In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2022 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend door de gecertificeerde instelling (GI). De vader verzocht om vernietiging van deze beschikking en om afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Daarnaast heeft hij een verzoek ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2022 zijn zowel de vader als de GI en de moeder gehoord. De vader betoogde dat de uithuisplaatsing van de minderjarige niet noodzakelijk was en dat de GI onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De GI daarentegen stelde dat de ouders niet in staat waren om de zorgbehoeften van de minderjarige adequaat te vervullen, wat leidde tot de uithuisplaatsing.
Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de uithuisplaatsing zowel ten tijde van het inleidend verzoek als thans nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging, omdat de hoofdzaak reeds werd behandeld. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de ernstige problematiek en de onduidelijke thuissituatie.