ECLI:NL:GHSHE:2022:2508

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.305.718_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 23 november 2021 bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij de vader zou zijn, en had een zorgregeling vastgesteld. De moeder, die in principaal hoger beroep ging, verzocht de beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf bij haar te bepalen. De vader, die in incidenteel hoger beroep ging, verzocht de beschikking te handhaven en de zorgregeling te wijzigen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 5 juli 2022 gehouden, waarbij de moeder en vader, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. Het hof heeft de belangen van de kinderen, die in een pleeggezin verbleven, en de zorgen van de GI over de omgang tussen de kinderen en de ouders in overweging genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet in staat is de vader een plek te geven in het leven van de kinderen, en dat het hoofdverblijf bij de vader in het belang van de kinderen is. De zorgregeling is niet inhoudelijk behandeld, omdat de rechtbank eerder een definitieve regeling had vastgesteld. Het hof heeft de moeder en vader niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken met betrekking tot de zorg- en contactregeling en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 juli 2022
Zaaknummer: 200.305.718/01
Zaaknummer eerste aanleg: C /01/349754 /FA RK 19-3999
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.A. Ray.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009, hierna:
[minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011, hierna: [minderjarige 2] ,
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014, hierna: [minderjarige 3] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te [vestigingsplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 januari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de
moeder te bepalen toe te wijzen;
- een zorgregeling vast te stellen waarbij de vader en de minderjarigen eens in de
twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 18:30 uur omgang hebben,
waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van de minderjarigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2022, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen c.q. niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure. Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het onderdeel omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en opnieuw rechtdoende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast te stellen:
  • het hoofdverblijf blijft bij de vader en in de even weken verblijven de kinderen
  • de vakantie en feestdagen worden bepaald conform de in het petitum opgenomen tabel.
2.2.1.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking van 23 november 2021 de rechtbank Oost-Brabant in stand te laten, voor wat betreft het hoofdverblijf. Voor wat betreft de zorg- en opvoedtakenregeling heeft de GI een nieuw verzoek ingediend bij de Rechtbank.
2.2.2.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 4 mei 2022 heeft de moeder verzocht het incidenteel appel van de man af te wijzen en te bepalen dat het door de vader voorgestelde schema voor wat betreft de verdeling van de vakanties en feestdagen wordt gewijzigd op de volgende punten:
- waar in schema wordt gesproken over "Volgens de reguliere weekendregeling
t/m maandag", "Volgens regulier of vakantieregeling" en "Volgens reguliere
weekendregeling t/m zondag (inclusief vrijdag)" telkenmale vervangen door
"Volgens de zorg- en opvoedtaken regeling";
- wat betreft Vaderdag en Moederdag verloopt de omgang van 11:00 uur tot 20:00
uur;
- in de zomervakantie verblijven de minderjarigen in de in de even jaren de eerste
drie weken bij de vader en de tweede drie weken bij de moeder. In de oneven jaren is dit omgekeerd;
- in de kerstvakantie verblijven de minderjarigen in de even jaren de eerste week
bij de moeder en de tweede week bij de vader. In de oneven jaren is dit omgekeerd;
- alsmede te bepalen dat de door de vader gevorderde proceskostenveroordeling
wordt afgewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn ook behandeld de procedures met zaaknummers: 200.309.841 (betreffende wijziging zorgregeling in OTS), 200.306.166/01 (betreffende vervangende toestemming inschrijving basisschool van (inmiddels alleen nog [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) en vervangende toestemming inschrijving sportclubs en huisartsenpraktijk voor alle drie de kinderen) en 200.311.950/01(betreffende vervangende toestemming inschrijving middelbare school van [minderjarige 1] ). Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. de Gruijl;
  • de vader, bijgestaan door mr. Ray;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft het hof een brief gestuurd die op 30 juni 2022 is binnengekomen.
Ook heeft [minderjarige 1] voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden een gesprek gevoerd met de voorzitter in aanwezigheid van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- verslagen van begeleid bellen van de zijde van de moeder, ingekomen op 13 juni 2022;
- nadere stukken van de zijde van de moeder, ingekomen op 21 juni 2021;
- nader stukken van de zijde van de vader, ingekomen op 28 juni 2022;
- producties 1 t/m 53 van de zijde van de moeder, ingekomen op 30 juni 2022.
2.4.1.
Na afloop van de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof nog binnengekomen op 7 juli 2022 een V6-formulier van de zijde van de man met als bijlage de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2022.
Het hof heeft partijen en de GI bij brief van 8 juli 2022 in de gelegenheid gesteld hun visie te geven op de vraag welke consequenties de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli jl. procesrechtelijk heeft voor de procedure in hoger beroep met betrekking tot de zorg- en contactregeling. Op deze brief van het hof van 8 juli 2022 hebben de advocaat van de moeder en de advocaat van de vader op 14 juli 2022, respectievelijk 18 juli 2022 gereageerd, echter zonder inhoudelijk hun visie te geven.
Van de GI is geen reactie ontvangen.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009, hierna:
[minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011, hierna: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014, hierna: [minderjarige 3] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2022 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 augustus 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend. [minderjarige 1] verbleef in het kader van deze machtiging bij een oom en tante vaderszijde en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een pleeggezin.
Op 25 november 2021 heeft de GI haar verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing bij de vader met gezag ingetrokken. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
15 december 2021 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 18 december 2022.
3.4.
Bij de bestreden beschikking is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald. De kinderen wonen sinds 28 november 2021 bij de vader.
Verder is, met wijziging van de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 augustus 2020, een zorg- en contactregeling tussen de kinderen en de moeder vastgesteld, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven:
- in de even weken van donderdagmiddag na school tot maandagochtend naar school,
waarbij de moeder de kinderen op donderdag uit school ophaalt en op maandag naar
school brengt;
- in de oneven weken van woensdag na school tot donderdagochtend naar school, waarbij
de moeder de kinderen op woensdag uit school ophaalt en
op donderdag naar school brengt.
Hoofdverblijf
3.5.
De rechtbank heeft ten aan zien van het hoofdverblijf – kort samengevat – het volgende overwogen:
Nadat de vader op 6 mei 2019 de echtelijke woning heeft verlaten, vond er geen contact
meer plaats tussen hem en de kinderen. In het kader van de voorlopige voorzieningen werd bij beschikking van 2 augustus 2019 een zorgregeling vastgesteld, maar deze
regeling werd ondanks dwangsommen en bemoeienis van hulpverlening niet door de
moeder nagekomen. In een latere fase, toen de contacten tussen de vader en de kinderen in
het kader van de ondertoezichtstelling door de GI werden begeleid, lukte het vanwege de
houding van de moeder niet om tot uitbreiding van deze contacten te komen. Als gevolg van
deze omstandigheden heeft de kinderrechter bij beschikking van 17 augustus 2020 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg. Deze uiterste maatregel werd uitgesproken omdat de kinderen volstrekt klem zaten tussen de ouders en vanuit de noodzaak om een onbelast contact van de kinderen met beide ouders mogelijk te maken, waarbij de kinderen tot rust moesten komen, weg van de strijd.
De kinderen verblijven al een jaar in het pleeggezin en hebben duidelijkheid
nodig over hun toekomstperspectief. Nu het perspectieftraject bij vader positief is afgerond en de doelen zijn behaald, bestaat er geen noodzaak meer voor een uithuisplaatsing in een
pleeggezin en moet het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader worden bepaald. De kinderen hebben een warm, ontspannen en positief contact met de vader, hij sluit in voldoende mate aan bij de kinderen en hij geeft genoeg ruimte voor de moeder in het leven van de kinderen.
De belangrijkste reden om het hoofdverblijf niet bij de moeder te bepalen is niet, zoals de
moeder stelt, dat er sprake is van een moeizame samenwerking tussen haar en de GI, maar
dat de gerechtvaardigde vrees bestaat dat de moeder niet in staat is de vader een plek te geven in het leven van de kinderen. De moeder heeft niet voldaan aan de voorwaarden die in de beschikking van 26 maart 2021 zijn gesteld om tot een plaatsing bij haar te komen.
3.5.1.
De moeder kan zich met de beslissing dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de vader niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Zij voert – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft tijdens het huwelijk voor 90% van de tijd de zorg voor de minderjarigen gedragen. Vanaf het begin van de uithuisplaatsing van de kinderen is het uitgangspunt van de ouders, maar ook van de andere betrokkenen, geweest dat de minderjarigen bij de moeder zouden worden thuisgeplaatst. Dit uitgangspunt dient nog altijd te worden gevolgd.
Er is onvoldoende focus gericht op de thuissituatie bij de moeder en terugplaatsing van de kinderen daar. Hoewel in het kader van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing inzet van hulpverlening noodzakelijk is, heeft de GI de samenwerking met [instantie 1] eenzijdig opgezegd. De moeder kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hieraan alleen de moeizame samenwerking tussen de moeder en de GI ten grondslag ligt. Van een strijd vanuit haar is nimmer sprake geweest. Het is juist de GI die strijd voert met de moeder.
Omtrent de opvoedcapaciteiten van de moeder en haar contacten met de kinderen zijn nimmer zorgen geuit. De onbegeleide omgang verliep volgens de moeder, de kinderen en de GI zeer goed.
De moeder betwist dat de gerechtvaardigde vrees bestaat dat zij niet in staat is de vader een plek te geven in het leven van de kinderen. Sinds de uithuisplaatsing heeft de moeder zich hard gemaakt voor de belangen van haar kinderen en zich volledig ingezet om de beoogde thuisplaatsing bij haar in het belang van de kinderen zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen. Zij heeft zich daarbij niet gericht op een strijd met of tegen de vader dan wel de GI. De belangen van de kinderen werden en worden door de moeder voorop gesteld. De moeder betwist dat zij de vader diskwalificeert. Zij laat zich tegenover de kinderen nooit negatief uit over de vader. De moeder geeft de kinderen ruimte om over de vader te praten. Zij is in staat op passende wijze te reageren op verhalen van de kinderen over de vader door enthousiast te zijn, interesse te tonen, door te vragen en uit te nodigen tot verhalen. Ook een zorgregeling tussen de vader en de kinderen zal de moeder nakomen en onderling contact zal zij aanmoedigen.
De rechtbank overweegt ten onrechte dat de vader zijn doelen heeft behaald. Uit de stukken van pleegzorgorganisatie [instantie 3] blijkt immers dat er zorgen zijn over de kinderen en de doelen voor de plaatsing bij de vader.
Als de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder krijgen zullen zij zich weer in hun vertrouwde omgeving begeven. Zij kunnen naar een voor hen bekende school, zullen weer omringd zijn door hun vriendjes en vriendinnetjes en kunnen naar de sportclub waar zij jarenlang meerdere dagen per week aanwezig waren. Dit alles is in hun belang.
Doordat de vader doordeweeks viereneenhalve dag, in de weekenden en 's avonds werkt, zonder vaste tijden, heeft de moeder tevens twijfels of de vader voldoende mogelijkheden heeft om bij de kinderen en hun behoeften, ook omtrent school, dyslexie, vrienden en sport,
aan te sluiten. Het onaangekondigde vertrek van de vader uit het gezin in mei 2019, waarbij de vader enkel zijn eigen belangen voorop heeft gesteld en niet de belangen van de kinderen, creëert bij de moeder de gerechtvaardigde vrees dat de vader dit wederom doet.
3.5.2.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
Het is juist dat de vader er aanvankelijk mee kon instemmen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder zou zijn en dat het in het kader van de uithuisplaatsing aanvankelijk de bedoeling was dat de kinderen terug bij de moeder zouden worden geplaatst. In de tussentijd hebben er echter veel ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden die rechtvaardigen dat hij van dit uitgangspunt is teruggekomen. Gebleken is immers dat de moeder de vader geen plaats kan geven in het leven van de kinderen. Het traject dat de GI is aangegaan met de moeder is gestopt vanwege gebrek aan medewerking van de moeder.
In haar strijd tegen de vader verliest de moeder de belangen van de kinderen uit het oog.
Voor de moeder lijkt het belangrijker dat de afspraken zoals zij ze interpreteert worden nagekomen, dan dat de emotionele veiligheid van de kinderen wordt gewaarborgd. Het lukt de moeder niet op haar eigen handelen te reflecteren.
De moeder heeft recentelijk vele heftige en onjuiste meldingen gedaan bij de politie over de vader. Zij beschuldigt de vader o.a. van diefstal, verduistering en onttrekking aan het ouderlijk gezag.
Bij beschikking van 9 maart 2022 is op verzoek van de GI de zorgregeling in de weken 10, 11 en 12 geschorst, omdat de moeder de kinderen belast met volwassen zaken en er daardoor ernstige zorgen zijn over de persoonlijkheids- en identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] en de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en er een groot risico bestond dat het bij de vader volledig zou escaleren als de zorgregeling doorgang zou blijven vinden.
De kinderen en de ouders hebben een stopwoordje afgesproken als de ouders over onderwerpen spreken waar de kinderen het niet over willen hebben. Zij durven dit woordje bij de moeder echter niet te gebruiken.
In de carnavalsvakantie heeft [minderjarige 1] een week bij de moeder doorgebracht, waarna de houding van [minderjarige 1] compleet veranderd is. Zo wilde zij na deze vakantie geen contact meer met de familie van de vader, terwijl er daarvoor geen spanningen waren tussen [minderjarige 1] en de familie.
Uit alles blijkt dat de moeder de vader geen plaats kan geven in het leven van de kinderen. Deze signalen komen ook vanuit de kinderen.
De moeder probeert de vader steevast zwart te maken, zij staat niet open voor hulpverlening en heeft ook hulpverleningstrajecten voor de kinderen tegengehouden. Zo weigerde zij bijvoorbeeld haar toestemming te verlenen voor het traject bij [instantie 2] .
De kinderen hebben inmiddels door tijdsverloop geen sterke band meer met de school en sportclubs in [woonplaats moeder] (bij de moeder) en zij gaan met veel plezier naar de school en sportclubs in [woonplaats vader] (bij de vader).
De moeder lijkt de suggereren dat sprake is van een hetze van de GI jegens haar en zij legt beschikkingen over die dit zouden bevestigen. Volgens de man blijkt uit deze beschikkingen juist de tegenwerking van de moeder.
3.5.3.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
Na de uithuisplaatsing van 12 november 2020 is in eerste instantie onderzocht of de kinderen teruggeplaatst konden worden bij de moeder. Uiteindelijk kon de moeder niet verder worden meegenomen in het perspectiefonderzoek, vanwege grote zorgen over de houding van de moeder richting zowel de hulpverlenende instanties als de vader en het feit dat de moeder de vader geen plek kan geven in het leven van de kinderen. De samenwerking met [instantie 1] is opgezegd vanwege de houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening en niet vanwege de moeizame samenwerking tussen de moeder en de GI.
Er zijn en blijven grote zorgen over het feit dat de moeder de kinderen geen emotionele toestemming kan geven voor het contact met de vader. De moeder uit zeer heftige beschuldigingen over de vader bij diverse instanties, waaronder de politie en Veilig Thuis. Dit heeft ook zijn weerslag op de kinderen.
De GI maakt zich zorgen over het ontbreken van emotionele toestemming voor het contact van de kinderen met de vader en het belasten van de kinderen hiermee tijdens onbegeleide contacten met de moeder. Dit zou het traject bij de vader in gevaar kunnen brengen vanwege de loyaliteitsgevoelens van de kinderen. Moeder betwist dat zij de kinderen hiermee zou belasten, maar de GI heeft diverse signalen hiervan opgevangen en dit ook aan de moeder aangegeven, waarna is besloten geen onbegeleide contacten meer te
laten plaatsvinden.
De moeder stelt dat er volgens [instantie 3] zorgen zijn over de kinderen en de doelen voor de plaatsing bij de vader. De GI leest in de verslagen dat er aandachtspunten zijn voor
gesprekken, met name met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Een van de doelen ziet op het laten wennen van de kinderen bij de vader en dat dit uitdagingen meebrengt. De moeder stelt dat hieruit blijkt dat de vader zijn doelen niet heeft behaald. De GI wijst er op dat kinderen altijd moeten wennen wanneer zij verhuizen naar een andere gezinssituatie. Dit kan niet vóórdat de verhuizing daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
De moeder vergelijkt twee totaal verschillende situaties met elkaar, namelijk de doelen die ten aanzien van het perspectieftraject van kracht waren versus de doelen (voorwaarden) die gesteld zijn bij het uitvoeren van de kinderbeschermingsmaatregel. Overigens
stond in de beschikking te lezen dat de te behalen doelen bestaan uit het laten wennen van de
kinderen in de nieuwe situatie bij de vader, het onderzoeken van de mogelijkheden qua
zorgregeling en de communicatie tussen de ouders en de hulpverlening. Daarbij stelt de kinderrechter dat de ouders nog een lange weg te gaan hebben.
De GI ziet dat de moeder de kinderen op geen enkele wijze steunt in het leven dat zij nu hebben in [woonplaats vader] en dat de moeder niet aansluit bij de behoeften van de kinderen. De Stichting bemerkt dit, doordat de kinderen de moeder moeilijk durven te vertellen over dingen in [woonplaats vader] (school, sporten etc.).
Het klopt dat het aanvankelijk de bedoeling van de vader was dat de kinderen hoofverblijf bij de moeder zouden hebben en dat de kinderen na de uithuisplaatsing weer terug zouden keren bij de moeder. De vader heeft er ook aan meegewerkt dat dit werd onderzocht door [instantie 1] . Echter, toen bleek dat dit geen optie was gezien de grote zorgen, is hij voor een plaatsing van de kinderen bij hem gegaan, zodat de kinderen kunnen opgroeien bij één van hun ouders. Nog steeds ziet de GI dat de vader wil dat de kinderen een fijn en zo uitgebreid mogelijk contact kunnen hebben met de moeder. De GI is van mening dat het nu aan de moeder is om hier stappen in te zetten, in het veranderen van haar eigen gedrag en houding, zodat dit weer mogelijk wordt.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na zelfstandige beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het hoofdverblijf van de drie kinderen bij de vader heeft bepaald.
3.6.3.
Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
Uit de rapportage van de raad van 28 november 2019 blijkt dat tussen de ouders in ieder geval vanaf 2017, dus nog gedurende het huwelijk, sprake was van ruzies in verband met relatieproblematiek. Er was betrokkenheid van de crisisdienst van Reinier van Arkel en Veilig Thuis. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat het gezinssysteem waarin [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] opgroeiden, in ieder geval vanaf 2017 in nood was en dat hulpverlening noodzakelijk was.
Nadat de vader in mei 2019 de woning heeft verlaten is de strijd tussen de ouders ernstig verhevigd. Die strijd woedt nog immer in volle omvang. Dit is ook op de mondelinge behandeling bij het hof gebleken. Inmiddels is er, althans in de visie van de moeder, sprake van een strijd tussen enerzijds de moeder en anderzijds de vader en de GI.
Het hof constateert dat de moeder enerzijds en de GI en de vader anderzijds, een heel eigen visie op de situatie hebben, hoewel het hof daarbij opmerkt dat ook tussen de vader en de GI wel degelijk verschillen van mening bestaan. Deze visies worden bepaald door de eigen beleving en waardering van alle feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de vader in mei 2019 de echtelijke woning heeft verlaten. Het gaat dan onder meer om de feiten en omstandigheden die er toe hebben geleid dat eerst een OTS en vervolgens een uithuisplaatsing zijn uitgesproken, alsmede de feiten en omstandigheden die geleid hebben tot de bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader. Die eigen visie van enerzijds de moeder en anderzijds de GI en de vader bestaat ook ten aanzien van de feiten en omstandigheden die geleid hebben tot de schorsing van het contact tussen de kinderen en de moeder (bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2022) en de uiterst beperkte begeleide contactregeling die is vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2022 (welke regeling laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2022 weer iets is uitgebreid).
Er zullen zeker feiten en omstandigheden zijn die gecorrigeerd zouden moeten worden in de stellingen van de moeder, van de vader en van de GI, maar het hof is van oordeel dat die eventuele feitelijke onjuistheden niet afdoen aan de gronden die er toe hebben geleid dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is bepaald. Deze gronden zijn nog steeds aan de orde, zodat het hoofdverblijf bij de vader moet worden gehandhaafd, zoals uit het navolgende zal blijken. Een beslissing die wel wordt gesteund door de GI en de vader maar niet door de moeder en, zo bleek uit het kindgesprek, door [minderjarige 1] .
3.6.4.
Het hof heeft de standpunten van de moeder, de vader, de GI en de mening van [minderjarige 1] gelezen en gehoord.
De moeder stelt zich op het standpunt dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader volstrekt niet in het belang van de kinderen is en zelfs schadelijk voor hen is. Zij merkt ook aan de kinderen (bijvoorbeeld aan hun schoolrapporten) dat de kinderen bij de vader niet op hun plek zitten. Het gaat niet goed met ze.
De vader geeft aan dat het goed gaat met de kinderen bij hem, maar onderkent dat het niet gemakkelijk is voor de kinderen en dat zij de moeder natuurlijk missen. Verder benoemt hij de situatie van [minderjarige 1] in zijn gezin als heel moeilijk en hij geeft aan dat dat haar houding invloed heeft op [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
[minderjarige 1] heeft in het kindgesprek dat de voorzitter van het hof met haar heeft gehad, aangegeven dat zij heel graag bij haar moeder wil wonen en dat zij naar de middelbare school in [woonplaats moeder] , het [college] College, wil. Haar vader wil zij iedere week zien maar wel vanuit de thuissituatie bij haar moeder. Zij voelt zich in de huidige situatie ook (te veel) verantwoordelijk voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en zij geeft aan dat het leven haar teveel wordt.
3.6.5.
Het hof is zich er van bewust dat het een beslissing geeft op een juridische geschil, namelijk op de vraag waar het hoofdverblijf van de kinderen dient te zijn. Het hof is zich er dan ook van bewust dat deze beslissing alle immense en zeer verdrietige problemen die er zijn binnen het systeem van het oude gezin (de vader, de moeder, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) niet zal oplossen. Die problemen kunnen in essentie alleen maar opgelost worden door de ouders zelf. Het hof tekent daarbij aan dat de ouders, gelet op de stukken die in deze procedure zijn overgelegd en gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nog naar voren is gekomen, deze problemen en de daaruit voortvloeiende strijd tussen hen, waarin de kinderen gevangen zitten en die naar het oordeel van het hof hun basis vinden in het oude gezinssysteem, niet zullen kunnen oplossen zonder op therapeutische basis geschoeide hulpverlening.
3.6.6.
Het hof acht het echter van belang dat de huidige, feitelijke situatie, die er uit bestaat dat de kinderen bij de vader verblijven en de moeder een zeer beperkte (in eerste instantie begeleide) contactregeling met de kinderen heeft, in het belang van de kinderen - dus ook in het belang van [minderjarige 1] - gehandhaafd blijft.
Het hof overweegt daartoe het navolgende.
Het hof is van oordeel dat er bij de vader als basis ruimte is om de moeder een plek te geven in het leven van de kinderen en contact te hebben met de kinderen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat nadat de vader de woning had verlaten en de kinderen bij de moeder verbleven, er feitelijk geen contact tot stand gekomen is tussen de vader en de kinderen. In de periode van de uithuisplaatsing en ook nadat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is bepaald, is er feitelijk wel ruimte geweest voor contact tussen de moeder en de kinderen.
Het hof heeft uit de stukken kunnen constateren dat de vader heeft meegewerkt aan hulpverlening voor hem zelf en de kinderen. De hulpverlening voor de vader is destijds met goed gevolg afgesloten. Ook nu, nadat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is bepaald, staat de vader open voor hulpverlening voor hem zelf als ook voor hulpverlening voor de kinderen.
Het hof heeft bij de moeder geen, althans veel minder ruimte kunnen constateren om de vader een plek te geven in het leven van de kinderen. De moeder zegt wel dat zij zich niet negatief uitlaat over vader, maar zij ziet kennelijk niet in dat het feit dat zij blijft benoemen dat de vader haar en de kinderen heeft verlaten, als zodanig te kwalificeren is. Ook blijft de moeder behoorlijk heftige beschuldigingen aan het adres van vader uiten bij verschillende instanties, waaronder de politie.
Het standpunt van de moeder is dat zij vanaf het moment dat de vader de woning heeft verlaten, wel degelijk hulpverlening heeft aangedragen en heeft meegewerkt met de door de GI aangedragen hulpverlening. Het hof heeft uit de stukken echter niet kunnen constateren dat de moeder (in voldoende mate) heeft meegewerkt aan hulpverlening voor haarzelf en voor de kinderen. Het hof stelt vast dat de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening, bijvoorbeeld [instantie 4] en [instantie 5] , niet van de grond is gekomen, omdat de moeder hiervoor geen toestemming heeft gegeven.
Het hof wijst daarbij verder naar een zeer recente situatie die zich heeft voorgedaan (en ook op de mondelinge behandeling bij het hof aan de orde is gekomen) waarbij de GI het van belang vindt dat [instantie 2] wordt ingeschakeld voor gesprekken met [minderjarige 1] . De vader heeft zijn toestemming voor dergelijke gesprekken gegeven. De moeder heeft aangegeven dit niet zinvol en helpend te vinden voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft zelf aangegeven dat zij er behoefte aan heeft om te kunnen praten met een onafhankelijke buitenstaander. Zij heeft de afgelopen periode gesprekken gehad met een kindercoach bij haar op school, maar dat is inmiddels gestopt.
Naar het oordeel van het hof zijn hulpverlening en/of gesprekken met een professionele instantie, zoals [instantie 2] , noodzakelijk voor [minderjarige 1] , niet alleen gelet op haar wisselende (loyaliteits)gevoelens die zij uit ten aanzien van haar vader, de school en haar verblijf bij de vader maar ook gelet op hetgeen [minderjarige 1] tijdens het kindgesprek heeft verklaard. Dit is ook de visie van de GI en vader. Het hof acht het standpunt van de moeder ten aanzien van hulpverlening vanuit [instantie 2] dan ook onbegrijpelijk en in strijd met de belangen van [minderjarige 1] . De stelling van de moeder, dat de door haar aangedragen hulpverlening door de GI per definitie wordt afgewezen en zij, in ieder geval door de GI, negatief ‘geframed’ wordt, doet hieraan niet af.
Op de mondelinge behandeling is wel naar voren gekomen dat het Kies-traject voor de kinderen nog steeds loopt, hoewel de moeder ook daar bezwaren tegen had.
3.6.7.
Het hof begrijpt dat het contact tussen de kinderen en de moeder goed verloopt en dat overgegaan zal worden naar onbegeleid contact. Het hof acht deze ontwikkeling positief en passend in de visie dat vanuit het hoofdverblijf bij de vader er ruimte bestaat voor contact met de moeder.
Het hof blijft bij de visie dat het gelet op de problematiek in het oude gezinssysteem, van belang is dat vanuit de vaststelling dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is, met professionele hulp - zowel bij de ouders als bij de kinderen - wordt gewerkt aan het vormgeven van het nieuwe gezinssysteem, waarbij uiteindelijk de kinderen optimaal zullen kunnen profiteren van beide ouders en met beide ouders onbelast contact kunnen hebben.
3.6.8.
Vorenstaande leidt er dus toe dat de bestreden beschikking van de rechtbank ten aanzien van het hoofdverblijf bekrachtigd zal worden.
De zorg- en contactregeling
3.7.
In de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 17 augustus 2020, een regeling betreffende het contact tussen de moeder en de kinderen vastgesteld. De moeder is van deze beslissing in hoger beroep gekomen en de vader is hiervan in incidenteel hoger beroep gekomen.
De bestreden beschikking is voor wat betreft de zorg- en contactregeling gewijzigd bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2022. Het gaat in de beschikking van 28 maart 2022 om een gedeeltelijke eindbeschikking waarbij, zij het voor een voorlopige periode, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken definitief is vastgesteld. Dit betekent dat partijen aan de bestreden beschikking geen rechten en verplichtingen meer kunnen ontlenen voor wat betreft de zorg- en contactregeling, zodat er geen belang meer bestaat bij een hoger beroep tegen deze beschikking. Het hof komt aan een inhoudelijke behandeling dan ook niet toe, noch aan een vernietiging dan wel bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof zal partijen in hun principaal en incidenteel hoger beroep ten aanzien van de zorg- en contactregeling dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Overweging voor [minderjarige 1]
3.8.
Voor [minderjarige 1] voegt het hof hier nog het navolgende aan toe.
Het zal voor jou, [minderjarige 1] , een grote teleurstelling zijn dat het hof jou niet volgt in jouw wens om het hoofdverblijf bij je moeder te bepalen.
Het hof heeft goed naar jou geluisterd en heeft jouw verdriet over de situatie waarin jij nu zit en de last die deze situatie op jouw schouders legt, heel goed begrepen. Ook begrijpt het hof heel goed de keuze die jij nu maakt om bij je moeder te willen wonen en van daaruit wekelijks contact te hebben met je vader. Toch gaat het hof niet mee in jouw keuze.
Het hof vindt het voor kinderen namelijk heel belangrijk dat zij, waar zij ook wonen, de ruimte hebben om onbelast contact met hun beide ouders te hebben. Het hof ziet op dit moment geen ruimte voor onbelast contact tussen jou en je vader als jij bij je moeder woont. Die ruimte ziet het hof wel als jij bij je vader woont.
Daarom bepaalt het hof jouw hoofdverblijf bij je vader. Het contact met je moeder vindt het hof voor jou (en [minderjarige 3] en [minderjarige 2] ) heel erg belangrijk, maar dat onderwerp is in deze beschikking ten gevolge van de latere beslissingen van de rechtbank niet meer aan de orde.
Proceskosten
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de moeder en de vader niet-ontvankelijk in de verzoeken met betrekking tot de zorg- en contactregeling;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2022 voor zover daarbij is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.J.F. Manders en H.M.A.W. Erven en is op 21 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.