ECLI:NL:GHSHE:2022:2488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
20-003917-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld en poging tot afpersing in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging, alsmede een poging tot afpersing met bedreiging van geweld, eveneens in vereniging. De feiten vonden plaats op 19 en 20 mei 2016, waarbij het slachtoffer, eigenaar van een grondverzetbedrijf, door een groep mannen werd bedreigd en gedwongen om geld af te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer naar een loods heeft gelokt en daar onder bedreiging van geweld geld heeft geëist. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een strafvermindering van 6 maanden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de strafbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003917-18
Uitspraak : 20 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 7 december 2018 (en herstelvonnis van 13 december 2018), locatie Maastricht, in de strafzaak met parketnummer 03-700265-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken’ (feit 1) en ‘poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het (in hoger beroep gewijzigde) onder feit 1 en onder feit 2 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4050 EURO, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit
- het slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Ik krijg nog geld van jou. En we kunnen het goedschiks of kwaadschiks", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking;
of
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 4050 EURO, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit
- het slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Ik krijg nog geld van jou. En we kunnen het goedschiks of kwaadschiks", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2016 tot en met 20 mei 2016 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen 150.000 EURO, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat oogmerk
- die [slachtoffer] tegen diens lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Ik krijg nog geld van jou. En we kunnen het goedschiks of kwaadschiks. Ik moet nog meer geld hebben. Ik krijg nog 150.000 EURO van jou. Jij gaat dat voor me regelen. Morgen voor de middag", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
of
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2016 tot en met 20 mei 2016 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mede dader(s) voorgenomen misdrijf om met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 150.000 EURO, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, met dat oogmerk
- die [slachtoffer] tegen diens lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Ik krijg nog geld van jou. En we kunnen het goedschiks of kwaadschiks. Ik moet nog meer geld hebben. Ik krijg nog 150.000 EURO van jou. Jij gaat dat voor me regelen. Morgen voor de middag", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 mei 2016 te Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakketje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 mei 2016 te Hoensbroek, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4050 EURO, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit
- het slaan en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- het daarbij op dreigende wijze zeggen: “Ik krijg nog geld van jou. En we kunnen het goedschiks of kwaadschiks”, in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking;
2.
hij in de periode van 19 mei 2016 tot en met 20 mei 2016 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 150.000 EURO, toebehorende aan die [slachtoffer] , met dat oogmerk
- die [slachtoffer] tegen diens lichaam heeft geslagen en geschopt en
- het daarbij op dreigende wijze zeggen: “Ik krijg nog geld van jou. En we kunnen het goedschiks of kwaadschiks. Ik moet nog meer geld hebben. Ik krijg nog 150.000 EURO van jou. Jij gaat dat voor me regelen. Morgen voor de middag”, in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna aangehaalde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, Districtsrecherche Parkstad, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , verbalisant van politie, proces-verbaalnummer LB2R016090, gesloten 10 augustus 2017, betreffende het onderzoek ‘Grossulaar’ en bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtseed opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-303.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat het aandeel van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten niet als het medeplegen van die feiten kan worden gekwalificeerd.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte op instigatie van zijn broer [medeverdachte 1] contact heeft opgenomen met aangever [slachtoffer] en hem heeft verzocht om naar de loods aan [adres 2] te komen. De verdachte heeft voorts op verzoek van zijn broer [medeverdachte 1] gepoogd geld uit de bus van de aangever te halen. De verdachte had echter geen wetenschap en/of betrokkenheid bij het plan van de andere medeverdachte(n) om aangever [slachtoffer] door middel van diefstal (met geweld) en/of afpersing met (bedreiging van) geweld geld afhandig te maken. De verdachte was namelijk niet op de plek in de loods aanwezig waar [slachtoffer] werd mishandeld, hem een geldbedrag werd afgenomen en werd bedreigd en onder druk werd gezet om de volgende dag een substantieel geld bedrag te betalen. De verdachte heeft mitsdien geen uitvoeringshandelingen verricht ter zake van de diefstal met geweld, waarbij voorts het bewijs met betrekking tot het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde opzet van de verdachte op de samenwerking en de gronddelicten tekort schiet, aldus de raadsvrouw.

B.

Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan, waarbij met name uit de gecursiveerde delen blijkt dat de verdachte van meet af aan als medepleger aan de bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal en poging tot afpersing heeft deelgenomen (zie verder onder D).
Op 19 mei 2016 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal met geweld en bedreiging en afpersing met geweld, gepleegd door een groep voor hem (grotendeels) onbekende mannen. Aangever [slachtoffer] , eigenaar van een grondverzetbedrijf, werd op 11 of 12 mei 2016 gebeld door een man die gebruikmaakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Deze man heeft bij [slachtoffer] inlichtingen ingewonnen over uit te voeren werkzaamheden, meer in het bijzonder het afbreken van een muur en het graven van een sleuf. [slachtoffer] heeft de man te kennen gegeven dat hij langs zou komen voor het maken van een offerte en op 18 mei 2016 is middels een sms-bericht daarvoor een afspraak gemaakt voor 19 mei 2016 tussen 12:00 en 13:00 uur aan [adres 2] . [1]
[slachtoffer] is op 19 mei 2016 samen met zijn vriendin [getuige] in zijn werkbus naar het adres aan [adres 2] gereden. Bij aankomst aldaar, zag [slachtoffer] een loods met daaraan verbonden een kantoor. In de deuropening van het kantoor zag [slachtoffer] een man staan. Deze man is door [slachtoffer] aangeduid als man 1. [slachtoffer] is uitgestapt, waarna de man [slachtoffer] door de voordeur van het kantoor naar binnen heeft gelaten en hem door een gang de loods in heeft begeleid. De man zei tegen [slachtoffer] dat hij even moest wachten en dat hij de baas ging halen. Vervolgens is de man een aantal seconden uit het zicht verdwenen. Toen de man terugkwam was hij in het gezelschap van vier andere mannen. De man is toen met de andere mannen op [slachtoffer] afgelopen. Eén van de vier mannen, door [slachtoffer] aangeduid als man 2, tussen de 35-45 jaar oud, gebrekkig Nederlands sprekend met een Oost-Europees accent en zei tegen hem: “wij moeten eens praten. Ik krijg geld van jou. En we kunnen het goedschiks of kwaadschiks. Ik weet dat je geld hebt. We weten waar je woont en dat je een huis hebt, een auto, een motor en een boot.” [slachtoffer] antwoordde daarop: ‘goedschiks’. Een van de mannen vroeg vervolgens: “Wat heb je bij je?”. De groep mannen stond op dat moment in een cirkel om [slachtoffer] heen. Toen [slachtoffer] zei dat hij geen geld had werd hij door één van de mannen, door [slachtoffer] aangeduid als man 2, geslagen en geschopt. [slachtoffer] werd hierbij meermaals met kracht tegen zijn bovenbenen geschopt en met een gebalde vuist tegen zijn borstbeen geslagen. Bij de aangifte bevindt zich een foto van het letsel dat [slachtoffer] hierdoor heeft opgelopen: het hof neemt hierop verkleuringen op buik en borst waar. [2]
[slachtoffer] heeft de wijze van slaan en schoppen door man 2 omschreven als dat van een professioneel vechtsporter. Door het geweld vreesde [slachtoffer] voor zijn leven. [slachtoffer] heeft vervolgens een bedrag van € 4.050,00 aan contanten uit zijn broekzakken gepakt. Man 3 heeft dit geld uit zijn handen gepakt en zei “hier daarmee”. Man 2 zei vervolgens tegen [slachtoffer] dat de ze nog meer geld moesten hebben en zei tegen [slachtoffer] : “Ik krijg nog
€ 150.000,-. Jij gaat me dat regelen. Morgen voor de middag”. [slachtoffer] gaf aan dat hij daarvoor naar de bank moest en
toen [slachtoffer] naar de uitgang wilde lopen werd hem dit belet door alle mannen van de groep die in een kring om hem heen gingen staan. De door [slachtoffer] aangeduide man 1 zei: “er zit nog een vrouw in de bus”.Man 2 vroeg aan [slachtoffer] wie de vrouw in de bus was. [slachtoffer] gaf daarop aan dat dit zijn vriendin was. Toen een van de mannen opperde om haar naar binnen te halen antwoorde
man 1: “laat maar” en hij zei tegen [slachtoffer] :
“morgen kom je dat geld brengen. Haal maar niets doms in je hoofd.”Vervolgens mocht [slachtoffer] vertrekken. Een van de in de loods aanwezige mannen is door [slachtoffer] herkend als [medeverdachte 2] . [3] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2] [4] ; cursiveringen hof.).
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [verdachte] verklaard dat hij inderdaad telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] , met hem een afspraak heeft gemaakt, [slachtoffer] buiten de loods heeft ontvangen, naar binnen heeft begeleid, de deur achter hem heeft dichtgedaan en dat er meer mensen in de loods waren, waaronder zijn broer, [medeverdachte 1] . [5]
Hieruit leidt het hof af dat [verdachte] de door aangever aangeduide “man 1”was.
Op 20 mei 2016 heeft [slachtoffer] een sms-bericht ontvangen met de tekst: “Hoe laat ben je hier”. Dit bericht was verstuurd vanaf de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Aansluitend is [slachtoffer] acht keer gebeld door dit telefoonnummer. [6] [slachtoffer] heeft vervolgens met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld. Deze man vertelde [slachtoffer] dat het betalen van het geld, zoals gister besproken, goed- of kwaadschiks kon en, wat jij wil. Ik wil niet moeilijk doen, maar stel voor dat we het gewoon fatsoenlijk doen”, “Luister, we kunnen gewoon praten en daar komen we veel verder mee. Ik heb gisteren die jongen van jou afgetrokken. Ik was die, die die jongen van je aftrok. Maar als je het niet laat zien, gaat het echt fout”. En “Ik denk dat het best is als je nu van alles gaat regelen. Je hebt een dure klok en van alles. Je hebt genoeg. Ik praat met jou strakjes, voor mijn part gaan we bij MacDonald’s zitten. Je weet wat je moet betalen. Dat hebben ze je gisteren gezegd.” [slachtoffer] heeft vervolgens met de man afgesproken dat hij het geld in het dashboardkastje van zijn werkbus zou leggen, waarna hij zijn werkbus op de parkeerplaats van de MacDonald’s aan [adres 3] zou achterlaten. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zou vervolgens het geld uit de bus laten halen. [7]
Nadat aangever [slachtoffer] zijn werkbus had geparkeerd op de parkeerplaats van de MacDonald’s aan [adres 3] , is door leden van het observatieteam waargenomen dat een groene Renault Twingo met het kenteken [kenteken] het parkeerterrein kwam opgereden. De bestuurder van de Renault Twingo is herkend als [medeverdachte 1] . De bijrijder is herkend als [verdachte] . Door het observatieteam is voorts waargenomen dat [verdachte] uit de Twingo is gestapt en dat hij naar de werkbus van [slachtoffer] is toegelopen. [verdachte] keek eerst door de zijruit van het rechterportier van de werkbus, opende vervolgens de rechterschuifdeur en keek in de laadruimte van die bus om vervolgens het voorportier aan de rechterzijde te openen en uit het handschoenenvakje/dashboardkastje een pakketje te pakken. Onmiddellijk daarna is [verdachte] aangehouden door leden van het arrestatieteam. [8] [medeverdachte 1] is vervolgens met hoge snelheid weggereden en hij kon nadien in België worden aangehouden. [9]
De politie heeft onderzoek ingesteld naar de identiteit van de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Met de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 225 heeft [slachtoffer] de afspraak gemaakt om op 19 mei 2016 naar de loods aan [adres 2] te komen. Met de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 805 is [slachtoffer] op 20 mei 2016 overeengekomen dat het geld op 20 mei 2016 zou worden achterlaten in zijn werkbus, welke [slachtoffer] op het parkeerterrein bij de MacDonald’s zou parkeren. Onderzoek naar getapte telefoongesprekken die met de betreffende telefoons zijn gevoerd, in verbinding met onderzoek naar de simkaartgegevens, heeft uitgewezen dat de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik was bij [verdachte] . De telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was in gebruik bij de medeverdachte [medeverdachte 1] . [10]
[medeverdachte 1] heeft bij de politie een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij, [verdachte] , [medeverdachte 2] en twee andere leden van [motorclub] aanwezig waren in de loods aan [adres 2] toen aangever [slachtoffer] binnenkwam. Een van de aanwezige mannen, door [medeverdachte 1] omschreven als een Roemeense man rond de 40/45 jaar en tevens ‘K1 vechter’, heeft in gebrekkig Nederlands tegen [slachtoffer] gezegd: “het kan op twee manier gaan: goed- of kwaadschiks”. [medeverdachte 2] zei vervolgens tegen [slachtoffer] : “wij hebben nog veel te regelen”. [medeverdachte 2] zei: “je gaat betalen”. [slachtoffer] is vervolgens door de Roemeense man geslagen. [medeverdachte 2] heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat zijn vriendin in de auto moest blijven zodat hij geld kon gaan halen. Het geld dat [slachtoffer] bij zich had heeft hij in de loods afgestaan. Dat de aangever in de loods kwam, is volgens [medeverdachte 1] geregeld door [verdachte] die telefonisch en per sms/app contact heeft gehad met aangever.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat de volgende dag, op 20 mei 2016, een tweede betaling zou plaatsvinden. Omdat [slachtoffer] niet meer op telefoontjes van [verdachte] reageerde, heeft [medeverdachte 1] , in opdracht van [medeverdachte 2] , aangever [slachtoffer] gebeld en hem gevraagd naar het geld. [slachtoffer] heeft toen voorgesteld om het geld over te dragen bij de MacDonald’s. [medeverdachte 1] is toen samen met [verdachte] naar de MacDonald’s gereden. [verdachte] is toen uit de auto gestapt en richting de werkbus gelopen. [11]

C.

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het door haar in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald, inhoudende dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] onbruikbaar is voor het bewijs omdat de verklaring (a.) onbetrouwbaar is en (b.) de verdediging geen effectieve gelegenheid is geboden om [medeverdachte 1] te ondervragen. Bestendige jurisprudentie van het EHRM staat er mitsdien aan in de weg dat het hof de verklaring van [medeverdachte 1] voor het bewijs zal bezigen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar. Niet alleen omdat [medeverdachte 1] bij de politie een verklaring heeft afgelegd waarin hij ook voor zichzelf belastend heeft verklaard. Belangrijk is ook dat [medeverdachte 1] met betrekking tot de feitelijke toedracht gedetailleerd heeft verklaard, waarbij zijn verklaring op essentiële punten steun vindt in de aangifte, in de inhoud van de taps en zelfs in de verklaring van [verdachte] over de telefonische contacten met aangever. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op het volgende:
- [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de loods is geschopt en geslagen door een gebrekkig Nederlands sprekende man van ongeveer 35 à 45 jaar oud met een Oost-Europees accent. Gelet op het door de man gebruikte geweld en wijze van vechten, vermoedde [slachtoffer] dat de man een vechtsport beoefende (p. 53 procesdossier). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] is geslagen en geschopt door een gebrekkig Nederlands pratende Roemeense man van 40 à 45 jaar oud. Volgens [medeverdachte 1] is deze man een K1- vechter (p. 232 procesdossier); [slachtoffer] heeft verklaard dat hij een van de mannen in de loods heeft herkend als [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat in de loods ook [medeverdachte 2] aanwezig was. (p. 54 en 232 procesdossier);
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] het contact met [slachtoffer] heeft geïnitieerd en met [slachtoffer] de afspraak heeft gemaakt om op 19 mei 2016 naar de loods te komen. Volgens de verklaring van [medeverdachte 1] heeft hij vervolgens op 20 mei 2016 nader contact met [slachtoffer] onderhouden. Uit het procesdossier, meer bepaald de telefoontaps van de door [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruikte telefoons, is naar voren gekomen dat middels de telefoon die bij de verdachte in gebruik was de afspraak met aangever [slachtoffer] tot stand is gekomen. Ter terechtzitting bevestigt [verdachte] dat ook. Voorts volgt uit het procesdossier dat met de telefoon die bij [medeverdachte 1] in gebruik was op 20 mei 2016 de communicatie met [slachtoffer] is voortgezet. Aldus vindt ook dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] steun in het procesdossier;
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] in de loods te verstaan is gegeven dat hij een van de mannen geld verschuldigd was en dat hij geld moest betalen. Volgens man 2 kon dit ‘goedschiks of kwaadschiks’ gebeuren. Het hof stelt vast dat in het afgetapte telefoongesprek dat via de telefoon die bij [medeverdachte 1] in gebruik was (eindigend op 805) en waarmee [medeverdachte 1] op 20 mei 2016 een gesprek heeft gevoerd met [slachtoffer] , dezelfde terminologie (goed- of kwaadschiks) is gebezigd (p. 107 procesdossier). Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij de man die [slachtoffer] heeft geslagen van [slachtoffer] heeft afgetrokken. Ook dit onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in de tapgesprekken (p. 107 procesdossier).
Gelet op het voorgaande acht het hof, anders dan de verdediging, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar en mitsdien bezigt het hof de verklaring van [medeverdachte 1] voor het bewijs.
Het hof komt vervolgens toe aan de beoordeling van de vraag of het gebruik van de getuigenverklaring van [medeverdachte 1] een schending oplevert van ondervragingsrecht.
Het hof overweegt in dat verband als volgt.
Het hof stelt voorop dat een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, van het EVRM, in het perspectief van het EVRM wordt aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat er niet aan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van – kort gezegd – een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
In eerste aanleg heeft de verdediging de rechtbank verzocht om [medeverdachte 1] als getuige te horen. Op 7 augustus 2018 heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen. Het hof stelt vast [medeverdachte 1] door de rechter-commissaris is opgeroepen om op 24 september 2018 alsmede op 23 oktober 2018 te verschijnen, teneinde door rechter-commissaris als getuige te worden gehoord. [medeverdachte 1] is evenwel op geen van voormelde dagen verschenen. De rechtbank heeft mitsdien bevolen dat [medeverdachte 1] op de terechtzitting van 23 november 2018 in persoon diende te verschijnen, teneinde ter terechtzitting als getuige te worden gehoord en heeft daartoe zijn medebrenging gelast. Naspeuringen van de politie ten spijt is de verdachte niet op de terechtzitting van 23 november 2018 verschenen.
In hoger beroep heeft de verdediging het verzoek om [medeverdachte 1] als getuige te horen herhaald en het hof verzocht hem door de raadsheer-commissaris te laten horen. Dit verzoek is gehonoreerd en [medeverdachte 1] is op 20 oktober 2021 bij de raadsheer-commissaris verschenen. Bij die gelegenheid heeft [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat hij vanwege zijn slechte gezondheid niet in staat zou zijn om vragen te beantwoorden en mitsdien heeft hij geweigerd om de vragen van de verdediging te beantwoorden. De raadsvouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven te persisteren bij haar verzoek tot het horen van [medeverdachte 1] als getuige. Pogingen van de raadsvrouw om [medeverdachte 1] ter terechtzitting als getuige te ondervragen, zijn echter gestuit op diens beroep op het verschoningsrecht.
Gelet het voorgaande stelt het hof vast dat er geen sprake is geweest van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging door de verdediging, ondanks het initiatief daartoe. Dit werpt de vraag op of deze beperking in het ondervragingsrecht in de onderhavige zaak een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, ten gevolge waarvan niet meer sprake zou kunnen zijn van een – in haar totaliteit beschouwd – eerlijk proces wanneer het hof deze verklaring voor het bewijs zou bezigen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten niet in beslissende mate berust op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Hiertoe wijst het hof op hetgeen reeds in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaring is overwogen en het hof overweegt in aanvulling daarop het volgende:
- Blijkens zijn verklaring in eerste aanleg alsmede zijn verklaring afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep, is het de verdachte geweest die met [slachtoffer] de afspraak heeft gemaakt om op 19 mei 2016 naar de loods toe te komen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer] bij de loods heeft ontvangen en dat hij hem naar binnen heeft geleid;
- Uit de aangifte en verklaring van [slachtoffer] volgt dat de persoon die hem heeft ontvangen en hem naar binnen heeft geleid eveneens aanwezig was in de loods en voorts deel uitmaakte van de groep van mannen die om hem heen stonden en hem hebben belet om de loods te verlaten (p. 53-54 procesdossier). Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt voorts dat deze man (man 1) tevens de persoon is geweest die tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “
morgen kom je dat geld brengen. Haal maar niets doms in je hoofd.”;
- Uit het proces-verbaal van observatie volgt dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] naar de parkeerplaats van de MacDonald’s is gereden, waar [slachtoffer] het geld zou achterlaten. Aldaar is door het observatieteam waargenomen dat de verdachte eerst de werkbus van [slachtoffer] heeft benaderd en bekeken en daarna heeft gepoogd het geld, althans een pakketje, uit het dashboardkastje van die werkbus te halen (p. 71-73 procesdossier).
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vindt de door de verdachte betwiste verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] naar het oordeel van het hof voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Het hof acht het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel betrouwbaar en tevens van voldoende gewicht. Het hof komt derhalve tot de slotsom dat het gebruik van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] voor het bewijs in overeenstemming is met recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 van het EVRM, zodat de vraag of de verdediging voldoende compensatie is geboden ter zake van het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen, geen bespreking behoeft.

D.

Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers. Dat vergt dat bij bewezenverklaring van medeplegen aan het tenlastegelegde delict er bij de verdachte sprake dient te zijn van een – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Naar het oordeel van het hof wordt het tot vrijspraak strekkende pleidooi van de raadsvrouw, inhoudende dat van medeplegen geen sprake is, weerlegd door de inhoud van de onder B opgenomen bewijsmiddelen. Uit voormelde bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte contact heeft opgenomen met [slachtoffer] en met hem de afspraak heeft gemaakt om op 19 mei 2016 naar de loods te komen. De verdachte heeft [slachtoffer] bij de loods ontvangen en heeft hem naar binnen begeleid. Uit de aangifte en verklaring van [slachtoffer] volgt voorts dat de verdachte onderdeel was van de groep van mannen die [slachtoffer] in de loods heeft omcirkeld en hem belet heeft om de loods te verlaten. Het hof volgt de rechtbank dan ook in haar redenering dat de verdachte de door [slachtoffer] aangeduide ‘man 1’ is, nu man 1 [slachtoffer] buiten heeft ontvangen en derhalve als enige gezien kan hebben dat de vriendin van aangever in diens bus zat. Het was voorts man 1 die de andere mannen in de loods daarvan in kennis heeft gesteld. De verdachte is niet louter aanwezig geweest in de loods en heeft hij de groep getalsmatig verstrekt, doch heeft hij tevens [slachtoffer] in de loods toegevoegd: “Morgen kom je het geld brengen. Haal maar niks doms in je hoofd”. De verdachte heeft vervolgens de dag na het incident in de loods, op 20 mei 2016, getracht [slachtoffer] te bellen. Ook was de verdachte op 20 mei 2016 samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] aanwezig op de parkeerplaats van de MacDonald’s en heeft de verdachte gepoogd om het geld uit de bus van [slachtoffer] te halen.
Het hof stelt derhalve vast dat de verdachte op essentiële momenten bij de uitvoering van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde aanwezig is geweest en met diens samenstel van handelen een significante bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde feiten. Gelet voorts op de samenwerking van verdachte met de andere medeverdachte(n) is het hof van oordeel dat de verdachte als medepleger van de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde feiten kan worden aangemerkt.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder feit 2 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging, alsmede een poging tot afpersing met bedreiging van geweld, eveneens in vereniging. De verdachte heeft samen met zijn mededaders het slachtoffer [slachtoffer] (onder valse voorwendselen) naar een loods gelokt. In de loods zag het slachtoffer zich geconfronteerd met een groep van – voor hem (grotendeels) – onbekende mannen. Deze groep heeft zich vervolgens om [slachtoffer] heen verzameld, waarna hij door één van de mannen is geschopt en geslagen. Op zeer intimiderende wijze is vervolgens geëist dat hij geld aan (een van) de mannen moest afgeven. Ook hebben de verdachte en zijn mededaders gepoogd om het slachtoffer, door middel van bedreiging met geweld, een groot geldbedrag af te persen.
Door op voormelde wijze te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer, alsmede inbreuk gemaakt op diens eigendomsrecht. Doordat de verdachte en diens medeverdachten het slachtoffer op een ogenschijnlijk bona fide, doch listige voorstelling van zaken naar de loods hebben gelokt, hebben zij voorts het vertrouwen van het slachtoffer geschaad. Het behoeft geen betoog dat de gewelddadige diefstal alsmede de poging tot afpersing in vereniging voor het slachtoffer een buitengewoon traumatische ervaring moet zijn geweest, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dergelijke traumatische gebeurtenissen nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] vreesde hij ook voor zijn leven. Het verwerpelijke handelen, dat kennelijk slechts was ingegeven door eigen geldelijk gewin, wordt de verdachte en zijn mededaders door het hof zwaar aangerekend.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij de contacten met personen uit het criminele milieu heeft beëindigd en na het ondergaan van eerder aan hem opgelegde gevangenis- en taakstraffen definitief zou hebben gebroken met zijn verleden. De verdachte heeft voorts naar voren gebracht dat zijn leven hierdoor in de afgelopen 6 jaren in positieve zin is veranderd. Zo werkt hij momenteel 40 uur in de week en heeft naar eigen zeggen zijn schulden afgelost. Hij is gelukkig getrouwd en heeft met zijn vrouw een dochter van 3 jaren. Daarnaast heeft hij een zoon van 18 jaar oud.
Tevens heeft het hof kennis genomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland van 24 februari 2022. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte tijdens het gesprek met de reclassering een ontkennende houding aannam, waardoor geen risico- c.q. criminogene factoren konden worden aangemerkt. De reclassering heeft informatie ingewonnen bij de echtgenote van de verdachte alsmede diens schoonouders en daaruit zou blijken dat de verdachte zijn leven samen met zijn vrouw en kinderen op orde lijkt te hebben en sinds langere tijd een zorgzaam en verantwoord leven lijkt te leiden. De verdachte heeft bij de reclassering naar voren gebracht dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeer ernstige gevolgen zal hebben voor diens leven. Naar eigen zeggen wordt alles wat hij in de afgelopen 6 jaar heeft opgebouwd dan tenietgedaan en verliest hij zijn vrouw, zijn gezin en zijn werk.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een lichtere of andersoortige sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van in beginsel 30 maanden met zich brengt.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 20 mei 2016 door de politie is aangehouden en verhoord. De rechtbank heeft op 7 december 2018 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 13 december 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 20 juli 2022 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het begin van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van het vonnis door de rechtbank bedraagt 2 jaren en ruim 6 maanden. Voor wat betreft de behandeling in hoger beroep geldt dat de duur daarvan 3 jaren en 7 maanden bedraagt.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel deze zaak omvangrijk en relatief complex van aard is en de verdediging zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onderzoekswensen heeft ingediend, welke onderzoekswensen door de rechtbank en het hof (al dan niet gedeeltelijk) zijn gehonoreerd, is het hof van oordeel dat die redenen niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren.
Resumerend stelt het hof vast dat telkens einduitspraak is gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 6 maanden overschreden. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van 1 jaar en 7 maanden. Het hof zal de totale overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 6 maanden.
Het voorgaande brengt het hof, alles afwegende, tot de slotsom dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is. In hetgeen overigens door de verdediging naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot strafmatiging over te gaan.
Het hof zal ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 20 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Taalman voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 19 mei 2016, p. 52-54, in samenhang bezien met proces-
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 19 mei 2016, p. 57.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 19 mei 2016, p. 52, 53 en 54 in samenhang bezien met
4.Proces-verbaal van verdenking d.d. 26 mei 2016, p. 243-245.
5.Proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 23 november 2018, pagina 3.
6.Proces-verbaal d.d. 13 juli 2017, p. 142-144.
7.Stamproces-verbaal p. 15 in samenhang met proces-verbaal bevindingen tapgesprekken [medeverdachte 1] –
8.Stamproces-verbaal p. 15 in samenhang met proces-verbaal van observatie d.d. 23 mei 2016, p. 71-76 en
9.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 mei 2016, p. 202 en 203.
10.Proces-verbaal identificatie [verdachte] d.d. 22 mei 2016, p. 92-97 in samenhang bezien met proces-verbaal inbeslagname GSM [verdachte] d.d. 22 mei 2016, p. 98 en 99 en proces-verbaal onderzoek gsm -225 [verdachte] d.d. 25 mei 2016, p. 100 en 104. Proces-verbaal bevindingen tapgesprekken [medeverdachte 1] – slachtoffer d.d. 26 mei 2016, p. 105-112.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 5 juli 2016, p. 231-234.