ECLI:NL:GHSHE:2022:2491

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.302.996_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgkorting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgkorting. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 24 november 2021 beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 24 augustus 2021. In deze beschikking was de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen vastgesteld op € 187,- voor [minderjarige 1], € 126,- voor [minderjarige 2] en € 96,- voor [minderjarige 3]. De vrouw verzoekt de vernietiging van deze beschikking en een verhoging van de alimentatiebedragen, met een ingangsdatum van 9 maart 2021, de datum van indiening van haar verzoekschrift.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2022 is de vrouw verschenen, bijgestaan door een waarnemer van haar advocaat, terwijl de man niet is verschenen. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de door de rechtbank vastgestelde behoefte en draagkracht van de partijen. De vrouw heeft grieven ingediend met betrekking tot de ingangsdatum van de alimentatie en de zorgkorting.

Het hof heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de alimentatie moet blijven zoals vastgesteld door de rechtbank, namelijk de datum van de beschikking. Wat betreft de zorgkorting heeft het hof de argumenten van de vrouw overwogen en besloten dat de zorgkorting voor [minderjarige 3] moet worden aangepast van 35% naar 25%, terwijl voor [minderjarige 1] geen zorgregeling is vastgesteld. De bestreden beschikking is gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie voor [minderjarige 3] is vastgesteld op € 126,- per maand, met ingang van 24 augustus 2021. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.302.996/01
zaaknummer rechtbank : C/03/289434 / FA RK 21-885
beschikking van de meervoudige kamer van 21 juli 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.M. Setiaman te Venlo,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 24 november 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 augustus 2021.
2.2.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk aan het hof haar mening kenbaar te maken over het verzoek. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 14 juni 2022 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.H.M. Handring als waarnemer van haar advocaat. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de man niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
3.4.
De man heeft de kinderen erkend en partijen hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: de kinderalimentatie) met ingang van de datum van de beschikking voor [minderjarige 1] bepaald op € 187,- per maand, voor [minderjarige 2] op € 126,- per maand en voor [minderjarige 3] op € 96,- per maand.
4.2.
De vrouw verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 9 maart 2021, telkens bij vooruitbetaling aan te vrouw dient te voldoen, een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] van € 202,- per maand, voor [minderjarige 2] van € 126,- per maand en voor [minderjarige 3] van € 126,- per maand.
4.3.
Het hof heeft voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond tenzij anders vermeld.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof stelt vast dat de vrouw geen grief heeft gericht tegen de behoefte van de minderjarige kinderen, zodat het hof uitgaat van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 304,- per kind per maand in 2021. Er is eveneens geen grief gericht tegen de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde draagkracht van de man (€ 626,- per maand) en draagkracht van de vrouw (€ 316,- per maand), zodat het hof hiervan uitgaat.
5.2.
De grieven van de vrouw hebben betrekking op de ingangsdatum en de zorgkorting.
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.
Ingangsdatum
5.3.
De vrouw voert aan dat de rechtbank voor wat betreft de ingangsdatum ten onrechte is uitgegaan van de datum van de beschikking. De vrouw erkent dat er in haar verzoekschrift geen concrete ingangsdatum is vermeld, maar dat hierover wel een inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden tijdens de mondelinge behandeling. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man in ieder geval vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift (9 maart 2021) rekening heeft kunnen houden met de verplichting tot het betalen van kinderalimentatie, zodat hiervan moet worden uitgegaan.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Het hof ziet in hetgeen door de vrouw in hoger beroep is aangevoerd, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de man in eerste aanleg, geen aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank tot uitgangspunt genomen ingangsdatum, zijnde de datum van de bestreden beschikking (24 augustus 2021).
Zorgkorting
5.5.
De vrouw voert aan dat bij de zorgkorting moet worden uitgegaan van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals deze in de beschikking van 4 juni 2021 is bepaald. Dit betekent dat de zorgkorting voor [minderjarige 3] moet worden aangepast van 35% naar 25%. Nu er voor [minderjarige 1] geen zorgregeling is vastgesteld, moet er ten behoeve van haar geen rekening worden gehouden met een zorgkorting. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd toegelicht dat er sporadisch contact is tussen de man en [minderjarige 1]. [minderjarige 1] gaat ongeveer eens in het half jaar een keer met de man ergens naartoe, meestal uit eten.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. In de beschikking van 4 juni 2021 heeft de rechtbank -uitvoerbaar bij voorraad- de zorgregeling tussen de man en de kinderen gewijzigd, in die zin dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] één weekend per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdag na school tot maandagmorgen aan school en er tussen de man en [minderjarige 1] geen zorgregeling wordt vastgelegd in afwachting van het eigen proces van [minderjarige 1]. In de bestreden beschikking is de rechtbank uitgegaan van een zorgkorting voor [minderjarige 1] van 5%. Het hof stelt voorop dat dit aansluit bij de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week uit te gaan van 5%. Gelet op wat door de vrouw in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, te meer nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er (weliswaar sporadisch) contact is tussen de man en [minderjarige 1].
5.7.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank rekening gehouden met een zorgkorting voor [minderjarige 2] van 25% en een zorgkorting voor [minderjarige 3] van 35%. Het hof volgt het standpunt van de vrouw dat de zorgkorting voor [minderjarige 3] moet worden aangepast naar 25%, gelet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals is vastgelegd in de beschikking van 4 juni 2021. De bestreden beschikking zal op dit punt worden vernietigd. Het hof zal de door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 3], rekening houdende met een zorgkorting van 25% (€ 76,- per maand), bepalen op € 126,- per maand.
5.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat er zich weer een wijziging heeft voorgedaan in de feitelijke uitvoering van de zorgregeling. Dit heeft gevolgen voor de zorgkorting. Het hof overweegt dat de vrouw de gestelde wijziging op voorhand niet kenbaar heeft gemaakt aan het hof, eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft zij dit naar voren gebracht. De door de vrouw aangevoerde wijziging komt neer op een vermeerdering van haar verzoek in hoger beroep. Deze vermeerdering is niet aan de man betekend. Het hof acht hetgeen door de vrouw hierover is aangevoerd verder tardief en laat het verzoek gezien het vorenstaande dan ook buiten beschouwing.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, (gedeeltelijk) vernietigen en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3], en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 24 augustus 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] € 126,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers , A.J.F. Manders en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree als griffier, en is op 21 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.