ECLI:NL:GHSHE:2022:2490

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
20-002716-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1987 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het dragen van een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, en had een schadevergoeding van € 350,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die ook in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. De verdediging voerde aan dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moest worden en dat, indien het hof tot toewijzing overging, het bedrag gematigd moest worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat het beroep van de verdachte gegrond was en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de gevangenisstraf en de geldboete opgelegd, evenals de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat de verdachte in Polen verblijft en daar als orderpicker werkt. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 170,00, met een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 350,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002716-20
Uitspraak : 23 februari 2022
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-223772-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats/land] op [geboortedag] 1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 1) en overtreding van het bepaalde in artikel 27 lid 1 Wet wapens en munitie (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de politierechter bij voormeld vonnis de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de verdediging primair bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het hof, in geval van toewijzing, het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 september 2020 te Tilburg [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door met een mes en/of een steekvoorwerp meerdere, althans een, stekende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [benadeelde] ;
2.
hij op of omstreeks 4 september 2020 te Tilburg een wapen van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie, te weten een mes en/of een steekvoorwerp, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 4 september 2020 te Tilburg [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you" en door met een steekvoorwerp stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [benadeelde] ;
2.
hij op 4 september 2020 te Tilburg een wapen van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie, te weten een steekvoorwerp, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht dat het hof zal volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een steekvoorwerp stekende bewegingen te maken richting het lichaam van het slachtoffer en hem dreigend de woorden toe te voegen “I kill you”. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Een bedreiging is voor het slachtoffer in algemene zin zeer ingrijpend en kan gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken. In onderhavig geval is dit niet anders, gelet op de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van een wapen van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie, te weten een steekvoorwerp. Dergelijk handelen kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 16 december 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Daarbij heeft het hof kennisgenomen van de omstandigheid dat de verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard en dat hij verblijft in Polen, waar hij werkzaam is als orderpicker.
Gelet op de bovengenoemde ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de recidive van de verdachte is het hof van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles overziend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal de verdachte ter zake van de onder 2 bewezenverklaarde overtreding veroordelen tot een geldboete van € 170,00, subsidiair 3 dagen hechtenis. Het hof heeft hierbij toepassing gegeven aan de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 700,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder 1 rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, maar in een ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het onder 1 bewezenverklaarde heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 350,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder 1 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 350,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 62, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
15 (vijftien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 170,00 (honderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 september 2020.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 23 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.