ECLI:NL:GHSHE:2022:2498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.308.329_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van minderjarige na beschikking rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder is bepaald. De vader is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn gewijzigde verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de argumenten van beide partijen. De vader voert aan dat de hoofdverblijfplaats bij hem moet worden bepaald vanwege praktische en emotionele redenen, terwijl de moeder stelt dat de rechtbank terecht de hoofdverblijfplaats bij haar heeft bepaald. Het hof overweegt dat beide ouders emotionele redenen hebben voor hun standpunt en dat er geen reden is om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader te bepalen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 juli 2022
Zaaknummer: 200.308.329/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/274969 / FA RK 20-735
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres.
verweerster in hoger beroep.
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
Als informant wordt aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:De vader kan zich niet verenigen met de beschikking van de rechtbank voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is bepaald.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, bij arrest (lees: bij beschikking)voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het verzoek van de moeder tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar dient te worden afgewezen en het verzoek van de vader tot vaststelling van het hoofdverblijf bij de vader dient te worden toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 juni 2022, heeft de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van zijn gewijzigde verzoeken naar aanleiding van de bestreden beschikking alsmede om de door de vader aangevoerde grieven en gewijzigde verzoeken alle af te wijzen/te verwerpen als zijnde onjuist en ongegrond en om bestreden beschikking integraal te bekrachtigen, met compensatie van proceskosten tussen partijen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz, waarnemend voor mr. Schreurs;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Gerrits en door een tolk in de Duitse taal: R.B. Schmitt (tolknummer 916);
2.3.1.
De GI en de raad zijn, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier d.d. 19 mei 2022 met bijlagen van de zijde van de vader;
- het e-mailbericht d.d. 3 juni 2022 met bijlage van de zijde van de GI.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
3.2.
[minderjarige] heeft van 12 maart 2020 tot 12 juni 2022 onder toezicht gestaan van de GI.
3.3.
Bij beschikking van 18 september 2020 is, voor zover in hoger beroep relevant, de raad verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voor de duur van het raadsonderzoek bij haar te bepalen is afgewezen.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] betreft anders dan de rechtbank heeft geoordeeld niet alleen een administratieve kwestie. Reeds in 2020 heeft de raad geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen omdat de vader meer ruimte dan de moeder kan bieden voor contact met de andere ouder.
Ook om praktische redenen heeft het de voorkeur dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald. [minderjarige] is zijn leven aan het opbouwen in de woonplaats van de vader, te weten [woonplaats]. Hij gaat hier naar school, voetbal en zwemles en heeft hier zijn sociale leven opgebouwd. In de woonplaats van de moeder, [plaats], is hier in veel mindere mate sprake van. Door de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Daarnaast is de moeder de Nederlandse taal (nog) niet machtig en bestaat de vrees dat dit praktische problemen oplevert, bijvoorbeeld met betrekking tot de post die moeder ontvangt omdat [minderjarige] bij haar staat ingeschreven.
Het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader heeft ook een emotionele reden. Bij de vader bestaat nog steeds de vrees dat de moeder niet voornemens is zich langdurig in Nederland te vestigen en daarom met [minderjarige] naar Duitsland zal vertrekken. Als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald geeft dit een gevoel van zekerheid en meer controle over de situatie.
De overweging van de rechtbank dat de financiële situatie van de ouders aanzienlijk verschilt en de vader geen bijdrage aan de moeder heeft betaald is een holle overweging. Er zijn door partijen geen financiële stukken in het geding gebracht. De vader heeft in de periode dat de moeder met [minderjarige] was vertrokken de kinderbijslag overgemaakt op de rekening van de advocaat doch dit bedrag vervolgens weer retour ontvangen.
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald.
Voor de moeder heeft de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar vooral emotionele redenen. De manier waarop [minderjarige] in het verleden bij de vader terecht is gekomen valt niet goed te praten. Door de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen, wordt de vader beloond voor dit gedrag. De moeder heeft daarnaast de vrees dat als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald, dit vervolgens zal leiden tot een nieuw procedure waarin de vader zal verzoeken om een beperktere zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] te bepalen.
De moeder betwist dat [minderjarige] zijn leven alleen in [woonplaats] aan het opbouwen is. Ook in [plaats] heeft [minderjarige] een sociaal leven en hij zit daar op kickboksen. In de weekenden gaat de moeder wel eens met [minderjarige] naar Duitsland, maar zeker niet ieder weekend.
De moeder is haar leven in [plaats] aan het opbouwen, heeft inmiddels de beschikking over een woning en ontvangt een uitkering. Daarnaast volgt de moeder Nederlandse les en is zij op zoek naar werk. De moeder is niet voornemens zich met [minderjarige] in het buitenland te vestigen.
De moeder betwist ook dat er praktische problemen zullen ontstaan rondom eventuele post over [minderjarige]. De moeder heeft tot op heden geen post over hem ontvangen, maar zodra dit wel het geval is zal zij de vader hierover informeren.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de financiële situatie van partijen aanzienlijk verschilt en dat de vader ondanks zijn toezeggingen geen bijdrage aan de moeder heeft betaald. De vader heeft tot op heden nog niet meegewerkt aan het wijzigen van de tenaamstelling van de kinderbijslag als gevolg waarvan de moeder nog steeds geen kindgebondenbudget aan heeft kunnen vragen. Op deze manier laat de vader zien dat hij hiermee in strijd handelt met de belangen van [minderjarige] en louter zijn eigen belangen nastreeft.
De moeder heeft inmiddels bij de rechtbank vervangende toestemming gevraagd voor de wijziging van de tenaamstelling van de kinderbijslag. De verwachting is dat de rechtbank hierover op korte termijn uitspraak zal doen.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
De zorg voor [minderjarige] wordt door beide ouders gedragen. Daarin is derhalve geen reden gelegen om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen. Het hof komt net als de rechtbank tot de conclusie dat het vaststellen van de hoofdverblijfplaats alleen administratieve gevolgen heeft en dat de door de vader aangevoerde redenen om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, deze conclusie niet kunnen dragen. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
3.8.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen emotionele redenen hebben om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de betreffende ouder te bepalen.
Zo bestaat er bij de vader vrees voor verhuizing van [minderjarige] naar Duitsland en vreest de moeder dat het contact tussen [minderjarige] en haar zal worden beperkt als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald. De zorgen van de ouders over en weer lijken voort te komen uit een gebrek aan vertrouwen in elkaar en geringe onderlinge communicatie. Doordat beide partijen hierin gelijkstaan, kan ditgeen reden zijn om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij een van beide partijen te bepalen. Het is overigens wel in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat partijen op korte termijn gaan werken aan het onderlinge wantrouwen en het verbeteren van de onderlinge communicatie. Hierbij wijst het hof nadrukkelijk op het standpunt van de raad in de brief d.d. 20 mei 2022, dat als partijen hun onderlinge band niet verbeteren, [minderjarige] hier in de toekomst last van zal krijgen.
3.8.4.
Het hof ziet ook in de door de vader aangevoerde praktische en financiële argumenten geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen.
De stelling van de vader dat hij niet wordt geïnformeerd over de post die de moeder over [minderjarige] ontvangt, is gelet op de gemotiveerde betwisting van de moeder onvoldoende onderbouwd. Ook anderszins is niet gebleken dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder praktische belemmeringen oplevert of dat dergelijke belemmeringen in de nabije toekomst te verwachten zijn. Daarnaast is evenmin gebleken dat de vader meer ruimte dan de moeder kan bieden aan het contact tussen [minderjarige] en de andere ouder. De huidige zorgregeling loopt al een tijd en er is geen sprake van een belemmering van deze regeling van de zijde van de moeder.
Tot slot kan de grief van de vader tegen de overweging van de rechtbank ten aanzien van de (verschillende) financiële situaties van partijen niet slagen. Nog los van de vraag in hoeverre financiële argumenten bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats een rol dienen te spelen, is niet gebleken dat de vader de moeder tot op heden financieel tegemoet is gekomen.
Integendeel, de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat zij een procedure bij de rechtbank aanhangig heeft moeten maken om de tenaamstelling van de kinderbijslag aan te passen omdat de vader hier niet (tijdig) aan mee heeft willen werken. Als gevolg hiervan kan de moeder tot op heden geen aanspraak maken op het kindgebondenbuget.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het verzoek van de vader in hoger beroep moet worden afgewezen.
3.8.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.8.6.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 december 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, A.M. Bossink en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken door mr. P.P.M. van Reijsen op 21 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.