ECLI:NL:GHSHE:2022:2503

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.305.347_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de wijziging van het gezag over een minderjarige, geboren in 2015 in Marokko. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige werd beëindigd en het gezag aan de vrouw werd toegewezen. De rechtbank had eerder, na een echtscheiding in 2020, het gezag van de man beëindigd op basis van communicatieproblemen tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man betwist en stelt dat het gezag bij haar moet blijven voor de stabiliteit van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2022 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseerde dat het gezag bij de vrouw moest blijven. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er geen verbetering in de communicatie tussen de ouders te verwachten viel en de man niet in staat leek om zijn houding te veranderen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij het hof de zorgen over de situatie van de minderjarige en de vrouw heeft meegewogen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 juli 2022
Zaaknummer: 200.305.347/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/269186 / FA RK 19-3458
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. Y. Kunze,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. van Riet.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum ] 2015 te [geboorteplaats] (Marokko).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank) van 2 januari 2020, 11 maart 2020, 9 november 2020 en 21 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2022, heeft de man het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezag van de man over [minderjarige] en haar voortaan alleen met het gezag te belasten af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 februari 2022, heeft de vrouw het hof verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de man ongegrond te verklaren en het door de man verzochte af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. D.G.A. Rossi (waarnemend advocaat voor mr. Kunze),
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Riet,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 september 2021;
- een deel van het procesdossier in eerste aanleg, ingediend door de advocaat van de man d.d. 14 januari 2022;
- een V-formulier met een deel van het procesdossier in eerste aanleg, ingediend door de advocaat van de man d.d. 24 februari 2022.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 15 augustus 2013 te [plaats] (Marokko). Zij zijn in april 2019 feitelijk uit elkaar gegaan. Bij beschikking van 11 maart 2020 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 1 juli 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De man heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] 2015 te [geboorteplaats] (Marokko).
3.3.
Bij beschikking van 2 januari 2020 heeft de rechtbank in het kader van de echtscheidingsprocedure tussen partijen de raad verzocht te rapporteren en adviseren ten aanzien van het gezag en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling).
3.4.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 11 maart 2020 heeft de rechtbank, na het rapport en advies van de raad d.d. 28 februari 2020, voor zover hier van belang:
- bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
- bepaald dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de man voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling (BOR) niveau twee, onder professionele begeleiding van een begeleidende instantie, waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft;
- de raad verzocht na afloop van de BOR nader onderzoek te doen en advies uit te brengen over de (definitieve) contactregeling en het gezag.
Bij de beschikking van 9 november 2020 heeft de rechtbank, kort gezegd, het BOR-traject verlengd.
3.5.
[instantie 1] heeft op 17 maart 2021 een eindverslag van de begeleide omgang opgesteld.
De raad heeft bij rapport van 19 mei 2021 nader gerapporteerd en geadviseerd ten aanzien van het gezag en de zorgregeling.
3.6.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 21 oktober 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- het gezag van de man over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de vrouw voortaan alleen het gezag uitoefent over [minderjarige] ;
- als omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald dat, na een opbouw in de weken 43 t/m 48, vanaf week 49 [minderjarige] bij de man verblijft in de oneven weken van woensdag na school tot donderdag voor school en in de even weken van vrijdag na school tot zaterdag 19.00 uur. Op de schoolvrije dagen van [minderjarige] zal de omgang op woensdag of vrijdag om 10.00 uur starten.
Omvang van het geschil
3.7.
De man kan zich met voornoemde beslissing niet verenigen voor zover het de beslissing over het gezag betreft en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De man voert, samengevat, het volgende aan.
Het gezag van de man over [minderjarige] is ten onrechte beëindigd. Hij wil er volwaardig voor [minderjarige] kunnen zijn en het is in haar belang dat hij mede over het gezag beschikt. De man erkent dat sprake is van communicatieproblematiek tussen partijen, maar hij betwist dat deze problematiek zijn oorzaak vindt in zijn opstelling richting de vrouw. Op de momenten dat hij in het kader van het gezamenlijk gezag initiatief nam tot handelen en zijn eigen visie heeft gevolgd (bijvoorbeeld bij de schoolkeuze voor [minderjarige] en het inschakelen van medische zorg voor haar), heeft hij dit gedaan omdat de vrouw daarin passief bleef. De vrouw kan door een taalbarrière en onvoldoende kennis van het Nederlandse (onderwijs- en zorg)stelsel problemen onvoldoende onderkennen. Hierdoor is overleg niet mogelijk. De door hem genomen beslissingen waren nodig om de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige] te bevorderen. De communicatieproblematiek tussen partijen komt ook voort uit de wispelturige opstelling van de vrouw waardoor zij in haar communicatie onduidelijk is en door de gebrekkige informatieverstrekking van de vrouw aan de man. Dit heeft bij de man tot frustratie en onbegrip geleid. Daarnaast zijn communicatieproblemen veroorzaakt door interne communicatieproblemen bij het [instantie 2] .
De communicatie tussen partijen is niet dusdanig verstoord dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen hen. De man was en is bereid om in het belang van [minderjarige] met de vrouw samen te werken. Hij heeft steeds aan het BOR-traject meegewerkt. Daarnaast hebben partijen bij [instantie 1] een ouderbemiddelingstraject gevolgd. Dit traject is positief verlopen en partijen hadden de mogelijkheid om tot overeenstemming in de vorm van een ouderschapsplan te komen. Dit traject is alleen niet afgemaakt, omdat de man geen verlenging van het BOR-traject wenste. Indien de man niet tot constructief overleg in staat zou zijn, zouden partijen nooit zover in dat traject zijn gekomen.
Omdat hij zijn vaderrol compleet – inclusief uitoefening van het gezag – wil vervullen, heeft de man ervoor gekozen de vastgestelde omgangsregeling op dit moment niet na te leven. Hij ziet [minderjarige] af en toe en heeft telefonisch contact met haar.
3.9.
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan.
Het gezag van de man over [minderjarige] is op goede gronden beëindigd. Voor gezamenlijk gezag is geen basis. De vrouw ervaart al jaren hoe de man zich zelfbepalend en dominant opstelt. Deze opstelling van de man blijkt ook uit de rapportages van de raad en [instantie 1] . De man houdt, ondanks de inzet van hulpverlening, vast aan zijn eigen denkpatronen en staat niet open om zijn gedrag en houding te wijzigen. Hij legt de schuld buiten zichzelf neer. Daarom is er geen sprake (geweest) van constructief overleg en is concreet uitvoering geven aan gezamenlijk gezag niet mogelijk gebleken.
Gelet op het feit dat de strijd tussen partijen al lange tijd voortduurt en de vrouw en [minderjarige] hieronder lijden, is het noodzakelijk dat het gezag alleen bij de vrouw komt te liggen. Dit is nodig om voldoende rust te kunnen creëren, zodat de vrouw kan functioneren en haar focus kan houden op de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en zodat [minderjarige] de rust en ruimte krijgt om zich positief te ontwikkelen. De vrouw is in staat om alleen op een goede wijze invulling te geven aan het ouderschap, zoals de raad in zijn rapport heeft bevestigd.
Er is geen verandering in het gedrag en de houding van de man te verwachten. Hij heeft geen, ook niet tijdens de procedure in hoger beroep, (individuele) hulpverlening gezocht om daaraan te werken. Verder stelt de man wel dat hij mede het gezag over [minderjarige] wil, maar toont hij een terugtrekkende beweging in het contact met [minderjarige] . Sinds de bestreden beschikking heeft hij geen uitvoering gegeven aan de omgangsregeling. Er is alleen sprake van incidenteel contact van de man met [minderjarige] , terwijl gezamenlijk gezag (ook) betrokkenheid vereist.
3.10.
De raad adviseert, samengevat, als volgt.
De raad handhaaft zijn advies, zoals in het raadsrapport van 19 mei 2021 is weergegeven. De wijziging van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] naar eenhoofdig gezag door de vrouw is in het belang van [minderjarige] . De man is in zijn communicatie dominant en veeleisend, wat gevolgen heeft voor de vrouw en [minderjarige] . Ondanks de inzet van hulpverlening is geen verbetering in de situatie ontstaan. Verder acht de raad het niet in het belang van [minderjarige] dat in afwachting van de uitkomst in onderhavige procedure de man geen uitvoering geeft aan de omgangsregeling.
Motivering van de beslissing.
3.11.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de rechtbank op juiste gronden het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] heeft beëindigd en heeft bepaald dat aan de vrouw alleen het gezag over [minderjarige] toekomt.
3.12.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:251a lid 1 BW. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een andere beslissing. Gesteld noch gebleken is dat de man bereid en in staat is zijn houding en communicatiewijze jegens de vrouw te wijzigen, bijvoorbeeld door het accepteren van individuele hulpverlening. Hierdoor is niet te verwachten dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de impasses en spanningen die op de beslismomenten tussen partijen ontstaan en waar [minderjarige] en de vrouw onder lijden.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is naar voren gekomen dat de man sinds de bestreden beschikking nagenoeg geen invulling aan zijn vaderrol heeft gegeven en slechts op enkele, door hemzelf gekozen, momenten contact met [minderjarige] heeft gezocht. Naar het oordeel van het hof onderstreept deze houding het beeld, zoals in de stukken van [instantie 1] en de raad is weergegeven, dat de man zelfbepalend is en ten aanzien van [minderjarige] geen adviezen van professionals opvolgt. Gezien deze ontwikkeling na de bestreden beschikking maakt het hof zich ook ernstig zorgen over het antwoord op de vraag of de man in staat is om in het belang van [minderjarige] te denken.
Conclusie
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.15.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans en is op 21 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.