ECLI:NL:GHSHE:2022:2501

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.307.433_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die sinds 21 januari 2021 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 januari 2022, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 21 januari 2023. De moeder stelt dat er geen concrete bedreigingen meer zijn voor de ontwikkeling van de kinderen en dat de situatie is verbeterd. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming steunen echter de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de GI, de raad en de vader. Het hof overweegt dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn, de situatie nog niet stabiel genoeg is om de ondertoezichtstelling op te heffen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de continuïteit van de hulpverlening voor de kinderen en de ouders gewaarborgd blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 juli 2022 (bij vervroeging)
Zaaknummer : 200.307.433/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/391965 / JE RK 21-2378
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.T.A.G. Keller,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], ook kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ; en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland,
vestiging: [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen met een jaar, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 mei 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022. Tijdens deze mondelinge behandeling is tevens het hoger beroep van de moeder in de zaak met zaaknummer 200.255.330/01 tegen de beschikking van 4 december 2018 behandeld.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.T.A.G. Keller;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI];
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- de vader, bijgestaan door mr. S.R.M. van den Broek.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ; en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 21 januari 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 18 januari 2022 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 21 januari 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er nog steeds concrete bedreigingen zijn in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten inzicht te verschaffen in hoeverre (nog) is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om te komen tot een verlenging van de ondertoezichtstelling. Verder is de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] inmiddels niet meer van dien aard dat nog kan worden gesproken van een ernstig bedreigde ontwikkeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in de achterliggende periode een duidelijke groei laten zien in hun ontwikkeling. Waar er voor [minderjarige 1] eerder als gevolg van zijn kindeigen problematiek geen passende dagbesteding was, is inmiddels ten aanzien van hem besloten door de goede stappen die hij in zijn ontwikkeling heeft laten zien, dat hij weer volledig naar het regulier onderwijs mag. Hij doet het goed op school en zijn gedrag jegens docenten en medeleerlingen is goed. In de thuissituatie gaat het met [minderjarige 1] ook veel beter. Ten aanzien van [minderjarige 2] waren de zorgen niet zo groot als ten aanzien van [minderjarige 1]. De zorgen bestonden met name uit een vermoeden van dyslexie. [minderjarige 2] doet het ook ontzettend goed op school en de conflicten die er eerder in de thuissituatie waren, waren met name gelegen in de interactie met [minderjarige 1]. Beide jongens hebben hierin een duidelijke groei laten zien, waardoor ook deze conflicten thuis drastisch zijn afgenomen. Tot slot merkt de moeder op dat de ondertoezichtstelling het gevolg is van de toekenning door de rechtbank van het gezag aan de vader. Sinds de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen komt hulpverlening niet of moeilijker van de grond. Feitelijk is de uitgesproken gezagswijziging de voorbode geweest voor de uitgesproken ondertoezichtstelling. Kijkend naar het verloop van de ondertoezichtstelling gedurende de achterliggende periode constateert de moeder met lede ogen dat het niet zo is dat er een verbetering is opgetreden in de communicatie tussen haar en de vader. Niet kan worden verwacht dat hierin een wezenlijke verandering zal komen. Van enig opbouwend effect van de ondertoezichtstelling kan dan ook niet worden gesproken.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –
samengevat – aan dat de rechtbank terecht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een jaar heeft verlengd. In de ondertoezichtstelling dienen de volgende doelen te worden bereikt: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben voldoende ondersteuning in hun problematiek, het contact van [minderjarige 2] en de vader is hersteld, de krachten van beide ouders zijn in beeld gebracht, de opvoedingsvaardigheden van de ouders zijn versterkt en de communicatie tussen de ouders over de kinderen is verbeterd. Er zijn goede stappen gezet, maar nog niet alle gestelde doelen zijn behaald. Ondanks dat er een positieve groei in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is te zien, zijn er nog steeds concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Zij worden met name bedreigd in hun ontwikkeling door onvoldoende constructieve oudercommunicatie. De ouders volgen een traject in het kader van ouderschapsbemiddeling. Het is belangrijk dat dit hulpverleningstraject blijft doorlopen. Te verwachten valt dat zonder een lopende ondertoezichtstelling, een van de ouders zal afhaken en de hulpverlening zal stoppen. De GI weerspreekt dat er geen ondertoezichtstelling meer nodig zou zijn wanneer het hof het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag zou afwijzen. De gezagssituatie staat los van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Niet vergeten mag worden dat de kinderen te kampen hebben met kindeigen problematiek en de ouders nog altijd ondersteuning nodig hebben met opvoedingsvaardigheden.
3.7.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zich kan vinden in de beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling van de kinderen met een jaar te verlengen.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het navolgende verklaard. De raad ondersteunt het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De raad vindt het belangrijk dat de continuïteit van de ingezette hulpverlening gewaarborgd blijft.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Naar het oordeel van het hof is aan de gronden van voormeld artikel voldaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat in het verleden sprake was van forse gezinsproblematiek. Er was sprake van problematiek bij de kinderen en gespannen opvoedsituaties. Als gevolg van de langdurige scheidingsproblematiek konden de ouders niet meer op een constructieve wijze met elkaar communiceren en diskwalificeerden zij elkaar als ouders.
3.9.4.
Het hof onderkent dat er inmiddels sprake is van een positieve ontwikkeling in het leven van de kinderen, alsook van een positieve ontwikkeling in de communicatie tussen de ouders. Deze positieve ontwikkelingen zijn echter nog pril, zodat (nog) niet kan worden gesproken van een bestendige situatie en daarmee de zorgen van de GI, zoals verwoord in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, nog niet geheel zijn weggenomen. Teneinde de continuïteit van de ingezette hulpverlening (met name de ouderschapsbemiddeling tussen de ouders) te waarborgen, acht het hof de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun belang noodzakelijk.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022 door mr. P.P.M. Reijssen in tegenwoordigheid van de griffier