ECLI:NL:GHSHE:2022:2476

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
20-002036-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake meerdere diefstallen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2019. De verdachte, geboren in 1997, was in hoger beroep gekomen tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld voor meerdere diefstallen en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na onderzoek op de terechtzitting, waarbij zowel de vordering van de advocaat-generaal als de verdediging aan bod zijn gekomen. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van 6 jaren en 6 maanden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor een aantal feiten en een strafmaatverweer voerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, gewoonteheling en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 245,26, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de redelijke termijn in acht genomen en de straf verlaagd vanwege overschrijding van deze termijn. De zaak is van belang vanwege de georganiseerde criminaliteit en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002036-19
Uitspraak : 22 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-702737-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 (sub 1 en 3 tot en met 7 primair en sub 2 meer subsidiair), 5, 6 en 7 is tenlastegelegd en hem zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat het hof de vordering kan toewijzen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich met betrekking tot het onder 2, 3, 4 (sub 1 en 2), 5 en 7 (voor zover dit ziet op de deelneming aan een criminele organisatie) gerefereerd aan het oordeel van het hof. Zij heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 4 (sub 3, 4, 5, 6 en 7), 6 en 7 (voor zover dit ziet op het leiding geven aan een criminele organisatie). Zij heeft in het kader van het onder 1 tenlastegelegde een voorwaardelijk verzoek gedaan. Voorts heeft zij een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, nu de verdachte reeds aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Splitsing feit 1
Feit 1 – het inrijden op de Belgische politieambtenaar
De raadsvrouw heeft bij pleidooi vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 1 bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat niet hij maar medeverdachte [medeverdachte 1] de bestuurder van de auto was ten tijde van het inrijden op verbalisant [verbalisant] en dat deze [medeverdachte 1] , gehoord als getuige ter terechtzitting in hoger beroep, deze lezing van de verdachte heeft bevestigd en heeft bekend de bestuurder te zijn geweest. De raadsvrouwe heeft in verband hiermee nieuwe ontwikkelingen het verzoek gedaan om getuige [medeverdachte 5] , de derde inzittende van de auto waarmee op de agent werd ingereden, nogmaals te horen voor het geval het hof niet reeds op grond van deze nieuwe ontwikkelingen tot een vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde zou komen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet noodzakelijk is om getuige [medeverdachte 5] te horen, nu hij reeds is gehoord door de raadsheer-commissaris en aldaar heeft verklaard weinig herinneringen te hebben aan de dag van het tenlastegelegde. Aldus kan het hof het voorwaardelijke verzoek afwijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op het voor het daderschap van de verdachte thans voorhanden zijnde belastende bewijs enerzijds en anderzijds de omstandigheid dat een nader verhoor van de potentieel ontlastende getuige [medeverdachte 5] de zaak van de verdachte kan verstevigen en uit oogpunt van waarheidsvinding de uitkomst van de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde kan beïnvloeden, is het hof van oordeel dat, mede uit oogpunt van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, het verzoek om [medeverdachte 5] andermaal als getuige te doen horen moet worden toegewezen.
Dat betekent dat het onderzoek in deze zaak naar het onder 1 tenlastegelegde niet volledig is geweest en het onderzoek heropend dient te worden. Het hof acht het evenwel niet in het belang van het onderzoek om de hele zaak te heropenen. Het hof kan op de voet van het bepaalde in artikel 415 jo. 285, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de splitsing van gevoegde zaken bevelen, indien de voeging niet in het belang van het onderzoek is.
Het hof acht het in belang van het onderzoek dat het onder 1 tenlastegelegde met parketnummer 20-002036-19 wordt afsplitst van het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde met parketnummer 20-002036-19, zodat de heer [medeverdachte 5] omtrent het onder 1 tenlastegelegde ter gelegenheid van een nader te bepalen terechtzitting als getuige kan worden gehoord. Te dien einde zal het onderzoek in deze zaak in zoverre heropend worden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover voor het overige aan het oordeel onderworpen – zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover voor het overige aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:

2.hij op of omstreeks 11 januari 2016 in de gemeente Maasmechelen (België) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [straatnaam 1] ) heeft weggenomen een tv (merk Philips, type 47PFK7509), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak of verbreking;

(pag. 955)

3.hij op of omstreeks 11 januari 2016 in de gemeente Maasmechelen (België) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [straatnaam 2] ) heeft weggenomen o.a. een GSM (Iphone 5), drie harde schijven (merk Iomega en/of Seagate), een notebook/laptop (merk Dell, type S6420) en een spelconsole (Playstation 3), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak of verbreking;

(pag. 1110)

4.hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2015 tot en met 21 januari 2017, in de gemeente(n) Maastricht en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) na te melden goed(eren) verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goed(eren) (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, te weten:

1. een personenauto, merk Audi, type S4, toebehorende aan [benadeelde 2] (aangetroffen Maastricht, [straatnaam 3] , 11 januari 2016)
(pag. 1277)
en/of;
2. een personenauto, merk Audi, type S4, toebehorende aan [benadeelde 3] (aangetroffen Kerkrade, garagebox 30 gelegen aan de [straatnaam 4] , 18 december 2016)
(pag. 1459)
en/of
3. een personenauto, merk Audi, type RS4, toebehorende aan [benadeelde 4] (aangetroffen Heerlen, garagebox 8 gelegen aan de [straatnaam 5] , 25 juni 2015)
(pag. 1551)
en/of
4. een personenauto, merk Jaguar, type XF, toebehorende aan [benadeelde 5] (aangetroffen Geleen, garagebox 14 gelegen aan de [straatnaam 6] , 10 juni 2016)
(pag. 1703)
en/of
5. een motorblok, motornummer [chassisnummer] , toebehorende aan [benadeelde 6] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017)
(pag. 1807)
en/of
6. een autostoel (behorende in een personenauto, Volkswagen Golf), toebehorende aan [benadeelde 7] ( aangetroffen Kerkrade, [straatnaam 7] , 21 januari 2017)
(pag. 2052)
en/of
7. auto-onderdelen (aangetroffen Kerkrade, garagebox/loods gelegen aan de [straatnaam 7] , 9 november 2016)
(pag. 2086);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2015 tot en met 21 januari 2017 in de gemeente(n) Maastricht en/of Kerkrade en/of [adres 1] en/of Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, na te noemen goed(eren) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dit goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, te weten
1. een personenauto, merk Audi, type S4, toebehorende aan [benadeelde 2] (aangetroffen Maastricht, [straatnaam 3] , 11 januari 2016)
(pag. 1277)
en/of;
2. een personenauto, merk Audi, type S4, toebehorende aan [benadeelde 3] (aangetroffen Kerkrade, garagebox 30 gelegen aan de [straatnaam 4] , 18 december 2016)
(pag. 1459)
en/of
3. een personenauto, merk Audi, type RS4, toebehorende aan [benadeelde 4] (aangetroffen Heerlen , garagebox 8 gelegen aan de [straatnaam 5] , 25 juni 2015)
(pag. 1551)
en/of
4. een personenauto, merk Jaguar, type XF, toebehorende aan [benadeelde 5] (aangetroffen Geleen, garagebox 14 gelegen aan de [straatnaam 6] , 10 juni 2016)
(pag. 1703)
en/of
5. een motorblok, motornummer [chassisnummer] , toebehorende aan [benadeelde 6] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017)
(pag. 1807)
en/of
6. een autostoel (behorende in een personenauto, Volkswagen Golf), toebehorende aan [benadeelde 7] ( aangetroffen Kerkrade, [straatnaam 7] , 21 januari 2017)
(pag. 2052)
en/of
7. auto-onderdelen (aangetroffen Kerkrade, garagebox/loods gelegen aan de [straatnaam 7] , 9 november 2016)
(pag. 2086);
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij in of omstreeks de periode 12 december 2016 tot en met 13 december 2016, in de gemeente Peer (België), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto Audi S4, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
(pag. 1459);

5.5.hij op of omstreeks 1 juni 2016 te Eygelshoven, in elk geval in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [straatnaam 8] ) heeft weggenomen o.a. een fotocamera (merk Canon Eos), een horloge (merk Ebel Discovery), een Ipad, (een) fotocameralen(s)(zen), een filmcamera (merk Panasonic) en een fotocameratas (merk Hemax), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goeder(en) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

(pag. 1403)

6.hij op of omstreeks 18 december 2016 in de gemeente Kerkrade, in garagebox 16 gelegen aan de [straatnaam 4] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

(pag. 1459)

7.hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 in de gemeente [adres 1] , in elk geval in Nederland en/althans België en/althans Duitsland, als oprichter/leider/bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 Wetboek van Strafrecht (gewoonteheling) en/of artikel 416 Wetboek van Strafrecht (opzetheling) en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht (schuldheling) en/of artikel 311 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde diefstal) en/of overtreden van de Opiumwet en/of overtreden van de Wet Wapens en Munitie en/of een of meer andere misdrijven.

(pag. 528)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 6
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 18 december 2016, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, ongeveer 12 kilogram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteeld dat het hof het onder 6 tenlastegelegde bewezen kan verklaren. De verdediging heeft bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte garagebox 16, waarin de hennep zich bevond, heeft gehuurd, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet is gebleken dat het daadwerkelijk hennep betrof, waardoor de verdachte ook dient te worden vrijgesproken.
Het hof, met de raadsvrouw, heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde heeft begaan. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het dossier bevindt zich een tapgesprek van 18 december 2016 waarbij de verdachte iemand belt, de voicemail krijgt en vervolgens de telefoon niet uitschakelt, waardoor de politie een ‘broekzakgesprek’ mee kan luisteren. Daarbij herkennen zij de stemmen van de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] . Uit dit tapgesprek blijkt dat de verdachte zegt dat iemand de zakken in een garagebox aan de [straatnaam 4] in Kerkrade kan zetten en dat het nummer 16, 17 of 18 is. Verder wordt gesproken over een ‘S4’ en zegt de verdachte dat hij een garagebox heeft gehuurd. Dezelfde dag is door verbalisanten een Audi S4 in garagebox 30 aan de [straatnaam 4] te Kerkrade aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat garagebox 30 werd gehuurd door de verdachte op zijn eigen naam. In de garagebox 16 aan de [straatnaam 4] te Kerkrade werd de hennep aangetroffen. Een deel van de zakken was doorzichtig, waardoor te zien was dat er henneptoppen in zaten. In totaal betrof het 9,6 kilogram henneptoppen en 2,4 kilogram hennep.
Garagebox 16 werd echter gehuurd door [betrokkene 1] , wonende aan [adres 2] . Uit onderzoek is gebleken dat er geen persoon met de naam [betrokkene 1] stond ingeschreven op het voornoemde adres. De enige ‘link’ verder met de verdachte is dat de gestolen Audi S4 die in de garagebox van de verdachte werd aangetroffen voorzien was van een valse kentekenplaat die ook op naam stond van een persoon met de naam [betrokkene 2] , [betrokkene 2] uit Maasmechelen.
Voor het overige is in het dossier geen verband tussen de verdachte en de hennep naar voren gekomen.
Het hof acht bij deze stand van zaken niet boven redelijke twijfel verheven dat garagebox 16 door de verdachte werd gehuurd, althans dat hij de zich daarin bevindende 12 kilogram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het hof zal de verdachte van het onder 6 tenlastegelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 primair, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.hij op 11 januari 2016 in de gemeente Maasmechelen (België) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [straatnaam 1] ) heeft weggenomen een tv (merk Philips, type 47PFK7509), toebehorende aan [benadeelde 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;

3.3.hij op 11 januari 2016 in de gemeente Maasmechelen (België) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [straatnaam 2] ) heeft weggenomen o.a. een GSM (iPhone 5), drie harde schijven (merk Iomega en/of Seagate), een notebook/laptop (merk Dell, type S6420) en een spelconsole (Playstation 3), toebehorende aan [benadeelde 9] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;

4.hij in de periode van 5 februari 2015 tot en met 21 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben verdachte en zijn mededaders na te melden goederen verworven, voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten:

1. een personenauto, merk Audi, type S4, toebehorende aan [benadeelde 2] (aangetroffen Maastricht, [straatnaam 3] , 11 januari 2016)
en
3. een personenauto, merk Audi, type RS4, toebehorende aan [benadeelde 4] (aangetroffen Heerlen , garagebox 8 gelegen aan de [straatnaam 5] , 25 juni 2015)
en
4. een personenauto, merk Jaguar, type XF, toebehorende aan [benadeelde 5] (aangetroffen Geleen, garagebox 14 gelegen aan de [straatnaam 6] , 10 juni 2016)
en
5. een motorblok, motornummer [chassisnummer] , toebehorende aan [benadeelde 6] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017)
en
6. een autostoel (behorende in een personenauto, Volkswagen Golf), toebehorende aan [benadeelde 7] ( aangetroffen Kerkrade, [straatnaam 7] , 21 januari 2017)
en
7. auto-onderdelen (aangetroffen Kerkrade, garagebox/loods gelegen aan de [straatnaam 7] , 9 november 2016)
en meer subsidiair dat
hij in de periode 12 december 2016 tot en met 13 december 2016, in de gemeente Peer (België), een personenauto Audi S4 toebehorende aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

7.7.hij in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 Wetboek van Strafrecht (gewoonteheling) en/of artikel 416 Wetboek van Strafrecht (opzetheling) en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht (schuldheling) en/of artikel 311 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde diefstal).

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – op gronden zoals verwoord in het schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het onder 2, 3, 4 (sub 1 en 3 tot en met 7 primair en sub 2 meer subsidiair), 5, 6 en 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 (sub 3, 4, 5, 6 en 7), 6 en 7, voor zover dit ziet op het leiding geven aan een criminele organisatie.
Met betrekking tot de onder 4 sub 3 tot en met 7 tenlastegelegde helingen, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 7 tenlastegelegde deelnemen aan een criminele organisatie aangevoerd dat de verdachte geen leider is geweest.
Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Feit 2 en 3 – diefstal met braak in Maasmechelen (België)
De verdediging heeft zich met betrekking tot deze feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij op 11 januari 2016 in Maasmechelen en samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] de twee inbraken zoals tenlastegelegd heeft gepleegd.
Het hof is gelet op voornoemde verklaring van de verdachte alsmede gelet op de overige gebezigde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Feit 4 – gewoonteheling/diefstal auto’s en auto-onderdelen
Sub 1 – Audi S4 toebehorende aan [benadeelde 2]
De verdediging heeft zich met betrekking tot dit onderdeel gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij op 11 januari 2016 in de betreffende Audi S4 met kenteken [kenteken 1] zat en dat dit een gestolen auto betrof.
Het hof is gelet op voornoemde verklaring van de verdachte alsmede gelet op de overige gebezigde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 sub 1 primair tenlastegelegde opzetheling.
Sub 2 – Audi S4 toebehorende aan [benadeelde 3]
De verdediging heeft zich met betrekking tot dit onderdeel gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2022 heeft de verdachte verklaard de betreffende Audi S4 zelf te hebben gestolen.
Het hof is gelet op voornoemde verklaring van de verdachte alsmede gelet op de overige gebezigde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 sub 2 meer subsidiair tenlastegelegde diefstal.
Sub 3, 4, 5, 6 en 7
Het hof overweegt over sub 3 tot en met 7 het volgende. Zoals overwogen onder ‘Feit 7 – deelname aan een criminele organisatie’ is het hof van oordeel dat de verdachte als leider aan een criminele organisatie heeft deelgenomen die (onder meer) opzetheling als oogmerk had. Het betrof dan met name de opzetheling van voertuigen en van (auto)onderdelen. Vanuit die positie is sprake van een min of meer generiek opzet op de heling van de onder sub 3 tot en met 7 bedoelde auto’s en (auto-)onderdelen. Of de betreffende garageboxen wel of niet op naam van de verdachte stonden is dan niet meer relevant; vanuit zijn aansturende rol als leider van de criminele organisatie had de verdachte wetenschap van de omstandigheid dat voertuigen werden gestolen en gestript en dat voertuigonderdelen in andere voertuigen werden ingebouwd of ergens werden gestald en hij kon als leider, indien gewenst, te allen tijde over die voertuigen en voertuigonderdelen beschikken. Dat de verdachte wellicht geen wetenschap op detailniveau had van alle goederen, doet daaraan niet af. De opzet van de verdachte als leider van de criminele organisatie strekt zich uit over alle auto’s en (auto-)onderdelen die in het kader van de organisatie bestonden en ziet niet op een concreet goed.
Het hof is, gelet op het vorenstaande alsmede gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 4 sub 1, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde opzetheling en aldus aan de onder 4 tenlastegelegde gewoonteheling. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de onder 4 sub 2 tenlastegelegde diefstal.
Feit 5 – diefstal met braak in Eygelshoven
De verdediging heeft zich met betrekking tot dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij de diefstal met braak in een woning aan de [straatnaam 8] te Eygelshoven zoals tenlastegelegd heeft gepleegd.
Het hof is gelet op voornoemde verklaring van de verdachte alsmede gelet op de overige gebezigde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 tenlastegelegde.
Feit 7 – deelname aan een criminele organisatie
De verdediging heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de leider van de criminele organisatie was. Hij dient derhalve te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Wat betreft de deelname aan de criminele organisatie, refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij, tezamen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 13] , heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417, 417bis, 416 en/of 311 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en/of de Opiumwet en/of de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) en/of andere misdrijven.
Het hof acht uit de gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam komen vast te staan dat te dezen sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr, die tot het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 (gewoonteheling) en/of 417bis (schuldheling) en/of 416 (opzetheling) en/of 311 (gekwalificeerde diefstal) Sr. De vraag resteert dan of ook bewezen kan worden verklaard dat de verdachte aan die organisatie heeft ‘deelgenomen’. In dat verband stelt het hof voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het voornoemde oogmerk.
Een verdachte moet voorts weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de criminele organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een verdachte hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een criminele organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De criminele organisatie in het onderzoek Hyaliet hield zich voornamelijk bezig met diefstal en heling van voertuigen en onderdelen daarvan, maar uit de bewijsmiddelen blijkt van diverse specifieke vermogensdelicten. Deze afzonderlijke delicten, al dan niet gepleegd in vereniging, staan echter niet op zichzelf. De delicten zijn de concrete, bewijsbare activiteiten die in een groter, georganiseerd verband van verdachten werden begaan. Deze delicten zijn het topje van de ijsberg
.De bij de afzonderlijke delicten betrokken verdachten kenden elkaar en hun relaties zijn niet louter sociaal van aard. De verdachten hebben een crimineel netwerk gevormd dat zich structureel bezig hield met het plegen van onder meer voertuigdiefstal.
Dat blijkt onder andere uit de in de bewijsmiddelen weergegeven tapgesprekken in combinatie met het voortdurend aantreffen van gereedschap, bij vrijwel alle betrokkenen, dat bij uitstek geschikt is voor het stelen van auto’s. Het gaat hierbij om een zogenaamde Edilock . Tijdens de beluisterde telefoongesprekken werd dit apparaat 'het kastje’ genoemd. Deze apparatuur werd door de leden van de organisatie aangeschaft om voertuigen startklaar te maken bij diefstal. Deze apparaten werden aangeschaft bij het bedrijf Edilock Holland , gevestigd in Volendam. Deze apparatuur werd soms op ingenieuze wijze verstopt door de verschillende leden van de organisatie in hun auto. Uit tapgesprekken komt het bezit en de overdracht van deze Edilocks naar voren binnen de groep. Verder zijn er meerdere verbanden te leggen tussen verschillende verdachten en garages/loodsen waar gestolen auto’s en auto-onderdelen zijn aangetroffen, zoals blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof geeft hierbij het volgende voorbeeld: In de loods in Heythuysen werden vier personenauto’s aangetroffen die allen afkomstig waren van diefstal. Een van deze voertuigen was reeds voorzien van een nieuw VIN (voertuigidentificatienummer). In de loods lagen onderdelen van verschillende voertuigen, die na onderzoek eveneens afkomstig bleken van meerdere gestolen voertuigen. Verder werden in de loods losse VIN-nummers aangetroffen van Duitse voertuigen die uit het Duitse kentekenregistratiesysteem waren geschreven. In de loods in Heythuysen werd ook de dashboardklok van de gestolen Duitse VW Golf ( [kenteken 2] ) aangetroffen. De overige onderdelen van dit voertuig werden eerder al in de loods van [medeverdachte 10] aan de [straatnaam 7] te Kerkrade aangetroffen, waar eveneens een vingerspoor van [verdachte] op de kentekenplaten van dit gestolen voertuig werden vastgesteld. Uit het bewijs volgt ook dat gestolen auto’s kennelijk gestript werden en dat de onderdelen op meerdere plekken bewaard werden voor hergebruik, hetzij ten behoeve van het stelen van auto’s, hetzij ten behoeve van het opbouwen van legale (schade-)auto’s met behulp van die gestolen onderdelen.
Ook als bepaalde verdachten zich niet bewijsbaar schuldig hebben gemaakt aan concrete diefstallen en/of helingen, kan bewezen worden dat zij daarbij betrokken zijn geweest, gelet op de link met de diefstalapparatuur.
[medeverdachte 1] vat het samen in een telefoongesprek op 23 juli 2016. Hij wordt gebeld door een onbekend gebleven persoon die vraagt of [medeverdachte 1] geld gaat verdienen of geld uitgeven. [medeverdachte 1] antwoordt dan: “
beide”. De beller wil ook graag mee, waarop [medeverdachte 1] zegt: “
Ja wacht, zodra ik de rest van de teamleden gesproken heb, zal ik je zeggen wat de planning is.” Dit gesprek is ingebed in de periode waarin de feiten zich hebben afgespeeld. Op 29 juni 2016 probeerde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] een BMW te stelen en op 17 augustus 2016 wordt [medeverdachte 1] gezien in een gestolen BMW. Het gesprek heeft daarom volgens het hof betrekking op criminele activiteiten van [medeverdachte 1] en de overige “teamleden”. De verdachte behoorde ook tot het team.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij het plegen van woninginbraken. De verdachte en zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] maakten daarbij gebruik van een gestolen auto. Ook acht het hof bewezen dat de verdachte gestolen auto’s en gestolen (auto-)onderdelen voorhanden had, aangetroffen in garages, die hij of een andere verdachte, gehuurd had.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] hebben zich schuldig gemaakt aan nog andere vermogensdelicten op het gebied van voertuigcriminaliteit. Dat geldt ook voor medeverdachten [medeverdachte 10] en [medeverdachte 6] . De verdachte komt bij deze delicten ook in beeld, evenals zijn ouders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Het hof is van oordeel dat de uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie voldoende is om te kunnen spreken van deelneming aan die criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof is de concrete betrokkenheid van de verdachte voldoende om te stellen dat de verdachte behoorde tot de criminele organisatie en dat hij een groot aandeel had in, dan wel ondersteuning gaf aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De ten laste van de verdachte bewijsbare bijdrage is daarvoor van voldoende duur en intensiteit.
Het hof acht daarmee de deelneming door de verdachte aan de criminele organisatie bewezen. Dit is overigens door de verdediging ook niet betwist.
De verdachten opereerden in wisselende samenstellingen. De verdachte [medeverdachte 6] fungeerde als rechterhand van de verdachte en vormde een belangrijke link met het bedrijf dat de essentiële apparatuur leverde. [medeverdachte 10] was ook nauw betrokken en was in staat om opbouw- en reparatiewerkzaamheden uit te voeren. Anderen, zoals [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] , voerden de diefstallen uit. [medeverdachte 2] fungeerde als klankbord voor de verdachte en als coördinerende figuur op de achtergrond. Al met al: een duidelijk samenwerkingsverband gericht op het plegen van misdrijven. De verdachte was vrijwel overal bij betrokken. Hij vormde een spil in het geheel van in georganiseerd verband gepleegde voertuigcriminaliteit. Het hof heeft op basis van het dossier genoegzaam kunnen vaststellen dat de overige leden van de criminele organisatie vooral op aanwijzing van de verdachte handelden. De verdachte gaf opdrachten en ontplooide initiatieven waarnaar de andere deelnemers zich richten. Zo wordt [medeverdachte 12] in Duitsland aangehouden ter zake van een poging tot diefstal van een BMW. [medeverdachte 12] heeft daarop tegenover de Duitse politie verklaard dat de verdachte hem op pad gestuurd had met [medeverdachte 6] om een auto te stelen. [medeverdachte 6] was volgens de verdachte een ‘gute Arbeiter’, aldus [medeverdachte 12] . De verdachte had binnen de criminele organisatie gezag.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de verdachte als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Het hof acht derhalve, anders dan de rechtbank, ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 4 primair (voor zover dit ziet op sub 1, 3, 4, 5, 6 en 7) en 4 meer subsidiair (betrekking hebbend op sub 2) bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken
en
diefstal.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de schending van de redelijke termijn – gevorderd dat het hof, bij een bewezenverklaring van hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 (sub 1 en 3 tot en met 7 primair en sub 2 meer subsidiair), 5, 6 en 7 is tenlastegelegd, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren voor feit 1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de verdachte samen met zijn partner de zorg draagt voor zijn zesjarige dochter, die een ontwikkelingsstoornis heeft en dat zijn partner thans zwanger is. Daarnaast is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Bovendien is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De verdediging verzoekt het hof tenslotte om rekening te houden met de in Duitsland opgelegde gevangenisstraf. Nu de verdediging ook vrijspraak heeft bepleit van een aantal feiten, verzoekt zij het hof om de door de rechtbank opgelegde straf te matigen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 als leider deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten gewoonteheling, schuldheling, opzetheling en gekwalificeerde diefstal. De criminele organisatie hield zich voornamelijk bezig met zogeheten ‘voertuigcriminaliteit’. Met behulp van de benodigde apparatuur werden de vaak dure auto’s gestolen en gestald in een gehuurde garagebox. De gestolen auto’s werden vervolgens (soms in zeer korte tijd) uit elkaar gehaald of in zijn geheel van de hand gedaan. Veelal werd met (uit Duitsland geïmporteerde) schadeauto’s de gestolen auto weer opgebouwd en na het aanvragen van een Nederlands kenteken kon de auto worden gebruikt dan wel worden verkocht.
De organisatie bestond uit een aantal personen die in wisselende samenstelling hebben geopereerd. Dit betroffen, naast de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] . De leden waren vooral jonge mannen, die elkaar van kleins af aan kennen dan wel met elkaar bevriend waren en/of familie waren van elkaar. Elke verdachte had een bepaalde rol binnen de organisatie, bijvoorbeeld als steler of heler, of als omkatter of verbindingsman-/vrouw.
Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben de verdachte en de medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die diefstal en heling van (onderdelen van) voertuigen met zich meebrengt. Door het plegen van diefstallen wordt veel (materiële) schade veroorzaakt. Bovendien ondervinden de gedupeerden veel ergernis en ongemak van het handelen van de organisatie. De maatschappij heeft last van deze mensen.
Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend effect op de rechtsorde, door de interne normen en omgangsvormen die worden gehanteerd, en door de winsten die dergelijke organisaties maken en die op enig moment weer in de bovenwereld geïnvesteerd worden. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Dit werkt ontwrichtend en ondermijnend voor de maatschappij.
Het hof houdt bij het opleggen van een straf rekening met de rol die de verdachte in de criminele organisatie had, in die zin dat hij de leider was.
De verdachte heeft zich, in het kader van zijn deelneming aan de criminele organisatie, ook schuldig gemaakt aan gewoonteheling en een drietal diefstallen door middel van braak.
Het hof heeft gelet op de oriëntatiepunten die in veelvoorkomende delicten als uitgangspunt voor de bestraffing dienen. Een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan niet meer aan de orde zijn.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
- de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2022, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten,
- de overige (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 jaren met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Deze straf is lager dan de vordering van de advocaat-generaal reeds omdat het hof, anders dan waarvan de advocaat-generaal bij het formuleren van de eis is uitgegaan, nog geen oordeel heeft gegeven over de vraag of de verdachte zich ook aan een van de onder 1 tenlastegelegde varianten in verband met het inrijden op verbalisant [verbalisant] heeft schuldig gemaakt. Het hof zal met betrekking tot dat feit later in een afzonderlijke zaak arrest wijzen.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 23 januari 2017, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 18 juni 2019. In eerste aanleg is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de behandeling in eerste aanleg niet is afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na het aanvangen van de redelijke termijn, te weten een overschrijding van bijna één jaar en één maand.
Verdachte heeft op 1 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 22 juni 2022. In hoger beroep is aldus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer één jaar en acht maanden.
Een deel van deze overschrijding in eerste aanleg en in hoger beroep vindt echter zijn rechtvaardiging in de omvang en de complexiteit van het onderzoek. Deze strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Hyaliet, een omvangrijk politie onderzoek waarbij in hoger beroep acht verdachten terechtstaan. In de zaken van de verdachten zijn op de regiezitting veel onderzoekswensen ingediend en toegewezen. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn met een halfjaar verlengt. In hoger beroep is derhalve nog sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 14 maanden.
Het hof ziet in deze overschrijding aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 jaar met aftrek van voorarrest op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partijen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het hof de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] kan toewijzen tot een bedrag van € 245,26 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, nu de verdachte reeds aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg ter zake van feit 2 een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 245,46 aan materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 245,26.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van de gehele vordering, waardoor de vordering voor het toegewezen deel van rechtswege aan de orde is.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 245,26 voor het betaalde eigen risico dat de verzekeraar heeft gehanteerd bij de uitkering van de schade die is geleden door de woninginbraak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 245,26. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Daarnaast dient het bedrag te worden vermeerder met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2016.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 245,26. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft bij pleidooi – vanwege de zwangerschap van de partner van de verdachte – het verzoek gedaan om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte te laten voortduren tot het onherroepelijk worden van de einduitspraak dan wel in ieder geval langer dan tot de datum van de einduitspraak.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat zij een hogere straf heeft geëist dan door de rechtbank aan de verdachte is opgelegd en dat er een moment van afrekening moet zijn. Het voert volgens de advocaat-generaal te ver om de schorsing na het wijzen van het arrest te laten doorlopen. Het hof dient het verzoek aldus af te wijzen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte is per 13 mei 2022 te 9.00 uur geschorst tot aan de datum waarop het hof uitspraak zal doen in de onderhavige strafzaak. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde alsmede de door het hof opgelegde gevangenisstraf, zal niet worden overgegaan tot het laten doorlopen van de schorsing tot na de einduitspraak. Het hof wijst het schorsingsverzoek af en de schorsing loopt aldus heden af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 140, 311 en 417 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Beveelt de
splitsingvan de in eerste aanleg gevoegde zaken, in dier voege dat de zaak, waarop het onder 1 tenlastegelegde betrekking heeft, wordt gesplitst van de zaken, waarop het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde betrekking heeft.
Stelt vast dat de voorheen onder 1 tenlastegelegde zaak thans bij dit hof aanhangig is onder parketnummer 20-001390-22.
Heropent het onderzoekter zake het voorheen onder 1 tenlastegelegde.
Bepaalt dat het onderzoek van het voorheen onder 1 tenlastegelegde op een nog nader te bepalen terechtzitting zal worden hervat.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen de datum en het tijdstip van de nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de kennisgeving aan de raadsvrouw van de verdachte van de datum en het tijdstip van de nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de heer [medeverdachte 5] , geboren op 18 december 1996 te [adres 1] , welke getuige ter gelegenheid van de nader te bepalen inhoudelijke behandeling op zitting zal worden gehoord.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 primair (voor zover dit ziet op sub 1, 3, 4, 5, 6 en 7), 4 meer subsidiair (betrekking hebbend op sub 2), 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4 primair (voor zover dit ziet op sub 1, 3, 4, 5, 6 en 7), 4 meer subsidiair (betrekking hebbend op sub 2), 5 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 245,26 (tweehonderdvijfenveertig euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 245,26 (tweehonderdvijfenveertig euro en zesentwintig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 januari 2016.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen en mr. A.E.M. de Ridder, griffiers,
en op 22 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Koevoets en mr. De Ridder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.