In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen Car Company B.V. (hierna: [appellante]) en Groen voor Bedrijven (hierna: GvB) over de uitleg van een garantiebeding in een overeenkomst betreffende een revisiemotor. De zaak is een vervolg op eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. Het hof heeft in eerdere tussenarresten geoordeeld dat er een garantiebeding was opgenomen in de overeenkomst, maar dat partijen hieraan in de procedure geen aandacht hadden besteed. Het hof heeft partijen toegelaten om zich uit te laten over de totstandkoming en inhoud van het garantiebeding.
[appellante] heeft aangevoerd dat zij onder de standaard drie maanden garantie verstaat dat de revisiemotor deugdelijk was en gedurende drie maanden deugdelijk zou blijven, tenzij de schade het gevolg was van opzet of eigen schuld van GvB. GvB heeft daarentegen gesteld dat zij erop mocht rekenen dat de revisiemotor in die drie maanden niet zou falen en dat elk gebrek dat zich in die periode voordeed voor rekening van [appellante] kwam. Het hof heeft overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de schade het gevolg was van handelen of nalaten van GvB.
Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] tekort is geschoten in haar verplichtingen om gebreken kosteloos te herstellen binnen de garantieperiode. Dit tekortschieten rechtvaardigt de ontbinding van de overeenkomst. In het incidenteel hoger beroep heeft GvB een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de bestreden vonnissen bekrachtigd, met uitzondering van de afwijzing van de schadevergoeding, die nu gedeeltelijk is toegewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan GvB in het principaal hoger beroep, terwijl de kosten in het incidenteel hoger beroep zijn gecompenseerd.