ECLI:NL:GHSHE:2022:2445

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.301.819_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over achterstallige huurbetalingen en verrekening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen Ora Group B.V. en twee geïntimeerden. Ora Group heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden wegens achterstallige huurbetalingen over de periode van 1 augustus 2017 tot 9 april 2018. De huurprijs bedroeg € 800,- per maand, maar de geïntimeerden hebben slechts voor de maand augustus 2017 huur betaald. Ora Group vorderde een totaalbedrag van € 5.813,36, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft in het vonnis van 30 juni 2021 geoordeeld dat Ora Group niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vordering, en heeft deze slechts gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.363,33.

Ora Group heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en vier grieven aangevoerd. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld op basis van de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven van Ora Group. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden in hoger beroep niet zijn verschenen en dat zij hun verweer onvoldoende hebben onderbouwd. Het hof oordeelt dat de vordering van Ora Group, voor zover deze betrekking heeft op de hoofdsom van de achterstallige huur, toewijsbaar is. De stelling van de geïntimeerden dat zij de huur contant hebben betaald, is niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Ora Group toe tot een bedrag van € 5.813,36, vermeerderd met wettelijke rente. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat Ora Group niet heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt conform de wettelijke vereisten. De geïntimeerden worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het arrest is openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.301.819/01
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
Ora Group B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
verder: Ora Group,
advocaat: mr. J.B. Gubbels te Roermond,
tegen:

1.[geïntimeerde 1],2. [geïntimeerde 2],beiden wonende te [woonplaats],

geïntimeerden,
verder: [geïntimeerden],
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 september 2021 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 30 juni 2021 tussen Ora Group als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8253012 \ CV EXPL 20-26)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 17 september 2021 met een productie (het vonnis waarvan beroep);
  • het op 2 november 2011 tegen geïntimeerden verleende verstek;
  • de memorie van grieven van Ora Group van 11 januari 2022 met een productie.
Ora Group heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt:
Bij koopovereenkomst van 30 april 2017 heeft Ora Group aan [geïntimeerden] verkocht de woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] voor een prijs van € 129.000,- kosten koper. Bij notariële akte van 9 april 2018 is de woning aan [geïntimeerden] geleverd.
Gedurende de periode van 1 augustus 2017 tot 9 april 2018 heeft Ora Group de betreffende woning verhuurd aan [geïntimeerden] tegen een huurprijs van € 800,- per maand.
Per e-mail van 28 december 2018 heeft Ora Group [geïntimeerden] aangemaand om een bedrag van € 5.813,36 te betalen ter zake van achterstallige huur over de periode van september 2017 tot 8 april 2018. Bij brief van 8 november 2019 heeft (de gemachtigde van) Ora Group nogmaals aangemaand.
De procedure in eerste aanleg
3.2
Bij dagvaarding van 18 december 2019 en hersteldagvaarding van 20 december 2019 heeft Ora Group de onderhavige procedure tegen [geïntimeerden] aanhangig gemaakt. Hierin stelt Ora Group dat [geïntimeerden] in de periode van 1 augustus 2017 tot 9 april 2018 alleen over de maand augustus 2017 de huur hebben betaald en vanaf september 2017, ondanks aanmaningen, geen huur meer hebben betaald. Op grond hiervan vorderde Ora Group hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van het bedrag van € 5.813,36 (de huur over zeven maanden en acht dagen), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2019, en tot betaling van € 633,13 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.3
[geïntimeerden] hebben de vordering van Ora Group bestreden en daarbij aangevoerd dat zij de huur steeds contant hebben voldaan en dat zij daarnaast nog in totaal € 4.450,- aan Ora Group hebben voldaan.
3.4
De kantonrechter heeft een mondelinge behandeling bepaald, die op 2 juni 2021 heeft plaatsgevonden. [geïntimeerden] zijn hierbij niet verschenen.
Bij vonnis van 30 juni 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Ora Group niet heeft voldaan aan haar verplichting om in de dagvaarding de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv) en de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor te vermelden (artikel 111 lid 3 Rv). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Ora Group niet voldaan aan haar stelplicht en [geïntimeerden] hebben hun verweer over de gestelde huurbetalingen niet met kwitanties onderbouwd. De kantonrechter heeft de vordering van Ora Group toewijsbaar geoordeeld tot een bedrag van € 1.363,33 (het gevorderde bedrag van € 5.813,36 minus het hiervoor genoemde bedrag van € 4.450,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2019. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten, is afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
3.5
Ora Group heeft tegen het vonnis van 30 juni 2021 vier grieven aangevoerd en geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding tot vernietiging van dit vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties. Met deze grieven beoogt Ora Group het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen.
De inhoud van de vordering
3.6
De vordering die Ora Group in haar dagvaarding in eerste aanleg heeft vermeld betreft in hoofdsom uitsluitend de gestelde achterstallige huurtermijnen. Het verweer daartegen van [geïntimeerden] betreft enerzijds de contante betaling van de huur en anderzijds de betaling van een aantal bedragen op aandringen van [persoon A], de bestuurder van Ora Group (verder: [persoon A]). Het verweer van [geïntimeerden] dat de huur steeds contant is betaald heeft de kantonrechter verworpen en de andere betalingen, die Ora Group niet in haar dagvaarding had vermeld, heeft de kantonrechter in mindering gebracht op de huurschuld.
3.7
Ora Group stelt zich op het standpunt dat de huurachterstand en de overige betalingen niets met elkaar te maken hebben en dat daarom die betalingen in eerste aanleg niet in de dagvaarding zijn vermeld. Volgens Ora Group hebben [geïntimeerden] pas bij conclusie van antwoord een verband gelegd tussen beide kwesties. De betalingen hielden verband met de kosten van renovatie van het pand die voor rekening kwamen van [geïntimeerden] en door Ora Group zijn voorgeschoten, aldus Ora Group. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Ora Group bij memorie van grieven een aantal facturen van Renoklus overgelegd die betrekking hebben op renovatiewerkzaamheden aan het pand. [geïntimeerden] hebben deze facturen en de daarop gebaseerde stellingen van Ora Group niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan dient te worden. Ora Group heeft hiermee in hoger beroep het onderscheid tussen enerzijds de huurbetalingen en anderzijds de andere kwesties voldoende toegelicht, zonder dat een en ander door [geïntimeerden] is aangevochten.
3.8
Met betrekking tot de huur is het standpunt dat [geïntimeerden] in hun conclusie van antwoord hebben ingenomen, dat deze steeds contant aan [persoon A] is betaald. Betalingsbewijzen daarvan ontbreken en met de producties die [geïntimeerden] bij die conclusie hebben overgelegd hebben zij de betalingen onvoldoende onderbouwd. In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] de gelegenheid om bij de mondelinge behandeling hun standpunten nader toe te lichten voorbij laten gaan. In hoger beroep zijn zij niet verschenen. Met betrekking tot de gestelde betalingen rusten stelplicht en bewijslast op [geïntimeerden] Daaraan hebben zij in onvoldoende mate voldaan; nader bewijs is door hen niet aangeboden.
3.9
Een en ander leidt tot de slotsom dat wat de hoofdsom betreft de vordering van Ora Group als onvoldoende gemotiveerd betwist alsnog dient te worden toegewezen. Voor verrekening met door [geïntimeerden] uit anderen hoofde betaalde bedragen bestaat onvoldoende grond. Het bedrag van € 5.813,36 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de niet afzonderlijk betwiste ingangsdatum.
3.1
De door Ora Group gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu Ora Group niet heeft aangetoond dat door haar gemachtigde meer activiteiten zijn verricht dan waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. Voorts is niet gebleken dat de aanmaning aan [geïntimeerden] voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. In de brief van 8 november 2019, zoals overgelegd als productie 3 bij inleidende dagvaarding, wordt niet met zoveel woorden aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten. Ook is het bedrag dat als vergoeding voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht niet vermeld. Een veertiendagenbrief die niet voldoet aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW, heeft niet het daaraan door de wet verbonden rechtsgevolg dat de consument-schuldenaar bij uitblijven van tijdige betaling incassokosten verschuldigd wordt (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
3.11
Het voorgaande betekent dat van de vordering van Ora Group de hoofdsom zal worden toegewezen en de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. De compensatie van de proceskosten kan bij dit resultaat niet in stand blijven. In zoverre slagen de grieven van Ora Group; deze behoeven geen afzonderlijke bespreking. Door [geïntimeerde 1] zijn verder in eerste aanleg geen verweren aangevoerd die op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde moeten komen en dan tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
3.12
Het vonnis van 30 juni 2021 zal worden vernietigd met toewijzing van de hoofdsom en afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. De kosten van het herstelexploot in eerste aanleg blijven voor rekening van Ora Group. Voor de duidelijkheid zal het hof het vonnis geheel vernietigen en het dictum opnieuw formuleren.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 30 juni 2021 waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van een totaalbedrag van € 5.813,36, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 24 november 2019 tot aan de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Ora Group begroot op €103,07 aan kosten dagvaarding, op € 486,- aan griffierecht en op € 311,- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg, en op € 102,12 aan kosten dagvaarding, op 772,- aan griffierecht en op € 787,- aan salaris advocaat in hoger beroep, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van dit arrest;
verklaart dit arrest tot zover uitvaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.S. Kamminga en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2022.
griffier rolraadsheer