ECLI:NL:GHSHE:2022:2475

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
20-001994-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2019. De verdachte, geboren in 1997, was in hoger beroep gegaan tegen zijn veroordeling voor opzetheling en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 januari 2017 een autosleutel voorhanden had die afkomstig was van een gestolen voertuig. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met diefstal en heling van voertuigen en onderdelen daarvan. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte slechts een beperkte rol had in de organisatie. Het hof heeft het beroep van de verdachte gedeeltelijk toegewezen en hem vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de straf gematigd vanwege deze termijnoverschrijding, maar heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zwaar laten wegen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001994-19
Uitspraak : 22 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-702752-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 en 4 is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 sub 1 (de autosleutel) en 4 is tenlastegelegd en hem zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 en 4 tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 10 januari 2017 in de gemeente Brunssum, (een) goed(eren), te weten

1. een autosleutel (behorende bij een personenauto, VW Golf, gekentekend [kenteken 1] ) (pag. 10732) en/of
2. een kentekenplaat ( [kenteken 2] ) (pag. 10858)
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dit goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

4.hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland en/althans België en/althans Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 Wetboek van Strafrecht (gewoonteheling) en/of artikel 416 Wetboek van Strafrecht (opzetheling) en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht (schuldheling) en/of artikel 311 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde diefstal) en/of overtreden van de Opiumwet en/of overtreden van de Wet Wapens en Munitie en/of een of meer andere misdrijven.

(pag. 10436)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.hij op 10 januari 2017 in de gemeente Brunssum, een goed, te weten een autosleutel (behorende bij een personenauto, VW Golf, gekentekend [kenteken 1] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

4.hij in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 13] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 Wetboek van Strafrecht (gewoonteheling) en artikel 416 Wetboek van Strafrecht (opzetheling) en artikel 311 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde diefstal).

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – op gronden zoals verwoord in het schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het onder 1 sub 1 (de autosleutel) en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 sub 2 (de kentekenplaat) ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 4 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de bij verdachte aangetroffen sleutel dezelfde sleutel is als de sleutel die is weggenomen bij een woninginbraak en dat de verdachte niet te linken is aan de betreffende sleutel en de kentekenplaat. Verdachte verbleef al langere tijd niet in de woning.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er geen criminele organisatie is geweest, nu geen sprake was van een duurzaam, gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere hiërarchie. Al zou sprake zijn geweest van een criminele organisatie, heeft de verdachte daaraan niet deelgenomen, nu hij sporadisch voorkomt in het dossier en lange tijd gedetineerd zat tijdens de tenlastegelegde periode. Er is geen sprake van opzet op de deelneming dan wel ontbreekt de wetenschap van het criminele oogmerk van de organisatie.
Het oordeel van het hof
Feit 1 – opzetheling autosleutel en kenteken
Op 10 januari 2017 vond een doorzoeking plaats van de woning gelegen aan [adres 2] , alwaar de verdachte op dat moment woonachtig was. In de woning werden de volgende goederen in beslag genomen: diverse navigatiesystemen, een geldbedrag van € 2.235,00, een taser, een slotentrekker, diverse autosleutels, diverse blanco autosleutels, een codebox, een kentekenplaat, een handleiding van een [bedrijf] , diverse OBD-stekkers en een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Eén van de inbeslaggenomen autosleutels, de autosleutel behorende bij een Volkswagen Golf GTI, werd aangetroffen in een ladekast in de garage van de woning. Deze autosleutel behoorde bij een rode Volkswagen Golf GTI met kenteken [kenteken 1] . Bij navraag bleek dat voornoemd voertuig op 24 mei 2015 in Aken te Duitsland was gestolen.
Op 21 januari 2017 werd op de [adres 2] , een witte Volkswagen Golf GTI met kenteken [kenteken 3] in beslag genomen. Dit voertuig stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 3] , de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 4] . Op 18 januari 2017 werd voornoemd voertuig op naam gesteld van [medeverdachte 14] , de zus van medeverdachte [medeverdachte 3] . Volgens registraties in de politiesystemen werd het voertuig met kenteken [kenteken 3] hoofdzakelijk gebruikt door medeverdachte [medeverdachte 4] . Op 23 januari 2017 werd technisch onderzoek verricht aan het voertuig met kenteken [kenteken 3] . Uit dat onderzoek is gebleken dat de bijrijdersstoel bevestigd in het voertuig met kenteken [kenteken 3] , afkomstig is van de in Duitsland gestolen rode Volkswagen Golf GTI met kenteken [kenteken 1] .
Op basis van het vorenstaande, alsmede de door het hof vastgestelde feiten en overwegingen onder ‘Feit 4 – deelname aan een criminele organisatie’, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de voornoemde autosleutel. De verdachte was lid van een criminele organisatie die (onder meer) opzetheling als oogmerk had. Het betrof dan met name de opzetheling van voertuigen en van (voertuig)onderdelen. [medeverdachte 4] behoorde eveneens tot deze criminele organisatie en kan worden aangemerkt als de leider van de organisatie. Onder de omstandigheden dat de autosleutel werd aangetroffen in de woning van de verdachte, welke autosleutel behoorde bij een gestolen voertuig, van welk gestolen voertuig de bijrijdersstoel bevestigd was in een voertuig dat hoofdzakelijk werd gebruikt door de leider van de criminele organisatie, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat de autosleutel van diefstal afkomstig was.
Het hof ziet – evenals de verdediging en de advocaat-generaal – geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het kenteken [kenteken 2] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof zal de verdachte van dit onderdeel uit de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 4 – deelname aan een criminele organisatie
De verdediging heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat geen sprake was van een criminele organisatie. Mocht er al een criminele organisatie zijn geweest, dan blijkt uit het dossier niet dat de verdachte daaraan heeft deelgenomen; er was geen opzet op de deelneming en de wetenschap van het criminele oogmerk van de organisatie ontbrak. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij, tezamen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] , heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417, 417bis, 416 en/of 311 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en/of de Opiumwet en/of de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) en/of andere misdrijven.
Het hof acht uit de gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam komen vast te staan dat te dezen sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr, die tot het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 (gewoonteheling) en/of 416 (opzetheling) en/of 311 (gekwalificeerde diefstal) Sr. De vraag resteert dan of ook bewezen kan worden verklaard dat de verdachte aan die organisatie heeft ‘deelgenomen’. In dat verband stelt het hof voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het voornoemde oogmerk.
Een verdachte moet voorts weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de criminele organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een verdachte hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een criminele organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De criminele organisatie in het onderzoek Hyaliet hield zich voornamelijk bezig met diefstal en heling van voertuigen en onderdelen daarvan, maar uit de bewijsmiddelen blijkt van diverse specifieke vermogensdelicten. Deze afzonderlijke delicten, al dan niet gepleegd in vereniging, staan echter niet op zichzelf. De delicten zijn de concrete, bewijsbare activiteiten die in een groter, georganiseerd verband van verdachten werden begaan. Deze delicten zijn het topje van de ijsberg
.De bij de afzonderlijke delicten betrokken verdachten kenden elkaar en hun relaties zijn niet louter sociaal van aard. De verdachten hebben een crimineel netwerk gevormd dat zich structureel bezig hield met het plegen van onder meer voertuigdiefstal.
Dat blijkt onder andere uit de in de bewijsmiddelen weergegeven tapgesprekken in combinatie met het voortdurend aantreffen van gereedschap, bij vrijwel alle betrokkenen, dat bij uitstek geschikt is voor het stelen van auto’s. Het gaat hierbij om een zogenaamde [bedrijf] . Tijdens de beluisterde telefoongesprekken werd dit apparaat 'het kastje’ genoemd. Deze apparatuur werd door de leden van de organisatie aangeschaft om voertuigen startklaar te maken bij diefstal. Deze apparaten werden aangeschaft bij het bedrijf [bedrijf] , gevestigd in Volendam. Deze apparatuur werd soms op ingenieuze wijze verstopt door de verschillende leden van de organisatie in hun auto. Uit tapgesprekken komt het bezit en de overdracht van deze [bedrijf] naar voren binnen de groep. Verder zijn er meerdere verbanden te leggen tussen verschillende verdachten en garages/loodsen waar gestolen auto’s en auto-onderdelen zijn aangetroffen, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt. Het hof geeft hierbij het volgende voorbeeld: In [locatie] werden vier personenauto’s aangetroffen die allen afkomstig waren van diefstal. Een van deze voertuigen was reeds voorzien van een nieuw VIN(voertuigidentificatienummer). In de loods lagen onderdelen van verschillende voertuigen, die na onderzoek eveneens afkomstig bleken van meerdere gestolen voertuigen. Verder werden in de loods losse VIN-nummers aangetroffen van Duitse voertuigen die uit het Duitse kentekenregistratiesysteem waren geschreven. In de [locatie] werd ook de dashboardklok van de gestolen Duitse VW Golf ( [kenteken 4] ) aangetroffen. De overige onderdelen van dit voertuig werden eerder al in de loods van [medeverdachte 9] aan de [adres 2] aangetroffen, waar eveneens een vingerspoor van [medeverdachte 4] op de kentekenplaten van dit gestolen voertuig werden vastgesteld. Uit het bewijs volgt ook dat gestolen auto’s kennelijk gestript werden en dat de onderdelen op meerdere plekken bewaard werden voor hergebruik, hetzij ten behoeve van het stelen van auto’s, hetzij ten behoeve van het opbouwen van legale (schade-)auto’s met behulp van die gestolen onderdelen.
Ook als bepaalde verdachten zich niet bewijsbaar schuldig hebben gemaakt aan concrete diefstallen en/of helingen, kan bewezen worden dat zij daarbij betrokken zijn geweest, gelet op de link met de diefstalapparatuur.
[medeverdachte 5] vat het samen in een telefoongesprek op 23 juli 2016. Hij wordt gebeld door een onbekend gebleven persoon die vraagt of [medeverdachte 5] geld gaat verdienen of geld uitgeven. [medeverdachte 5] antwoordt dan: “
beide”. De beller wil ook graag mee, waarop [medeverdachte 5] zegt: “
Ja wacht, zodra ik de rest van de teamleden gesproken heb, zal ik je zeggen wat de planning is.” Dit gesprek is ingebed in de periode waarin de feiten zich hebben afgespeeld. Op 29 juni 2016 probeerde [medeverdachte 5] met [medeverdachte 7] een BMW te stelen en op 17 augustus 2016 wordt [medeverdachte 5] gezien in een gestolen BMW. Het gesprek heeft daarom volgens het hof betrekking op criminele activiteiten van [medeverdachte 5] en de overige “teamleden”.
De verdachte was ook lid van het team. De verdachte verkeerde in gezelschap van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] op 20 september 2016 ’s nachts om 2:30 uur, toen zij door de politie in Puth werden aangetroffen en zeiden dat ze naar een spoorwegongeval gingen kijken, terwijl er eerder die nacht twee achtervolgingen hadden plaatsgevonden. Eerder, op 8 september 2016, ruziede de verdachte met [medeverdachte 5] . Dat gesprek had betrekking op gestolen auto’s die in het gesprek aangeduid werden met “vriendin” en “tante”. Ze spraken af elkaar te ontmoeten bij de verdachte thuis, opdat er in alle vrijheid gepraat kon worden en dingen konden worden geregeld. [medeverdachte 4] was bij dit gesprek aanwezig.
Op 11 januari 2016 werd de verdachte in Duitsland aangehouden met [medeverdachte 13] ter zake van een poging tot diefstal van een auto en op 22 juni 2016 onttrokken de verdachte en [medeverdachte 13] zich aan een politiecontrole.
Op 18 oktober 2016 belt [medeverdachte 15] (het hof begrijpt uit het politiedossier dat dit [medeverdachte 15] betreft) naar [medeverdachte 13] en zegt dan onder meer ‘Ja ik ga nou Ker halen en dan zetten we die gewoon weg, want eh, ken hem nou nog niet naar binnen, hij is ....(NTV)’. Waarop [medeverdachte 13] antwoordde: ‘Ok, is goed. Ik gooi dat doosje, dat heb ik nou, dat gooi ik af bij hem, dat leg ik in de bloempot ofzo als jullie weg zijn, goed?’. Zoals de verdachte ook op zitting heeft bevestigd was zijn bijnaam Ker of Kerron en uit het versluierd taalgebruik volgt dat [medeverdachte 15] kennelijk met de verdachte op pad zou gaan om een auto te gaan stelen, waarbij ze gebruik zouden maken van een [bedrijf] -‘doosje’.
De verdachte werd op 21 oktober 2016 in Duitsland aangehouden in verband met een poging tot diefstal van een BMW. [medeverdachte 15] wist toen te ontkomen. De verdachte heeft toen tegenover de Duitse politie verklaard dat hij een goede vriend was van [medeverdachte 4] en dat [medeverdachte 4] hem op pad gestuurd had met [medeverdachte 15] om een auto te stelen: [medeverdachte 15] was volgens [medeverdachte 4] een “gute Arbeiter”, aldus de verdachte. Anders dan de raadsman, ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de Duitse verbalisant opgetekende verklaring.
Voorts heeft de verdachte – zoals onder 1 is bewezenverklaard – een autosleutel voorhanden gehad dat een door misdrijf verkregen goed betrof. Deze autosleutel hoorde bij een gestolen Volkswagen Golf, van welk gestolen voertuig de bijrijdersstoel zich bevond in het voertuig dat hoofdzakelijk werd gebruikt door de leider van de criminele organisatie, [medeverdachte 4] .
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij autodiefstallen pleegt en dat hij [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 15] kent.
Het hof is van oordeel dat de uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie voldoende is om te kunnen spreken van deelneming aan die criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof is de concrete betrokkenheid van de verdachte voldoende om te stellen dat de verdachte behoorde tot de criminele organisatie en dat hij een aandeel had in, dan wel ondersteuning gaf aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De ten laste van de verdachte bewijsbare bijdrage is daarvoor van voldoende duur en intensiteit. Dat de verdachte tijdens een deel van de tenlastegelegde periode gedetineerd was, doet aan het vorenstaande niet af. Immers kan de verdachte alsnog in de bewezenverklaarde periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 hebben deelgenomen aan de criminele organisatie.
Het hof acht daarmee de deelneming door de verdachte aan de criminele organisatie bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de schending van de redelijke termijn – gevorderd dat het hof, bij een bewezenverklaring van het onder 1 en 4 tenlastegelegde, de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de verdachte een zeer beperkte en ondergeschikte rol had, en slechts sporadisch voorkomt in het dossier. De verdachte is verder gegaan met zijn leven en heeft thans een betaalde baan, huisvesting en positieve contacten. De recente andere strafzaken tegen de verdachte zijn thans niet onherroepelijk. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal zorgen voor een terugval en het maken van nieuwe (criminele) contacten binnen de penitentiaire inrichting. De raadsman heeft voorts gewezen op opgelegde straffen in andere strafzaken. Tenslotte heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop en de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Gelet op het vorenstaande verzoekt de verdediging het hof aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten gewoonteheling, schuldheling, opzetheling en gekwalificeerde diefstal. De criminele organisatie hield zich voornamelijk bezig met zogeheten ‘voertuigcriminaliteit’. Met behulp van de benodigde apparatuur werden de vaak dure auto’s gestolen en gestald in een gehuurde garagebox. De gestolen auto’s werden vervolgens (soms in zeer korte tijd) uit elkaar gehaald of in zijn geheel van de hand gedaan. Veelal werd met (uit Duitsland geïmporteerde) schadeauto’s de gestolen auto weer opgebouwd en na het aanvragen van een Nederlands kenteken kon de auto worden gebruikt dan wel worden verkocht.
De organisatie bestond uit een aantal personen die in wisselende samenstelling hebben geopereerd. Dit betroffen, naast de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 13] . [medeverdachte 4] was leider van de organisatie. De leden waren vooral jonge mannen, die elkaar van kleins af aan kennen dan wel met elkaar bevriend waren en/of familie waren van elkaar. Elke verdachte had een bepaalde rol binnen de organisatie, bijvoorbeeld als steler of heler, of als omkatter of verbindingsman-/vrouw.
Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben de verdachte en de medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die diefstal en heling van (onderdelen van) voertuigen met zich meebrengt. Door het plegen van diefstallen wordt veel (materiële) schade veroorzaakt. Bovendien ondervinden de gedupeerden veel ergernis en ongemak van het handelen van de organisatie. De maatschappij heeft last van deze mensen.
Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend effect op de rechtsorde, door de interne normen en omgangsvormen die worden gehanteerd, en door de winsten die dergelijke organisaties maken en die op enig moment weer in de bovenwereld geïnvesteerd worden. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Dit werkt ontwrichtend en ondermijnend voor de maatschappij.
Het hof houdt bij het opleggen van een straf rekening met de rol die de verdachte in de criminele organisatie had, in die zin dat zijn rol niet zeer prominent was.
De verdachte heeft zich, in het kader van zijn deelneming aan de criminele organisatie, ook schuldig gemaakt aan opzetheling, door een gestolen autosleutel voorhanden te hebben.
Het hof heeft gelet op de oriëntatiepunten die in veelvoorkomende delicten als uitgangspunt voor de bestraffing dienen. Een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan niet meer aan de orde zijn. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals voorgesteld door de raadsman, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
- de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2022, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten,
- de overige (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 15 maart 2017, de dag waarop verdachte is aangehouden. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 18 juni 2019. In eerste aanleg is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de behandeling in eerste aanleg niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na het aanvangen van de redelijke termijn, te weten een overschrijding van ruim drie maanden.
Verdachte heeft op 27 juni 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 22 juni 2022. In hoger beroep is aldus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt bijna één jaar.
Een deel van deze overschrijding in eerste aanleg en in hoger beroep vindt echter zijn rechtvaardiging in de omvang en de complexiteit van het onderzoek. Deze strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Hyaliet, een omvangrijk politie onderzoek waarbij in hoger beroep acht verdachten terechtstaan. In de zaken van de verdachten zijn op de regiezitting veel onderzoekswensen ingediend en toegewezen. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn met een halfjaar verlengt. In hoger beroep is derhalve nog sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden.
Het hof ziet in deze overschrijding aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 140 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 22 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Koevoets is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.