3.9.Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.Aan het hof ligt voor het geschil tussen partijen over het hoofdverblijf van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) met de daaraan gekoppelde dwangsomregeling en de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderalimentatie), zoals dit ook tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken. Voor zover partijen in voornoemde aanvullende aktes buiten hun stellingen over de kinderalimentatie nog hebben beoogd overige verzoeken aan het hof voor te leggen, stelt het hof vast dat, daargelaten of deze verzoeken voldoende concreet zijn gemaakt, voor die verzoeken binnen deze procedure geen ruimte is, zodat deze zullen worden afgewezen.
hoofdverblijf en zorgregeling
3.9.2.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a en b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.3.Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is gebleken dat de kinderen op dit moment dermate klem zitten tussen de ouders, dat zij zich genoodzaakt zien om een rigoureuze keuze te maken en één van de ouders afwijzen. Aanvankelijk verbleven de kinderen bij de vader en kwamen de contacten tussen de moeder en de kinderen (met name [minderjarige 1] ) moeilijk tot stand. Op 18 maart 2022 zijn de kinderen bij de vader weggelopen, verblijven zij bij de moeder en wijzen de kinderen het contact met de vader volledig af. Dit is ook gebleken uit de kindgesprekken met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Het hof acht deze situatie zorgelijk.
Eerder ingezette hulpverlening van onder meer Sterk Huis en de Gezinsmanager heeft er niet toe geleid dat de kinderen met beide ouders een onbelast contact kunnen hebben. Gelet op de complexheid van de situatie, waarbij er tussen de kinderen onderling en tussen de kinderen en de ouders regelmatig spanningen zijn, is het hof vooralsnog niet in staat om een beslissing te nemen over het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling met de andere ouder. Het hof ziet daarom aanleiding om de raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad?
Welke zorg- en contactregeling (tussen de kinderen en de ouder bij wie zij niet het hoofdverblijf hebben) komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
Zijn er contra-indicaties voor omgang en/of is er sprake van bezwaren die in de weg staan aan het recht op omgang met elkaar?
Zo nee, hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor contact c.q. omgang weg te nemen?
Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.9.4.Zodra het raadsrapport is ontvangen zullen partijen door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.9.5.Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad aangegeven dat een raadsonderzoek en -rapport enige tijd op zich zal laten wachten. Het hof acht het echter van belang dat het contact tussen de kinderen en de vader zo spoedig mogelijk wordt hersteld, mits dit op zorgvuldige wijze plaats vindt. Mede hierdoor ziet het hof tevens aanleiding om een bijzondere curator te benoemen.
Uit artikel 1:250 BW volgt dat de rechter in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige een bijzondere curator kan benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechter kan dit doen zowel op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve, indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen in strijd zijn met die van de minderjarige en indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders expliciet uitgesproken dat zij hun medewerking aan een eventuele benoeming zullen verlenen.
3.9.6.Aan de bijzondere curator wordt de taak gegeven om meer zicht te krijgen op hoe het met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat, welke problemen zij ervaren in het contact met de vader, de moeder en/of op ander gebied, wat hun wensen zijn op het gebied van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling door de bijzondere curator het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt geacht, zowel voor de korte termijn als voor de langere termijn. Verder wordt verzocht om in kaart te brengen wat de minderjarigen nodig hebben om uit het loyaliteitsconflict te komen waarin zij verkeren. Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, staat het haar vrij een advies uit te brengen over de benodigde hulpverlening ten behoeve van de minderjarigen.
Tevens acht het hof het van belang dat de bijzondere curator met de ouders (afzonderlijk dan wel gezamenlijk) in gesprek zal gaan en hen voorlichting geeft over de mogelijke gevolgen voor de kinderen van de situatie waarin zij al langere tijd verkeren. Daarbij staat het de bijzondere curator vrij om te onderzoeken of een minnelijke regeling tussen de ouders tot de mogelijkheden behoort.
Indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing weet te bereiken, wordt zij verzocht een schriftelijk advies aan het hof uit te brengen bij haar verslag van bevindingen.
Het staat de bijzondere curator vrij om eventueel gesprekken te voeren met overige betrokken personen en met anderen, die informatie over de minderjarige kunnen verschaffen.
3.9.7.Het hof heeft mevrouw [psychologe en mediator] , psychologe en mediator te [plaats] , bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te treden. Zij zal hiertoe als zodanig door het hof worden benoemd, met dien verstande dat zij eerst medio september met haar werkzaamheden kan aanvangen.
3.9.8.Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘
Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
3.9.9.Het hof verzoekt de advocaten van de ouders om de bijzondere curator van adres-, e‑mail- en/of telefoongegevens te voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.9.10.Het hof wijst partijen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator, in het kader van de aan haar verstrekte opdracht, te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in contact te treden.
3.9.11.De gesprekken tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de bijzondere curator dienen buiten aanwezigheid van de ouders plaats te vinden. De inrichting van de gesprekken die de bijzondere curator met de kinderen, de ouders of derden voert, is geheel ter bepaling aan de bijzondere curator.
3.9.12.Aan de bijzondere curator wordt verzocht verslag uit te brengen vóór
10 januari 2023, althans vóór deze datum het hof schriftelijk te berichten over de voortgang van haar werkzaamheden.
3.9.13.Het hof zal verder bepalen dat partijen en de raad na toezending door het hof van het verslag van de bijzondere curator in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op voornoemd verslag te reageren.