneming van de aanvullingen op de gronden van het oordeel.