ECLI:NL:GHSHE:2022:2495

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.310.150_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot identiteitsontwikkeling en omgangscontacten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2018, die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) op 8 april 2022. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. De moeder stelt dat er geen grond is voor de ondertoezichtstelling, omdat de ontwikkeling van de minderjarige niet bedreigd wordt en de gezinssituatie bij haar uitstekend is. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, heeft echter zorgen over de identiteitsontwikkeling van de minderjarige en stelt dat de ouders niet in staat zijn om het contact tussen de vader en de minderjarige binnen een vrijwillig kader te realiseren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2022 zijn de moeder, de GI, de vader en de stiefvader gehoord. De vader is niet verschenen, ondanks dat hij opgeroepen was. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2021, waarin het gezag over de minderjarige aan beide ouders gezamenlijk is toegekend. De rechtbank had toen ook een regeling voor contact tussen de vader en de minderjarige vastgesteld, maar sindsdien heeft er geen contact plaatsgevonden.

Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de minderjarige ernstig in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd. De ouders zijn verwikkeld in juridische procedures en de communicatie tussen hen is slecht, wat het contact tussen de vader en de minderjarige belemmert. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 juli 2021
Zaaknummer : 200.310.150/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/380176 / JE RK 22-369
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan,
[de stiefvader],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de stiefvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 8 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of althans het hoger beroep van de moeder als zijnde gegrond toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 juni 2022, heeft de raad verzocht het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • namens de vader, mr. Zeeuw van der Laan;
  • de stiefvader.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.3.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep is tevens een andere bij dit hof lopende zaak tussen de moeder en de vader behandeld omtrent – kort gezegd – het gezag over [minderjarige] en het contact tussen de vader en [minderjarige] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.290.777/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 1 juni 2022;
  • de door de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
3.2.
Bij beschikking van 2 februari 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt en heeft de rechtbank een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende het contact tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 8 april 2022 tot 8 april 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
Er is geen grond aanwezig om [minderjarige] onder toezicht te stellen. [minderjarige] wordt niet in haar ontwikkeling bedreigd. De gezinssituatie bij de moeder is uitstekend. Het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] is door de raad slechts ingediend om contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen; een zuivere omgangsondertoezichtstelling is echter niet toegestaan. Er moet dan tevens sprake zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] en van een situatie waarbij minder ingrijpende middelen hebben gefaald. Aan die voorwaarden is in deze zaak niet voldaan. Dit blijkt ook uit het feit dat een eerder verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] door de rechtbank is afgewezen.
Bovendien heeft de vader voldoende mogelijkheden gehad om contact met [minderjarige] te bewerkstelligen, maar de vader heeft het telkens laten afweten. Ook nu verschijnt de vader niet tijdens de mondelinge behandeling. Verder is de vader niet bereid om zich in enigerlei mate aan te passen om het contact met [minderjarige] tot stand te brengen. Het is daarom aan de vader zelf te wijten dat hij geen contact heeft met [minderjarige] . Het eventuele contactherstel tussen de vader en [minderjarige] moet voorzichtig plaatsvinden en het contact moet rustig worden opgebouwd, omdat zij de vader al anderhalf jaar niet heeft gezien. In een eerder BOR-traject ging de contactopbouw te snel. Een ondertoezichtstelling is ook voor het contactherstel niet noodzakelijk omdat de moeder open staat voor contact tussen de vader en [minderjarige] , indien de vader daadwerkelijk belangstelling voor [minderjarige] toont.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift -samengevat- het volgende aan.
De bestreden beschikking is op de juiste gronden afgegeven. De moeder stelt ten onrechte dat alleen het bewerkstelligen van contact tussen de vader en [minderjarige] de grondslag vormt voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Uit het raadsrapport volgt echter dat er ook zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] bestaan. Sinds de geboorte van [minderjarige] zijn de ouders in juridische procedures verwikkeld omtrent het gezag over [minderjarige] en het contact tussen de vader en [minderjarige] . Steeds op het moment dat sprake is van een minimaal begeleid contact tussen vader en [minderjarige] , staat de moeder een volgende stap (naar onbegeleid contact) niet toe. De raad gaat er vanuit dat [minderjarige] -gezien haar zeer jonge leeftijd- geen duidelijk beeld meer heeft van de vader en dat de contacten die er zijn geweest voor [minderjarige] met spanning omgeven waren. Verder zorgt de slechte verstandhouding tussen de ouders ervoor dat de vader geen passende rol in het leven van [minderjarige] krijgt; zij kent alleen de moeder en de stiefvader als opvoeders. Het belang van [minderjarige] wordt door de ouders ondergeschikt gemaakt aan hun onderlinge strijd. De eerdere (vrijwillige) hulpverlening heeft tevens ingezet op verbetering van de onderlinge verstandhouding, maar daar is bij de ouders geen ruimte voor aanwezig gebleken. Doordat de ouders niet met elkaar communiceren blijft de slechte verstandhouding onveranderd.
Dat een eerder verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling door de rechtbank is afgewezen
maakt niet dat een later verzoek ook afgewezen dient te worden. De jeugdbeschermer van de GI vindt een ondertoezichtstelling van [minderjarige] wel degelijk noodzakelijk, omdat de ouders het niet gaan redden binnen het vrijwillig kader. Eerdere hulpverlening voor zowel het contactherstel als het verbeteren van de onderlinge communicatie vanuit onder meer de Combinatie Jeugdzorg, BOR Humanitas en de Sociale Teams [locatie] heeft gefaald.
De ondertoezichtstelling loopt op dit moment, maar bevindt zich nog in het beginstadium. De jeugdbeschermer van de GI heeft bij de Combinatie Jeugdzorg een aanvraag ingediend om een BOR-traject op te gaan starten. Er wordt op korte termijn een reactie hierop verwacht.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is noodzakelijk. Het gaat de ouders niet lukken om het contact tussen de vader en [minderjarige] binnen het vrijwillig kader van de grond te krijgen.
Het is in het belang van [minderjarige] dat dit contact weer wordt opgestart. Verder moet er binnen de ondertoezichtstelling gekeken worden naar mogelijkheden om de slechte communicatie tussen de ouders te verbeteren. De GI wil daarbij gaan inzetten op psycho-educatie; de ouders moeten gaan inzien wat hun onderlinge strijd voor [minderjarige] betekent. Verder moet er worden onderzocht of er bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek omdat het inmiddels anderhalf jaar geleden is dat zij de vader heeft gezien.
3.8.
De (advocaat van de) vader voert tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft [minderjarige] terecht onder toezicht van de GI gesteld. Contact tussen de vader en [minderjarige] is in het belang van [minderjarige] . Binnen het vrijwillig kader zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar het is niet gelukt om contact tussen de vader en [minderjarige] blijvend tot stand te brengen. Het contact tussen de vader en [minderjarige] zal nu opnieuw via het omgangshuis moeten worden opgebouwd. De vader is bereid om overal zijn medewerking aan te verlenen. De situatie van de vader is inmiddels gewijzigd. Hij heeft een nieuwe partner en uit die relatie is onlangs een kind geboren.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.9.3.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat zowel ten tijde van het inleidend verzoek van de raad (ex tunc) als thans (ex nunc) [minderjarige] ernstig in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd en de rechtbank om die reden [minderjarige] terecht onder toezicht van de GI heeft gesteld. Het hof stelt vast dat de situatie van [minderjarige] sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling op 8 april 2022 niet is gewijzigd. Ondanks dat de rechtbank bij beschikking van 2 februari 2021 een (onbegeleide) contactregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft vastgesteld ontbreekt al ruim anderhalf jaar iedere vorm van contact tussen hen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de ondertoezichtstelling er in ieder geval toe heeft geleid dat beide ouders zijn aangemeld bij de Combinatie Jeugdzorg in [plaats] teneinde door middel van een BOR-traject het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. Uit het feit dat er in het verleden door partijen verschillende vormen van hulpverlening binnen het vrijwillig kader zijn ingezet om onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] te realiseren en dat ieder contact tussen hen al ruim anderhalf jaar ontbreekt, kan het hof niet anders dan concluderen dat het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Dat een eerder verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen door de rechtbank destijds is afgewezen, maakt dat niet anders. De rechtbank en ook het hof dient bij de beoordeling van het onderhavige inleidend verzoek van de raad uit te gaan van de huidige feiten en omstandigheden en deze rechtvaardigheden naar het oordeel van het hof een ondertoezichtstelling, zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen.
3.9.4.
Het hof is verder van oordeel dat, anders dan de moeder in hoger beroep betoogt, geen sprake is van een zuivere omgangsondertoezichtstelling. Uit het voorgaande volgt dat [minderjarige] in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd en dat de ondertoezichtstelling meerdere doelen dient dan alleen het realiseren van een onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat door de GI binnen de ondertoezichtstelling ook zal worden ingezet op het verbeteren van de slechte communicatie tussen de ouders, het geven van psycho-educatie aan de ouders wat de huidige onderlinge strijd tussen de ouders voor [minderjarige] betekent en dat er onderzoek zal worden verricht naar eventueel bij [minderjarige] aanwezige hechtingsproblematiek.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.11.
Het hof zal -gelet op de aard van de procedure- de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en N. Veenendaal en is op 21 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.