In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2004, was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging met brandstichting. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting waarin zowel de advocaat-generaal als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte en, subsidiair, een voorwaardelijke werkstraf vroeg.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 april 2021 in Bergen op Zoom de benadeelde heeft bedreigd met brandstichting. De verdachte had dreigende woorden geuit, wat door getuigen werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de bedreiging voldoende ernstig was om als strafbaar feit te worden gekwalificeerd. De verdediging voerde aan dat de uitlatingen van de verdachte niet als bedreiging moesten worden gezien, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de bedreiging daadwerkelijk door de benadeelde was ervaren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Bij de bepaling van de straf hield het hof rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte, die hulpverlening had aanvaard en afstand had gedaan van negatieve invloeden. Het hof legde een geheel voorwaardelijke werkstraf op van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af. Het hof benadrukte het belang van de hulpverlening voor de verdachte en sprak het vertrouwen uit dat hij zijn positieve ontwikkeling zou voortzetten.