ECLI:NL:GHSHE:2022:2463

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
20-002231-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter in strafzaak van oplichting met valse identiteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 20 september 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van oplichting door zich voor te doen als een andere persoon en op die manier geldbedragen te verkrijgen van een benadeelde partij. De verdachte had via een website contact opgenomen met de benadeelde en zich voorgedaan als een 35-jarige man, terwijl hij in werkelijkheid 15 jaar oud was. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de benadeelde en de verdachte, alsook de WhatsApp-berichten die tussen hen zijn uitgewisseld. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde een gevangenisstraf van 31 dagen op, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van in totaal € 6.750,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002231-21
Uitspraak : 18 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 september 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-158865-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is op 20 september 2021 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre rechtdoende, de verdachte
zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het hof tevens – wegens toepasselijkheid van het taakstrafverbod – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag aan de verdachte zal opleggen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof dezelfde beslissingen neemt naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij, inclusief de schadevergoedingsmaatregel, als de politierechter heeft opgelegd.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 21 juli 2018 tot en met 20 september 2018 te Nederweert en/of Weert en/of Kelpen en/of Roermond en/of Breda en/of Helmond en/of elders in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten meerdere geldbedragen van in totaal € 7.550, in elk geval een hoeveelheid geld, door:
- via de website [website] contact op te nemen met die [benadeelde] en/of
- zich hierbij voor te doen als de 35 jaar oude [alias 1 verdachte] en/of
- via WhatsApp-contact te blijven houden met die [benadeelde] en/of
- vervolgens na enkele weken die [benadeelde] een bericht te sturen dat hij geen 35 jaar is maar pas 15 en/of
- die [benadeelde] een bericht te sturen dat zijn ( [alias 1 verdachte] ’s) vader met die [benadeelde] wilde spreken en/of
- (vervolgens) een ontmoeting te regelen tussen die [benadeelde] en de vader van [alias 1 verdachte] en/of
- zich tijdens die ontmoeting voor te doen als [alias 2 verdachte] , de vader van [alias 1 verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat hij een privédetective had ingeschakeld die de laptop van die [benadeelde] had gekraakt en de beschikking had over alle WhatsApp-gesprekken van [benadeelde] en/of
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat deze privédetective een bedrag van € 3.000 wilde hebben en dat hij, verdachte, dit niet kon betalen en die [benadeelde] te smeken hem dit geld te lenen en/of
- die [benadeelde] (de volgende dag) te zeggen dat die privédetective knettergek is en naast zijn honorarium nog een bedrag wilde van € 2.500 aan onkostenvergoeding en/of
- die [benadeelde] te vragen hem ook een bedrag te lenen van € 1.800 voor schoolboeken voor zijn zoon [alias 1 verdachte] en/of
- voor te wenden dat die [benadeelde] (een) afspra(a)k(en) zou hebben met [alias 1 verdachte] en/of
- te zeggen dat de familie van [alias 1 verdachte] hem meegenomen had naar Den Haag en/of
- te zeggen dat zijn vrouw € 500 wilde voor de kosten die [alias 1 verdachte] had moeten maken en dat [alias 1 verdachte] niet mee mocht als zij dat geld niet zou krijgen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof vindt – voor wat betreft de betaalde geldbedragen – onvoldoende steun voor het bedrag dat de verdachte van [benadeelde] zou hebben ontvangen ten behoeve van boeken voor [alias 1 verdachte] , te weten een bedrag van € 1.800,00. Weliswaar heeft de verdachte aan [benadeelde] gevraagd dit geldbedrag te betalen, maar naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend komen vaststaan dat de verdachte dat geldbedrag ook daadwerkelijk betaald heeft, zodat het hof de verdachte daarvan partieel zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 21 juli 2018 tot en met 20 september 2018 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere geldbedragen van in totaal € 5.750, door:
- via de website [website] contact op te nemen met die [benadeelde] en
- zich hierbij voor te doen als de 35 jaar oude [alias 1 verdachte] en
- via WhatsApp-contact te blijven houden met die [benadeelde] en
- vervolgens na enkele weken die [benadeelde] een bericht te sturen dat hij geen 35 jaar is maar pas 15 en
- die [benadeelde] een bericht te sturen dat zijn ( [alias 1 verdachte] ’s) vader met die [benadeelde] wilde spreken en
- vervolgens een ontmoeting te regelen tussen die [benadeelde] en de vader van [alias 1 verdachte] en
- zich tijdens die ontmoeting voor te doen als [alias 2 verdachte] , de vader van [alias 1 verdachte] en
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat hij een privédetective had ingeschakeld die de laptop van die [benadeelde] had gekraakt en de beschikking had over alle WhatsApp-gesprekken van [benadeelde] en
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat deze privédetective een bedrag van € 3.000 wilde hebben en dat hij, verdachte, dit niet kon betalen en die [benadeelde] te smeken hem dit geld te lenen en
- die [benadeelde] (de volgende dag) te zeggen dat die privédetective knettergek is en naast zijn honorarium nog een bedrag wilde van € 2.500 aan onkostenvergoeding en
- voor te wenden dat die [benadeelde] een afspraak zou hebben met [alias 1 verdachte] en
- te zeggen dat de familie van [alias 1 verdachte] hem meegenomen had naar Den Haag en
- te zeggen dat zijn vrouw € 500 wilde voor de kosten die [alias 1 verdachte] had moeten maken en dat [alias 1 verdachte] niet mee mocht als zij dat geld niet zou krijgen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof merkt hier alvast op dat de verdachte naar aanleiding van dat laatste verzoek om
€ 500, ‘slechts’ € 250 heeft ontvangen, zodat het totale bedrag waarvoor verdachte [benadeelde] heeft opgelicht, komt op € 5.750.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de politierechter aangever heeft geloofd wegens diens uitgebreide en gedetailleerde verklaringen. De verdachte heeft echter zelf ook uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Voorts is veel tijd verstreken sinds de feiten en heeft de zaak lang stilgelegen. De verdachte heeft er – voorafgaand aan de artikel 12 Sv-procedure – geen rekening mee gehouden dat de zaak een vervolg zou krijgen. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat de verdachte niet meer over de bewuste Marktplaats-advertentie beschikt. Ook kan niet worden vastgesteld dat de WhatsApp-gesprekken door de verdachte zijn gevoerd. In de aangifte worden twee telefoonnummers genoemd, waarvan één telefoonnummer niet meer te achterhalen is. Van het andere telefoonnummer geeft de verdachte eerlijk aan dat het van hem is geweest dus dat nummer kan ook bij anderen bekend zijn geweest. Bij de artikel 12 Sv-procedure is nog besproken dat daarnaar meer onderzoek verricht zou moeten worden maar dit is niet gelukt, zodat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de berichten heeft gestuurd.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever heeft een heldere verklaring afgelegd, waarin hij dingen over zichzelf heeft verteld die voor hem niet gemakkelijk waren. Hij is pas op latere leeftijd zover gekomen om te willen gaan leven overeenkomstig zijn seksuele geaardheid en dacht via een gay-site contact te hebben met [alias 1 verdachte] , een 35-jarige man. Uit de overgelegde WhatsApp-gesprekken blijkt dat het contact tussen aangever en [alias 1 verdachte] van meet af aan ging over relaties en seks. Toen [alias 1 verdachte] appte dat hij geen 35 maar 15 jaar was, was dat aanleiding voor aangever om in contact te treden met de vader van [alias 1 verdachte] . Er hebben ontmoetingen plaatsgevonden bij McDonalds en op een carpoolplaats. Daar heeft de vader van [alias 1 verdachte] geld gevraagd aan en gekregen van aangever. Aangever kende hem als [alias 2 verdachte] en hij heeft later een foto van verdachte gezien en gezegd dat dit de man is die hij kent als [alias 2 verdachte] .
Aangever heeft de WhatsApp-berichten aan de politie verstrekt, ondanks het negatieve beeld dat hierdoor over hem kan ontstaan omdat hij daarin seksuele contacten lijkt na te streven met een vijftienjarige jongen. Dat hij desondanks de gegevens heeft doorgegeven ondersteunt zijn betrouwbaarheid. Ook de inhoud van die berichten, gelet op de gedetailleerdheid, inhoud en reacties over en weer, maakt een authentieke indruk. Hoewel de raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de overgelegde WhatsApp-gesprekken zijn gevoerd met het telefoonnummer van de verdachte, stelt het hof vast dat een van de twee door de aangever genoemde telefoonnummers van verdachte is, zoals deze dat ook heeft erkend. Verder heeft aangever rekeningafschriften overgelegd die zijn verklaring qua bedragen, plaats en tijd ondersteunen.
De verdachte heeft verklaard dat de ontmoetingen met aangever die in de WhatsApp-gesprekken aan bod komen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
De lezing van de verdachte daaromtrent, inhoudende dat hij [benadeelde] in eerste instantie heeft ontmoet na diens reactie op een Marktplaatsadvertentie voor de verkoop van een harde schijf, dat [benadeelde] hem vervolgens geld heeft gegeven voor de reparatie van verdachtes auto, dat hij [benadeelde] meerdere keren heeft ontmoet voor betalingen van de reparatiekosten en dat hij in dat verband ook met [benadeelde] heeft rondgereden, acht het hof echter niet geloofwaardig. Deze lezing vindt slechts steun in het feit dat de verdachte en [benadeelde] samen bij de McDonalds hebben gezeten, hetgeen voor een eenvoudige Marktplaatstransactie al – minst genomen – ongebruikelijk is. De verdachte kan geen Marktplaatsadvertentie overleggen noch de desbetreffende advertentie via zijn Marktplaatsaccount achterhalen. Weliswaar heeft de verdediging verklaard dat de feiten alweer enige tijd geleden zijn zodat het voor de verdachte moeilijk is om zijn lezing te onderbouwen, maar de verdachte heeft helemaal niets ter onderbouwing van zijn lezing aangevoerd om een begin van aannemelijkheid te creëren.
Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

oplichting, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een taakstraf zal opleggen die lager is dan de taakstraf welke door de politierechter aan de verdachte is opgelegd, alsmede – gelet op de toepasselijkheid van het taakstrafverbod – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag. Gelet op het tijdsverloop zou het opleggen van de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week achterwege kunnen blijven. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat het feitencomplex dateert van 2018, zodat een forse straf weinig zou bijdragen aan het voorkomen van herhaling. Verder is het gedrag van aangever ook niet behoorlijk geweest, hetgeen in strafmatigende zin kan worden betrokken bij de strafoplegging, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de heer [benadeelde] , door hem bij verschillende gelegenheden sommen geld te hebben laten betalen. Door deze oplichting is aangever niet alleen financieel getroffen, maar is op een kwalijke wijze ook misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin hij verkeerde. Dat aangever nadat hij na enkele weken intensief appcontact van verdachte alias “ [alias 1 verdachte] ” hoorde dat “ [alias 1 verdachte] ” geen 35 jaar maar 15 jaar oud was, toch door wilde met het geplande seksuele ontmoetingen (dossierpagina’s 23 en 26), is weliswaar afkeurenswaardig. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat aangever in contact had willen komen met een 35-jarige en door verdachte aanvankelijk in de waan was gelaten dat “ [alias 1 verdachte] ” 35 jaar oud was. Pas nadat de appgesprekken qua intensiteit zover gevorderd waren werd gesproken over seksuele afspraken, kwam verdachte op de proppen met de mededeling dat “ [alias 1 verdachte] ” twintig jaar jonger was. Dat kleurt met name de kwalijke rol van verdachte, omdat het op dat moment voor een oudere man die worstelde met zijn seksuele identiteit wel heel moeilijk was het contact abrupt af te breken. Daarvan heeft verdachte juist misbruik gemaakt en dat rekent het hof verdachte zwaar aan. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard, temeer nu de verdacht geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Ook heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat deze strafbare feiten inmiddels geruime tijd geleden hebben plaatsgehad.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij – voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit – meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, te weten uitkeringsfraude, en is hij meermalen eerder onherroepelijk veroordeeld wegens andere strafbare feiten, te weten gekwalificeerde diefstal.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte samenwoont met zijn vriendin, met wie hij vier kinderen heeft. Voorts heeft de verdachte twee kinderen met zijn ex-partner. Hij heeft sinds 2015 een bewindvoerder. De verdachte heeft schulden maar is niet bekend met de exacte omvang daarvan. Hij heeft een verzoek gedaan om in een schuldsaneringstraject te komen. De verdachte heeft geen werk, en heeft een oogziekte.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. Artikel 22b Sr is van toepassing hetgeen de ene dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf verklaart. Het voorwaardelijke deel legt het hof op omdat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, het bewezenverklaarde gemeen en doortrapt is, en het hof er zonder het opleggen van deze voorwaardelijke gevangenisstraf niet gerust op is dat verdachte zich in de toekomst van dergelijk en ander strafbaar handelen zal onthouden.
Daarnaast zal het hof een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Met het opleggen van een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.550,00 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt – mede blijkens het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde – uiteen in de volgende onderdelen.
1. Honorarium detective (deel 1/2) € 1.000,00
2. Honorarium detective (deel 2/2) € 2.000,00
3. Onkosten detective € 2.500,00
4. Boeken voor [alias 1 verdachte] € 1.800,00
5.
Kosten voor [alias 1 verdachte] € 250,00 +
Totale materiële schade € 7.550,00
6.
Smartengeld € 3.000,00 +
Totale immateriële schade € 3.000,00 +
Totale gevorderde schade € 10.550,00
De vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 8.550,00, bestaande uit € 7.750,00 euro als vergoeding voor materiële schade en € 1.000,00 als vergoeding voor immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is voor wat betreft het meer of anders gevorderde afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de beslissing van de politierechter voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij kan bevestigen.
De verdediging bepleit dat het hof de gevorderde € 1.800,00 aan materiële schade niet zal toewijzen, nu daarvan niet kan worden afgeleid dat deze betaald is. Voorts is ter zake van de gevorderde immateriële schade primair bepleit dat het hof de immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 500,00. Subsidiair is bepleit dat het hof de immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.750,00. Deze schade komt volledig voor vergoeding in aanmerking.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is echter onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.800,00 ter zake van de gestelde aanschaf van boeken voor [alias 1 verdachte] . Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat het hof de benadeelde partij in die gevorderde kosten niet ontvankelijk zal verklaren.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, maar in een ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Hierbij heeft het hof in het bijzonder gelet op het feit dat de verdachte misbruik heft gemaakt van de kwetsbare positie waarin het slachtoffer [benadeelde] verkeerde waarna [benadeelde] vanwege een depressieve stoornis de hulp van een psycholoog heeft moeten inroepen. De hoogte van de immateriële schade die de benadeelde partij geleden heeft begroot het hof op basis van de thans beschikbare gegevens, op grond van genoemd wetsartikel naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. Daarbij heeft het hof eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de meer of anders gevorderde immateriële schadevergoeding afwijzen.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade (€ 5.750,00) en immateriële schade (€ 1.000,00) heeft geleden tot een bedrag van (in totaal) € 6.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij (nihil). Ten slotte zal het hof de verdachte veroordelen in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 6.750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
31 (eenendertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.750,00 (zesduizend zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 5.750,00 (vijfduizend zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.750,00 (zesduizend zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 5.750,00 (vijfduizend zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 september 2018.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 18 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Meeuwis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.