ECLI:NL:GHSHE:2022:2512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
20-001121-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit en water

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 april 2019. De verdachte, geboren in 1974 en wonende te [adres 1], was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit en water. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat er sprake zou zijn van een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM, door een overschrijding van de redelijke termijn. Het hof overwoog dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof oordeelde dat de procedure in zijn geheel eerlijk was verlopen en dat de belangen van de verdediging niet onterecht waren geschaad. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank, omdat de tenlastelegging in hoger beroep was gewijzigd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001121-19
Uitspraak : 22 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-866267-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal vrijspreken van het hem onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Door de verdediging is primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman heeft in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, nu er volgens hem sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de redelijke termijn evident is overschreden. Deze vertraging vindt zijn oorsprong in het stilzitten van het openbaar ministerie en heeft in deze zaak tot gevolg gehad dat de waarheidsvinding onmogelijk is gemaakt. De verdediging heeft namelijk bij het formuleren van de grieven op 15 april 2019 verzocht om de getuige [getuige] te laten horen. Bijna twee jaar later zou de Poortraadsheer een reactie hebben ontvangen van het openbaar ministerie op dit verzoek en op 23 juni 2021 is het verzoek tot het horen van de getuige toegewezen, maar bleek de getuige op 13 april 2021 te zijn overleden. Het gaat om een getuige die ontlastend had kunnen verklaren. Nu deze niet meer gehoord kan worden, zijn de belangen van de verdediging geschaad. Het tijdsverloop heeft dus zodanige negatieve gevolgen voor de verdediging gehad dat van een gelijk speelveld geen sprake meer is en dus geen sprake is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM.
Het hof overweegt als volgt.
1) Overschrijding redelijke termijn
Volgens vaste jurisprudentie leidt overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het feit dat de getuige [getuige] op 13 april 2021 is overleden, terwijl het verzoek tot het horen van deze getuige al op 15 april 2019 was gedaan maar pas – nadat het openbaar ministerie op 24 maart 2021 een reactie heeft gegeven op het ingediende verzoek – op 23 juni 2021 is toegewezen, leidt naar het oordeel van het hof – gelet op voornoemd uitgangspunt – dus niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
2) Recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM
In bepaalde gevallen dient het belang bij het oproepen en horen van een getuige te worden verondersteld. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen. De rechter moet voor de einduitspraak nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Op grond van de rechtspraak van het EHRM dient de rechter op grond van de volgende drie stappen te beoordelen of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Van belang hierbij zijn:
  • i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs is gebruikt;
  • ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
  • iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
In dit geval is het verzoek tot het horen van getuige [getuige] toegewezen, maar heeft de verdediging het ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen vanwege het overlijden van deze getuige. De raadsman heeft aangegeven dat het verdedigingsbelang tot het horen van deze getuige is gelegen in het mogelijk kunnen onderbouwen van het alternatieve scenario van de verdachte, te weten dat hij de bekennende verklaring bij de politie heeft afgelegd onder bedreiging van drie personen, waaronder getuige [getuige] en twee andere personen van wie hij enkel de bijnamen weet. De verdediging heeft aangegeven dat zij door middel van het horen van getuige [getuige] achter de persoonsgegevens van de andere twee personen had willen komen. Tevens heeft de raadsman in zijn pleitnota aangegeven dat het belang van het horen van deze getuige is gelegen in de betrouwbaarheid van verdachte, de betrouwbaarheid van getuige [getuige] en het psychisch overmacht verweer.
Toetsende aan de hierboven weergegeven beoordelingsfactoren stelt het hof vast dat (ad i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend is gelegen in het overlijden van de getuige. De rechtbank heeft in haar vonnis een deel van de verklaring van getuige [getuige] gebruikt voor het bewijs, te weten dat hij eigenaar is van het pand waarin de hennepkwekerijen zijn aangetroffen en dat hij dit pand sinds 1 april 2016 heeft verhuurd aan de verdachte. Het belang om deze getuige te horen zal voor de bewijsvoering echter geen toegevoegde waarde hebben nu de verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat hij de drie appartementen sinds 1 april 2016 heeft gehuurd van [getuige] en dit gegeven in hoger beroep niet is betwist. Voorts blijkt het voorgaande ook uit de huurovereenkomst die door [getuige] en de verdachte is ondertekend, gedateerd 1 april 2016 (pagina’s 23 t/m 26 van het politiedossier).
In dit geval gaat het, gezien het verzoek van verdediging, niet zozeer om een verzoek dat betrekking heeft op het uitoefenen van het ondervragingsrecht in verband met de door getuige [getuige] afgelegde belastende verklaring die voor het bewijs kan worden gebruikt of al is gebruikt, maar ter onderbouwing van de betrouwbaarheid van de door deze getuige en de verdachte afgelegde verklaringen en de mogelijkheid om via deze getuige nadere gegevens te verkrijgen om de verklaring van de verdachte te kunnen verifiëren.
De omstandigheid dat de verdediging geen gebruik (meer) heeft kunnen maken van de mogelijkheid om deze getuige in dit proces te kunnen ondervragen, betekent naar het oordeel van het hof niet dat sprake is van procedure die niet meer voldoet aan de door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daarbij betrekt het hof dat
de verdediging in eerste aanleg niet alleen de getuige [getuige] hierover wilde bevragen, maar ook [betrokkene 1] (fonetisch) en verdachte juist via deze getuige in contact zou zijn gekomen met de personen van wie de verdediging nadere gegevens zou willen ontvangen (“ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ”). Van deze [betrokkene 1] heeft de verdachte geen gegevens kunnen of willen overleggen.
3) Conclusie hof
Op grond van vorenstaande is het hof van oordeel dat de procedure in zijn geheel eerlijk is verlopen en dat er geen sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM. Het hof verwerpt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in al zijn onderdelen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 575 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden,
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en 06 juli 2016 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in het pand [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 575 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor voornoemd(e) misdrijf/misdrijven ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het elektriciteitsnet heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (te weten ongeveer 33.747 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval van een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;

subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden,

een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het elektriciteitsnet heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (te weten ongeveer 33.747 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval van een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor dat misdrijf ter beschikking te stellen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 6 juli 2016 in de gemeente Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid (drink)water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden,
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 6 juli 2016 in de gemeente Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid (drink)water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor dat misdrijf ter beschikking te stellen;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.
hij in de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek opzettelijk heeft geteeld in het pand [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 575 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2 primair.
hij in de periode van 01 april 2016 tot en met 06 juli 2016 in de gemeente Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het elektriciteitsnet heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (te weten ongeveer 33.747 kWh), toebehorende aan [benadeelde] , waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3 primair.
hij in de periode van 01 april 2016 tot en met 6 juli 2016 in de gemeente Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening int het pand [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid (drink)water, toebehorende aan N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof gaat voor het bewijs – net als de rechtbank – uit van de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie d.d. 12 juli 2016.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat deze verklaring vals was. Hij zou deze verklaring onder bedreiging van twee personen die hij kent als ‘ [betrokkene 2] ’ en ‘ [betrokkene 3] ’ hebben afgelegd. Een bekende met de naam [betrokkene 1] zou verdachte met deze personen in contact gebracht hebben. Hij zou onder dwang van deze personen en de verhuurder (de inmiddels overleden getuige [getuige] ) het huurcontract hebben getekend. Verdachte zou echter nooit in het pand in Beek zijn geweest. De personen ‘ [betrokkene 2] ’ en ‘ [betrokkene 3] ’ zouden verdachte, na de ontdekking van de hennepkwekerij door de politie, hebben opgehaald en naar het politiebureau in Maastricht hebben gebracht om daar de schuld op zich te nemen voor de in Beek aangetroffen hennepplantage. Tijdens de autorit naar Maastricht zouden deze personen verdachte alle details over de hennepplantage hebben verteld waardoor verdachte bij de politie een gedetailleerde verklaring kon afleggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte opnieuw verklaard dat de verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie vals is en dat het zo is gegaan zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan deze verklaring geen geloof moet worden gehecht. Ook in hoger beroep heeft verdachte geen nadere gegevens van – of informatie over – de personen ‘ [betrokkene 3] ’, ‘ [betrokkene 2] ’ en [betrokkene 1] kunnen verstrekken. Ook op vragen van het hof over de autorit naar Maastricht en de wijze waarop hij alle details over de hennepkwekerij had vernomen, kon verdachte geen overtuigend antwoord geven. De verklaring van verdachte blijft hiermee vaag en op geen enkele wijze verifieerbaar. Het hof legt deze verklaring dan ook terzijde.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zelf betrokken is geweest bij de hennepkwekerij zoals hiervoor bewezen verklaard.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft 575 hennepplanten geteeld en daarbij elektriciteit en water gestolen. Het gebruik van hennep levert gezondheidsrisico’s op voor de gebruikers daarvan. Daarnaast is algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, met alle risico’s van dien. Bovendien is er vaak gevaar voor de directe omgeving, doordat de stroom via ondeugdelijke constructies illegaal wordt afgetapt.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het LOVS is voor de bestraffing van hennepteelt met betrekking tot een hennepkwekerij bestaande uit 500 tot 1.000 hennepplanten als oriëntatiepunt voor een op te leggen straf een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden in combinatie met een taakstraf van 180 uren vastgesteld. Dit oriëntatiepunt ziet niet mede op de diefstal van stroom.
Het hof stelt echter vast dat bij de strafvervolging van de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden meer dan 12 maanden. Zonder schending van de redelijke termijn zou naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf voor de duur van 180 uren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast zal het hof de verdachte 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 22 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.