3.2.In de procedure bij de rechtbank vorderde DCM, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat [appellant] het in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen relatiebeding drie keer heeft overtreden,
- [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom beveelt het relatiebeding na te komen,
- [appellant] veroordeelt tot betaling van € 75.000,00 en € 491.000,00 aan boetes,
- voor recht verklaart dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens DCM en hem veroordeelt tot vergoeding van de schade die DCM daardoor heeft geleden of lijdt, een en ander op te maken bij staat,
- [appellant] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft DCM, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] heeft het relatiebeding drie keer overtreden, zodat hij op grond daarvan drie keer de boete van € 25.000,00 per overtreding is verschuldigd. [appellant] heeft namelijk contact opgenomen met [[Y]] . Zij is zowel een klant als een leverancier van DCM. Daarnaast heeft [appellant] contact opgenomen met Customs Partners. Zij is eveneens een leverancier van DCM. Ten slotte is [appellant] werkzaamheden gaan verrichten voor CJ Logistics en CJ Europe GMBH. Beide vennootschappen zijn klanten en / of leveranciers van DCM. Aangezien [appellant] vanaf 1 januari 2018 vier dagen per week werkzaam is voor CJ, is hij naast de boete van € 25.000,00 tevens de vervolgboete van € 1.000,00 per dag aan DCM verschuldigd. Die boete bedraagt over de periode van 1 januari 2018 tot en met 8 mei 2019 € 491.000,00. Verder heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld jegens DCM, waardoor DCM schade heeft geleden.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.Bij eindvonnis van 11 maart 2020 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [appellant] het in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst van 27 juni 2017 overeengekomen relatiebeding twee keer heeft overtreden. Daarnaast heeft zij [appellant] veroordeeld tot betaling van € 100.000,00 ter zake de op grond van de overtreding van het relatiebeding verbeurde boetes, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Verder heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.525,00 als vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten en heeft zij [appellant] veroordeeld in de door DCM gemaakte proces- en beslagkosten.
De procedure in hoger beroep
3.2.5.[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij vordert vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van alle vorderingen van DCM, met veroordeling van DCM in de proceskosten van [appellant] .
3.2.6.DCM vindt dat de grieven van [appellant] niet kunnen slagen. Daarnaast heeft zij ook zelf incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 maart 2020. Hierbij heeft zij tevens haar eis vermeerderd. Zij vordert naast de herhaalde vorderingen in eerste aanleg een hoger bedrag aan verbeurde boetes, te weten € 546.000,-- in plaats van € 491.000,-- (nu gebaseerd op € 1.000,-- per dag over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2019), omdat [appellant] zijn werkzaamheden voor CJ Logistics heeft voortgezet).
Wat zijn de geschilpunten?