ECLI:NL:GHSHE:2022:2500

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.255.330_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en contactregeling van minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door mr. R.T.A.G. Keller, verzet zich tegen het verzoek van de vader, vertegenwoordigd door mr. S.R.M. van den Broek, om gezamenlijk gezag over hun kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te verkrijgen. De zaak is complex en raakt aan de belangen van de minderjarigen, die in deze procedure als belanghebbenden worden aangemerkt. De Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Jeugdbescherming Brabant zijn ook betrokken in deze procedure.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2022 is het hof in de gelegenheid gesteld om de standpunten van beide ouders te horen. De ouders hebben aangegeven dat er zorgen zijn over hun onderlinge communicatie, maar het hof oordeelt dat deze communicatie niet zo slecht is dat het gezag aan één van de ouders moet worden toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om de contactregeling tussen de vader en de kinderen te laten functioneren, ook al met hulp van een gezinsmanager.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag over de kinderen is gehandhaafd. Tevens is de contactregeling aangepast, zodat de officiële Nederlandse feestdagen in onderling overleg worden verdeeld en de kinderen tijdens het Suikerfeest en het Slachtfeest bij de vader zijn. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 juli 2022 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.255.330/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/322257 FA RK 16-6130
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.T.A.G. Keller,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. A.M.M. Stam, thans mr. S.R.M. van den Broek.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ; en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland,
vestiging: [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 26 november 2020

Bij die beschikking heeft het hof de zaak aangehouden in afwachting van het definitieve advies van de raad over het ouderlijk gezag. Het hof heeft daarbij met ingang van 1 december 2020 de tussen de vader en de kinderen geldende contactregeling voorlopig uitgebreid met dien verstande dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naast de reguliere regeling ook een weekend bij de vader zullen verblijven van zaterdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur als het Suikerfeest of het Slachtfeest in dat weekend valt.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Na voormelde tussenbeschikking van 26 november 2022 zijn de volgende stukken ter kennis van het hof gebracht:
  • brief van de raad van 1 februari 2021;
  • brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 12 februari 2021;
  • brief van de advocaat van de vader van 16 februari 2021;
  • brief van de raad met bijlagen van 3 augustus 2021;
  • journaalbericht van de advocaat van de vader van 13 april 2022.
6.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022.
Tijdens deze mondelinge behandeling is tevens het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.307.433/01 van de moeder tegen de beschikking van 18 januari 2022 behandeld.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.T.A.G. Keller;
-de vader, bijgestaan door mr. S.R.M. van den Broek;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI].
6.2.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Aan het hof ligt de beslissing voor op het verzoek van de moeder in hoger beroep tot het alsnog afwijzen van het inleidende verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [minderjarige 1] den [minderjarige 2] en het verzoek van de vader over de contactregeling.
7.2.
Met het oog op die beslissing heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 10 december 2019 de raad verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen omtrent vragen als neergelegd in het proces-verbaal van die mondelinge behandeling (tevens weergegeven in rov. 3.7.1 van de beschikking van het hof van 26 november 2020).
7.3.
Tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de raad aan dit verzoek abusievelijk geen uitvoering heeft gegeven. Partijen hebben het hof verzocht thans een beslissing te nemen over het gezag en de contactregeling. Het hof zal aan dit verzoek voldoen. Op grond van hetgeen uit de stukken en het verhandelde tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, acht het hof zich daartoe voldoende voorgelicht en geïnformeerd. Het hof overweegt thans als volgt.
Gezag
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.4.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
7.4.3.
Beiden partijen erkennen dat er zorgen zijn over hun onderlinge communicatie. Het ontbreken van een goede communicatie brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Het hof is van oordeel dat de communicatie tussen partijen niet dusdanig slecht is dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken. Tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de ouders in staat zijn om de contactregeling tussen de vader en de kinderen te laten functioneren. Weliswaar gebeurt dit met de nodige hulp van de gezinsmanager, maar gebleken is dat de ouders ook buiten de gezinsmanager om regelmatig met elkaar in overleg treden over de (uitvoering van de) contactregeling. Gelet op dit alles ziet het hof geen onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en evenmin acht het hof eenhoofdig gezag van de moeder anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. De stelling van de moeder dat het praktischer, sneller en handiger is als zij alleen belast is met het gezag is weliswaar invoelbaar, maar volstrekt te weinig om tot de vaststelling te komen dat voldaan wordt aan één van de criteria van artikel 1:253c lid 2 BW. Het hof gaat er wel vanuit dat beide partijen blijven werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie.
7.4.4.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking op dit onderdeel zal bekrachtigen.
Contactregeling
7.5.
Tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder ingestemd met het verzoek van de vader in hoger beroep aangaande de contactregeling tussen hem en de kinderen. Aldus zal het hof in aanvulling op de contactregeling als neergelegd in de bestreden beschikking bepalen dat de Nederlandse officiële feestdagen in onderling overleg tussen partijen bij helfte worden verdeeld en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] jaarlijks tijdens het Suikerfeest en het Slachtfeest bij de vader zijn.
7.6.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 4 december 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in aanvulling daarop:
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de Nederlandse officiële feestdagen in onderling overleg tussen partijen bij helfte worden verdeeld en dat:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008;
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010,
jaarlijks tijdens het Suikerfeest en het Slachtfeest bij de vader zijn;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022 door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.