In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen Ora Group B.V. en twee geïntimeerden. Ora Group heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden wegens achterstallige huurbetalingen over de periode van 1 augustus 2017 tot 9 april 2018. De huurprijs bedroeg € 800,- per maand, maar de geïntimeerden hebben slechts voor de maand augustus 2017 huur betaald. Ora Group vorderde een totaalbedrag van € 5.813,36, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft in het vonnis van 30 juni 2021 geoordeeld dat Ora Group niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vordering, en heeft deze slechts gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.363,33.
Ora Group heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en vier grieven aangevoerd. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld op basis van de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven van Ora Group. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden in hoger beroep niet zijn verschenen en dat zij hun verweer onvoldoende hebben onderbouwd. Het hof oordeelt dat de vordering van Ora Group, voor zover deze betrekking heeft op de hoofdsom van de achterstallige huur, toewijsbaar is. De stelling van de geïntimeerden dat zij de huur contant hebben betaald, is niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken.
Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Ora Group toe tot een bedrag van € 5.813,36, vermeerderd met wettelijke rente. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat Ora Group niet heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt conform de wettelijke vereisten. De geïntimeerden worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het arrest is openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.