ECLI:NL:GHSHE:2022:2504

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.302.331_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator en gelasten van een raadsonderzoek in een familiezorgzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2021 te vernietigen, die onder andere een zorgregeling en een dwangsom voor de vader bevatte. De moeder heeft incidenteel appel ingesteld en verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. De kinderen hebben in de periode van 24 september 2020 tot 24 oktober 2021 onder toezicht gestaan van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juni 2022 is gebleken dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat zij hun contact met de vader volledig afwijzen. Het hof heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen te behartigen en om een raadsonderzoek in te stellen. De bijzondere curator zal de kinderen vertegenwoordigen en adviseren over hun wensen en behoeften met betrekking tot de zorgregeling en het hoofdverblijf. Het hof heeft de beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling aangehouden in afwachting van het rapport van de bijzondere curator. Tevens is een voorlopige bijdrage in de kinderalimentatie vastgesteld op € 381,- per kind per maand, ingaande op 20 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 juli 2022
Zaaknummer: 200.302.331/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/378773 / FA RK 20-5875
op het verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.T. Gommer,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.C. Hissink.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 14 oktober 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de zorgregeling en de daaraan verbonden dwangsom en opnieuw rechtdoende:
  • de dwangsom hangende het hoger beroep per omgaande te schorsen (dit verzoek is behandeld onder zaaknummer 200.302.331/02);
  • te bepalen dat er geen dwangsom wordt verbonden aan de nakoming van de zorgregeling, dan wel subsidiair om de hoogte van de dwangsom te verlagen naar € 10,-voor iedere keer dat door de vrouw wordt bewezen dat het aan de vader te wijten is dat de contactmomenten niet worden nagekomen;
  • de zorgregeling te wijzigen in die zin, dat in de weken dat de kinderen in de weekenden bij de moeder verblijven, de donderdag als contactmoment wordt aangemerkt;
  • de moeder te gebieden om de vader onmiddellijk telefonisch te informeren zodra de kinderen de contactmomenten op eigen initiatief niet nakomen dan wel onderbreken;
  • de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 december 2021, heeft de
moeder verzocht om de grieven van de vader te verwerpen.
De moeder heeft daarnaast incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar zal zijn en er een zorgregeling geldt, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van maandag aanvang school tot woensdag einde school en eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag aanvang school bij de vader zullen zijn en waarbij dit schema ook geldt tijdens vrije dagen/studiedagen. Voorts heeft de moeder verzocht om een verdeling van de vakanties en feestdagen. De moeder verzoekt ten slotte om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) van € 367,95 per kind per maand, althans een bedrag van € 350,- per kind per maand, althans een bijdrage die het hof juist acht.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2022, heeft de vader verzocht de door de moeder verbeurde dwangsommen van in totaal
€ 19.000,- niet invorderbaar te achten. Tevens heeft de vader aangegeven dat hij akkoord kan gaan met een gedeelde zorg en een alimentatie van € 350,- per kind, met dien verstande dat de kinderbijslag tussen partijen wordt verdeeld.
2.4.
Bij akte van 24 mei 2022 met bijlagen, ter griffie ontvangen op 24 mei 2022, heeft de moeder haar verzoek gewijzigd dan wel aangevuld en heeft zij, voor zover thans van belang, nog verzocht om geen zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, althans een regeling die het hof juist acht en de kinderalimentatie met ingang van 18 maart 2022, althans 20 april 2022 vast te stellen op een bedrag van € 428,22 per kind per maand, waarbij de kinderbijslag aan de moeder dient toe te komen.
2.5.
Bij akte van 2 juni 2022 heeft de vader zijn verzoek gewijzigd dan wel aangevuld en verzocht, kortgezegd en voor zover thans van belang:
  • indien sprake zal zijn van gedeelde zorg de kinderalimentatie vast te stellen op 50% van € 532,28, jaarlijks te indexeren, door de moeder aan de vader te voldoen, waarbij alle kosten door de vader zullen worden betaald en de vader de kinderbijslag zal ontvangen;
  • de vader te compenseren voor iedere keer dat de kinderen de afgelopen twee jaar niet bij de moeder zijn geweest en voor iedere keer dat de vader vakanties heeft moeten annuleren;
  • aan de moeder een dwangsom van € 1.000,- per keer op te leggen voor iedere keer dat zij de uitspraak in hoger beroep niet nakomt.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 10 november 2021 (bestreden beschikking);
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 september 2021 (bij V6-formulier van 9 december 2021);
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 21 december 2021;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 24 mei 2022 in het kader van de kindgesprekken;
2.7.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Gommer;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Hissink.
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.8.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

De feiten en het procesverloop
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn, voor zover thans van belang, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
In de periode van 24 september 2020 tot 24 oktober 2021 stonden de kinderen onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 oktober 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben;
  • de moeder en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
 iedere week op woensdag uit school tot donderdagochtend aanvang school;
 één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school. Indien er geen school is, vangt het contact op vrijdag aan om 16.00 uur en eindigt het maandagochtend om 11.00 uur;
 de helft van de vakanties en feestdagen. Daarbij heeft te gelden dat alle vakanties bij helfte worden verdeeld, zodanig dat de kinderen de eerste helft van de vakantie aaneengesloten bij de moeder verblijven en de tweede helfte van de vakantie aaneengesloten bij de vader. De vakanties vangen aan op de zaterdagochtend en eindigen op de zondagavond, een en ander zoals uiteengezet in rechtsoverweging 2.8;
- de vader voor iedere keer dat de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen tijdens de weekenden en vakanties door hem niet wordt nagekomen, aan de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag met een maximum van € 10.000,- per periode en € 500.000,- voor het geheel, een en ander zoals uiteengezet in rechtsoverweging 2.8 van die beschikking.
Het verzoek van de moeder om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is afgewezen. Het verzoek van de moeder om een bijzondere curator dan wel een tussenpersoon voor communicatie te benoemen is eveneens afgewezen.
3.3.
Bij beschikking van 6 januari 2022 heeft het hof het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking wat betreft de dwangsom afgewezen (in de zaak met nummer 200.302.331/02).
3.4.
Bij vonnis in kort geding van 20 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de werking van de bestreden beschikking geschorst voor zover het betreft het in die beschikking bepaalde hoofdverblijf zo lang daarover in rechte niet definitief is beslist, althans zolang daarin door het hof in deze procedure nog niet is beslist en daarbij, voor zover thans van belang, de kinderen voorlopig aan de moeder toevertrouwd.
3.5.
De vader kan zich met de bestreden beslissing, voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de daaraan verbonden dwangsom betreft, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader stelt zich primair op het standpunt dat moet worden teruggegaan naar de situatie van vóór 18 maart 2022, waarbij het hoofdverblijf van de kinderen bij hem is en er een regeling geldt tussen de moeder en de kinderen. De kinderen krijgen bij de moeder teveel vrijheid en de moeder is niet in staat om hiertegen weerstand te bieden, met alle gevolgen, zoals de handel in illegaal vuurwerk, van dien. Van een onveilige situatie bij de vader is nooit sprake geweest.
Het feit dat de zorgregeling niet altijd is nagekomen wegens onbereidheid aan de zijde van de kinderen ligt buiten de macht van de vader en kan niet voor zijn risico komen. De situatie is nu veranderd en de kinderen verblijven op dit moment bij de moeder. Het is nu aan de moeder om de kinderen te stimuleren om de zorgregeling met de vader na te komen. De moeder moet als zij dit niet doet, een dwangsom verschuldigd zijn.
3.7.
De moeder heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Sinds 18 maart 2022 verblijven de kinderen op hun eigen initiatief bij de moeder. Het is niet de intentie van de moeder geweest om de op dat moment geldende regeling te negeren. De moeder heeft alles gedaan wat in haar macht lag om de kinderen weer naar de vader te laten gaan. Aanvankelijk heeft de moeder verzocht om een regeling vast te stellen waarbij de zorg over de kinderen wordt verdeeld. Gelet op de huidige situatie, waarbij de kinderen erin volharden dat zij niet naar de vader willen, verzoekt zij om voor dit moment tussen de vader en de kinderen geen zorgregeling vast te stellen.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
Alhoewel de raadsonderzoeker de kinderen niet persoonlijk heeft gesproken stelt zij op grond van het stukken, waaronder het eerdere beschermingsonderzoek, vast dat de kinderen enorm klem zitten en dat zij inmiddels in een overlevingsstand staan. In een dergelijke situatie is de stem van een kind niet betrouwbaar en kunnen ze zonder aantoonbare reden een rigoureuze keuze maken. Het gaat in dit geval niet om opvoedkwesties als schermtijd of om vuurwerk. De situatie kan alleen worden opgelost indien de ouders een andere houding aannemen. De spanning tussen de ouders is in de zittingszaal al voelbaar en de kinderen pakken dit ook op. Soms kan een duidelijke regeling in de vorm van een beschikking rust brengen, maar dit stadium is al ver gepasseerd. Het is voor de kinderen noodzakelijk dat er iemand komt die voor de kinderen gaat opkomen en die voor hen gaat spreken, zodat ze door de ouders gehoord gaan worden. Er is een taak voor de raad om onderzoek te doen naar het hoofdverblijf en de zorgregeling, maar er dient rekening te worden gehouden met een wachtlijst. Het zou daarom goed zijn als er alvast een kindbehartiger of bijzondere curator wordt benoemd. Het zou verder goed zijn als de ouders daarbij een stukje psycho-educatie krijgen.
De overwegingen van het hof
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Aan het hof ligt voor het geschil tussen partijen over het hoofdverblijf van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) met de daaraan gekoppelde dwangsomregeling en de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderalimentatie), zoals dit ook tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken. Voor zover partijen in voornoemde aanvullende aktes buiten hun stellingen over de kinderalimentatie nog hebben beoogd overige verzoeken aan het hof voor te leggen, stelt het hof vast dat, daargelaten of deze verzoeken voldoende concreet zijn gemaakt, voor die verzoeken binnen deze procedure geen ruimte is, zodat deze zullen worden afgewezen.
hoofdverblijf en zorgregeling
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a en b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.3.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is gebleken dat de kinderen op dit moment dermate klem zitten tussen de ouders, dat zij zich genoodzaakt zien om een rigoureuze keuze te maken en één van de ouders afwijzen. Aanvankelijk verbleven de kinderen bij de vader en kwamen de contacten tussen de moeder en de kinderen (met name [minderjarige 1] ) moeilijk tot stand. Op 18 maart 2022 zijn de kinderen bij de vader weggelopen, verblijven zij bij de moeder en wijzen de kinderen het contact met de vader volledig af. Dit is ook gebleken uit de kindgesprekken met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Het hof acht deze situatie zorgelijk.
Eerder ingezette hulpverlening van onder meer Sterk Huis en de Gezinsmanager heeft er niet toe geleid dat de kinderen met beide ouders een onbelast contact kunnen hebben. Gelet op de complexheid van de situatie, waarbij er tussen de kinderen onderling en tussen de kinderen en de ouders regelmatig spanningen zijn, is het hof vooralsnog niet in staat om een beslissing te nemen over het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling met de andere ouder. Het hof ziet daarom aanleiding om de raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad?
Welke zorg- en contactregeling (tussen de kinderen en de ouder bij wie zij niet het hoofdverblijf hebben) komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
Zijn er contra-indicaties voor omgang en/of is er sprake van bezwaren die in de weg staan aan het recht op omgang met elkaar?
Zo nee, hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor contact c.q. omgang weg te nemen?
Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.9.4.
Zodra het raadsrapport is ontvangen zullen partijen door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.9.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad aangegeven dat een raadsonderzoek en -rapport enige tijd op zich zal laten wachten. Het hof acht het echter van belang dat het contact tussen de kinderen en de vader zo spoedig mogelijk wordt hersteld, mits dit op zorgvuldige wijze plaats vindt. Mede hierdoor ziet het hof tevens aanleiding om een bijzondere curator te benoemen.
Uit artikel 1:250 BW volgt dat de rechter in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige een bijzondere curator kan benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechter kan dit doen zowel op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve, indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen in strijd zijn met die van de minderjarige en indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders expliciet uitgesproken dat zij hun medewerking aan een eventuele benoeming zullen verlenen.
3.9.6.
Aan de bijzondere curator wordt de taak gegeven om meer zicht te krijgen op hoe het met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat, welke problemen zij ervaren in het contact met de vader, de moeder en/of op ander gebied, wat hun wensen zijn op het gebied van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling door de bijzondere curator het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt geacht, zowel voor de korte termijn als voor de langere termijn. Verder wordt verzocht om in kaart te brengen wat de minderjarigen nodig hebben om uit het loyaliteitsconflict te komen waarin zij verkeren. Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, staat het haar vrij een advies uit te brengen over de benodigde hulpverlening ten behoeve van de minderjarigen.
Tevens acht het hof het van belang dat de bijzondere curator met de ouders (afzonderlijk dan wel gezamenlijk) in gesprek zal gaan en hen voorlichting geeft over de mogelijke gevolgen voor de kinderen van de situatie waarin zij al langere tijd verkeren. Daarbij staat het de bijzondere curator vrij om te onderzoeken of een minnelijke regeling tussen de ouders tot de mogelijkheden behoort.
Indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing weet te bereiken, wordt zij verzocht een schriftelijk advies aan het hof uit te brengen bij haar verslag van bevindingen.
Het staat de bijzondere curator vrij om eventueel gesprekken te voeren met overige betrokken personen en met anderen, die informatie over de minderjarige kunnen verschaffen.
3.9.7.
Het hof heeft mevrouw [psychologe en mediator] , psychologe en mediator te [plaats] , bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te treden. Zij zal hiertoe als zodanig door het hof worden benoemd, met dien verstande dat zij eerst medio september met haar werkzaamheden kan aanvangen.
3.9.8.
Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘
Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
3.9.9.
Het hof verzoekt de advocaten van de ouders om de bijzondere curator van adres-, e‑mail- en/of telefoongegevens te voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.9.10.
Het hof wijst partijen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator, in het kader van de aan haar verstrekte opdracht, te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in contact te treden.
3.9.11.
De gesprekken tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de bijzondere curator dienen buiten aanwezigheid van de ouders plaats te vinden. De inrichting van de gesprekken die de bijzondere curator met de kinderen, de ouders of derden voert, is geheel ter bepaling aan de bijzondere curator.
3.9.12.
Aan de bijzondere curator wordt verzocht verslag uit te brengen vóór
10 januari 2023, althans vóór deze datum het hof schriftelijk te berichten over de voortgang van haar werkzaamheden.
3.9.13.
Het hof zal verder bepalen dat partijen en de raad na toezending door het hof van het verslag van de bijzondere curator in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op voornoemd verslag te reageren.
3.10.
In afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator zal het hof de beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling aanhouden. Dit brengt mee dat de schorsing van de beslissing over het hoofdverblijf bij de vader, en de toevertrouwing aan de moeder, zoals door de voorzieningenrechter op 20 april 2022 bepaald, voorlopig zal blijven gelden. Het hof kan gezien bovengenoemde omstandigheden op dit moment geen voorlopige zorgregeling vaststellen. Dit laat onverlet dat
onder regievan de bijzondere curator de contacten tussen de kinderen en de vader kunnen worden hersteld.
kinderalimentatie
3.11.
Het voorgaande brengt verder met zich dat het hof geen definitieve beslissing kan nemen over de verzochte kinderalimentatie.
Nu de kinderen vooralsnog volledig bij de moeder verblijven zal het hof, totdat over het hoofdverblijf en de zorgregeling is beslist, een voorlopige bijdrage inzake de kinderalimentatie vaststellen door de vader te betalen aan de moeder.
3.12.
Het hof zal de ingangsdatum vaststellen op 20 april 2022, aangezien met ingang van die datum het verblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de moeder door de toevertrouwing aan haar is geformaliseerd en de vader tegen deze datum bovendien geen verweer heeft gevoerd.
3.13.
De behoefte van de kinderen is niet in geschil en bedraagt, na indexering, € 535,- per kind per maand.
3.14.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht te bepalen om de door de man te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 408,- per kind per maand, uitgaande van de hiervoor genoemde behoefte van de kinderen, de voorhanden zijnde inkomensgegevens en een zorgkorting van 0%.
De vader heeft aangevoerd dat hij niet bereid is om meer dan € 375,- per kind per maand te betalen, omdat een dergelijke bijdrage in het verleden door ouders met elkaar is overeengekomen, althans de 70-30% verhouding waarin de ouders in de kosten van de kinderen voorzien.
3.15.
Aangezien de moeder heeft betwist dat er van een dergelijke afspraak sprake is en de afspraak niet is komen vast te staan, en de vader tegen de berekening van de moeder op zichzelf geen verweer heeft gevoerd, zal het hof uitgaan van het door de advocaat van de vrouw berekende bedrag. Het hof houdt echter in afwijking van die berekening, rekening met een zorgkorting van 5%, nu het de bedoeling is dat wordt toegewerkt naar een spoedig contactherstel. De door de man te betalen bijdrage wordt dan een bedrag van € 408,- minus
€ 26,75 = € 381,- (afgerond) per kind per maand.
slotsom
3.16.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangedragen of verzocht kan niet tot een andere beslissing leiden.
3.17.
Iedere overige beslissing zal het hof aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.3 is overwogen;
verzoekt de raad zo spoedig mogelijk een rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
benoemt mevrouw [psychologe en mediator] , praktijk [praktijk] te [plaats] ( [adres] , [postcode] ), telefoonnummer [telefoonnummer] , email: [email] ,
tot bijzondere curator over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 2] ), teneinde de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te behartigen met de taakomschrijving zoals hiervoor onder rov. 3.9.6 beschreven;
draagt de advocaat van de vader op om binnen veertien dagen na de datum waarop deze beslissing is gegeven een volledig afschrift van de processtukken aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de bijzondere curator zal toezenden;
bepaalt dat de advocaten van de partijen per omgaande adressen, telefoon- en e-mailgegevens van de ouders aan de bijzondere curator ter kennis brengen, zodat zo spoedig als mogelijk contacten kunnen worden gelegd en afspraken gemaakt;
verzoekt de bijzondere curator om uiterlijk op
10 januari 2023het hof schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van haar rapport aan de advocaten van partijen en de raad;
bepaalt dat de man met ingang van 20 april 2022 voorlopig een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 381,- per kind per maand, de toekomstige bedragen telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw dient te voldoen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere overige beslissing aan tot 10 januari 2023 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.