ECLI:NL:GHSHE:2022:243

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.277.545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een vader als feitelijk bestuurder in faillissement van vennootschap

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de vader van een feitelijk bestuurder van een vennootschap in het kader van een faillissement. De curator van de failliete vennootschap heeft de vader aangeklaagd, stellende dat hij als feitelijk bestuurder aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement. De vader had een betaalrekening ter beschikking gesteld aan de vennootschap, maar het hof oordeelt dat er geen bewijs is dat de vader feitelijk als bestuurder heeft opgetreden of dat hij daden van bestuur heeft verricht. De curator heeft niet aangetoond dat de vader het beleid van de vennootschap heeft bepaald of dat hij onrechtmatig heeft gehandeld ten koste van de schuldeisers. Het hof concludeert dat de curator onvoldoende feiten heeft aangevoerd om de aansprakelijkheid van de vader te onderbouwen. De vorderingen van de curator worden afgewezen en het bestreden vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. De proceskosten worden aan de curator opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.545/01
arrest van 1 februari 2022
in de zaak van
[appellant],
met kantoor te [kantoorplaats] ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [besloten vennootschap] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de curator,
advocaat: mr. M.J. Blommaert te Eindhoven,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van
[geïntimeerde],
hierna aan te duiden als de vader,
laatst gewoond hebbend te [laatste woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de erfgenamen,
advocaat: mr. W.P.G. Verstappen te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 augustus 2020 in het hoger beroep van het vonnis van 8 januari 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen de curator als eiser en de vader, [persoon A] (hierna: de zoon) en [persoon B] (hierna: [persoon B] ) als gedaagden.

5 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 augustus 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 oktober 2020
  • de memorie van grieven met productie 48
  • de memorie van antwoord met producties 1 en 2
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
Op 15 april 2013 is de vennootschap [besloten vennootschap] opgericht (hierna: de vennootschap). De vennootschap exploiteerde een restaurant onder de naam [restaurant] .
6.2.
[persoon B] was bestuurder van de vennootschap. Alle aandelen in de vennootschap werden gehouden door Stichting [stichting] . [persoon B] en de zoon waren de bestuurders van deze stichting. Zij zijn levenspartners.
6.3.
De vennootschap maakte gebruik van een pinautomaat. De huurovereenkomst met betrekking tot de pinautomaat was gesloten door [management] Management B.V. en ondertekend door de zoon. De pinautomaat was gekoppeld aan een betaalrekening met nummer [rekeningnummer] (verder aan te duiden als betaalrekening [rekeningnummer] ).
Deze betaalrekening stond op naam van de vader en zijn echtgenote [persoon C] (hierna: de moeder). De vader en de moeder zijn de ouders van de zoon. Met betrekking tot deze betaalrekening was steeds één betaalpas in omloop, op naam van de vader.
6.4.
De zoon heeft de administratie van de vennootschap gevoerd. De vennootschap heeft geen jaarrekeningen gepubliceerd.
6.5.
De vennootschap is op 16 augustus 2016 failliet verklaard.
6.6.
De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 36 en/of art. 36b van de Invorderingswet 1990 bij de vennootschap. Van het onderzoek is op 25 april 2018 rapport uitgebracht.
6.7.
De vader is overleden op 3 maart 2020. Zijn erfgenamen zijn de moeder en zijn dochter [persoon D] .

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
In de onderhavige procedure heeft de curator gevorderd:
‘Primair:
1. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te
veroordelen tot betaling van het volledige tekort in het faillissement van [besloten vennootschap]
voorzover dit tekort niet door vereffening van de overige baten kan worden
voldaan, en wel tot betaling binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis van
een bedrag van € 150.000,- (zegge: éénhonderdvijftigduizend euro), bij wijze van
voorschot, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van deze
dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en tot betaling van het restant,
nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met
wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele
voldoening;
2. [persoon A] een bestuursverbod ex art. 106a Faillissementswet op te leggen
voor een periode van vijf (5) jaar, althans voor een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen termijn, ingaande nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is
gegaan.
Subsidiair
3. gedaagden met inachtneming van het in Hoofdstuk 4 van deze dagvaarding bepaalde
hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot
betaling van de door [besloten vennootschap] , althans door de boedel van [besloten vennootschap] geleden
schade, en wel tot betaling binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis van een
bedrag van € 150.000,- (zegge: honderdvijftigduizend euro), bij wijze van voorschot,
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de
dag der algehele voldoening, en tot betaling van het restant, voor ieder van
gedaagden afzonderlijk nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de
dag der algehele voldoening;
Meer subsidiair (t.a.v. [geïntimeerde] ):
4. [geïntimeerde] met inachtneming van het bepaalde in de randnummers 135 tot
en met 138 van deze dagvaarding te veroordelen tot betaling van schadevergoeding
op de voet van artikel 6:212 lid 1 BW, en wel tot betaling binnen 14 dagen na het in
dezen te wijzen vonnis van een bedrag van € 195.786,16, althans tot een bedrag van
€ 70.740,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van deze
dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Uiterst subsidiair:
5. gedaagden te veroordelen tot betaling van tot een door de rechtbank voor ieder van
de gedaagden in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair:
6. gedaagden te veroordelen tot vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke
incassokosten ad € 2.275,00 ieder, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel
6:119 BW daarover vanaf de dag van betekening van het te dezen te wijzen vonnis
tot aan de dag der algehele voldoening;
7. gedaagden te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure
(proceskosten en griffierechten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
15e dag na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis alsmede te vermeerderen
met de nakosten van € 157,-- dan wel indien betekening van het in deze te wijzen
vonnis plaatsvindt van € 239,--.’
7.2.
De vader, de zoon en [persoon B] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
7.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de zoon en [persoon B] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 150.000,00 en van het restant van het faillissementstekort, met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vorderingen van de curator jegens de vader zijn afgewezen, met veroordeling van de curator in de proceskosten.

8.De beoordeling in hoger beroep

8.1.
De curator heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis voor zover daarbij zijn vorderingen jegens de vader zijn afgewezen en tot het alsnog toewijzen van deze vorderingen.
Het geschil in het kort
8.2.
De curator meent dat de vader het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder en dat de vader uit dien hoofde aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement van de vennootschap. Subsidiair stelt de curator dat de vader onrechtmatig jegens de vennootschap heeft gehandeld of ten koste van de vennootschap ongerechtvaardigd is verrijkt, door bedragen aan de vennootschap te onttrekken of dit onttrekken te faciliteren. De erfgenamen betwisten dit alles.
Beleidsbepaler
8.3.
Grief 1 gaat over de vraag of de vader het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder. In onderdeel 48 van de memorie van grieven vat de curator de feiten en omstandigheden samen, waaruit volgens hem blijkt dat dit het geval is geweest.
8.4.
Uit art. 2:248 lid 1 BW volgt dat iedere bestuurder van de vennootschap jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Volgens art. 2:248 lid 7 BW wordt in dit verband met een bestuurder gelijkgesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder.
8.5.
Of een persoon het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het bepalen of mede bepalen van het beleid kan blijken uit het geven van opdrachten of aanwijzingen aan de statutaire bestuurders die worden opgevolgd, of door het uitoefenen van bestuurstaken onder het ter zijde stellen van, of naast het statutaire bestuur. In elk geval is vereist dat blijkt van daden die betrekking hebben op het bestuur van de vennootschap en dat het bestuur deze daden toelaat. Niet voldoende is dat een persoon alleen in staat was of kon worden geacht het beleid te bepalen of mede te bepalen, zonder dit daadwerkelijk te doen.
8.6.
Wat betreft de feiten en omstandigheden waaruit volgens de curator blijkt dat de vader het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, overweegt het hof het volgende. Het hof neemt hierbij de samenvatting tot uitgangspunt die de curator heeft gegeven in onderdeel 48 van de memorie van grieven.
8.7.
Uit de gestelde bemoeienis van de vader bij het oprichten van de vennootschap, te weten het ter beschikking stellen van activa en een betaalrekening, blijkt niet van bestuursdaden (bullet 1). Hetzelfde geldt voor het bezwaar van de vader of diens vennootschap tegen verkoop door de Belastingdienst van de inventaris van de vennootschap en het beschikken over deze inventaris (bullets 2-3). Het gaat hier immers om de activa waarvan de curator stelt dat de vader deze had gekocht en aan de vennootschap ter beschikking had gesteld en waarvan de vader of diens vennootschap stelde de eigenaar te zijn.
8.8.
Dat de vader in de ogen van de curator zijn rol afzwakt of daarover ongeloofwaardig of tegenstrijdig verklaart, zegt op zichzelf niet wat deze rol is geweest (bullet 4). In elk geval heeft de curator niet gewezen op verklaringen van de vader waaruit blijkt dat deze bestuursdaden verrichtte.
8.9.
Het ter beschikking stellen van een betaalrekening aan de vennootschap en de mogelijkheid dat de vader toegang tot deze betaalrekening behield, betreft niet het bepalen of mede bepalen van het beleid van de vennootschap (bullets 5-7). Deze betaalrekening zal overigens hierna nog nader aan de orde komen.
8.10.
De omstandigheid dat de Belastingdienst in haar rapport tot de conclusie is gekomen dat de vader als feitelijk bestuurder van de vennootschap moet worden aangemerkt, maakt de vader niet tot feitelijk bestuurder (bullet 8). De curator wijst niet op specifieke feiten of omstandigheden uit het rapport, waaruit blijkt van bestuursdaden van de vader.
8.11.
Niet valt in te zien dat de vader bestuursdaden verrichtte door wekelijks te dineren in het restaurant van de vennootschap (bullet 9).
8.12.
Wat de beweerde betrokkenheid van de vader bij het oprichten van eerder gefailleerde vennootschappen van de zoon, en het kopen en verhuren van de woning van de zoon en [persoon B] , te maken heeft met het bestuur van de vennootschap, heeft de curator niet uitgelegd (bullet 10).
8.13.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, afzonderlijk of in samenhang bezien, blijkt dus niet dat de vader zich bemoeide met het bestuur van de vennootschap, in de zin dat hij het beleid daarvan bepaalde of mede bepaalde. Ook voor het overige heeft de curator niets concreets aangevoerd, waaruit dit kan blijken. Het enige wat kan worden opgemaakt uit hetgeen de curator naar voren heeft gebracht, is dat de vader de bedrijfsvoering van de vennootschap op onderdelen heeft gefaciliteerd of daarvan heeft geprofiteerd. Dat is wat anders dan het feitelijk besturen van de vennootschap.
8.14.
De conclusie is dat grief 1 geen doel treft.
Onrechtmatig of ongerechtvaardigd
a.
Inleiding
8.15.
De grieven 2 tot en met 6 hebben betrekking op de stelling van de curator dat de vader onrechtmatig jegens de schuldeisers heeft gehandeld, of ongerechtvaardigd ten koste van de vennootschap is verrijkt. Het hof behandelt deze grieven gezamenlijk.
8.16.
Het gaat de curator, zo blijkt uit de memorie van grieven, om de betaalrekening 634. De curator stelt, samengevat, het volgende. De betaalrekening is gebruikt als zakelijke rekening van de vennootschap. Op de betaalrekening zijn inkomsten van de vennootschap ontvangen en met het tegoed zijn schulden van de vennootschap betaald. In totaal is echter een bedrag van € 195.786,16 niet aangewend ten behoeve van de vennootschap en dus onttrokken aan verhaal door de schuldeisers. De vader wist dat de betaalrekening zou worden gebruikt door de vennootschap en door het ter beschikking stellen van de betaalrekening en de bankpas faciliteerde hij dat het betaalverkeer van de vennootschap werd omgeleid. Het is ook mogelijk dat de vader de bankpas behield en gebruikte, of dat de bankpas circuleerde. Het geld op de betaalrekening viel in het vermogen van de vader, omdat de betaalrekening op zijn naam was gesteld. Hij is verantwoordelijk voor het gebruik van de betaalrekening. Het staat niet vast dat het niet de vader is geweest die geld aan het tegoed op de betaalrekening heeft onttrokken. Volgens de zoon zijn ook privé-uitgaven van zijn ouders van het tegoed betaald. De vader had erop bedacht moeten zijn dat het tegoed op de betaalrekening kon worden gebruikt voor privédoeleinden. Hij had dit ook kunnen en moeten voorkomen. Het valt hem te verwijten dat hij geen controle heeft uitgeoefend of toezicht heeft gehouden op het gebruik van de betaalrekening.
b.
Ter beschikking stellen van betaalrekening
8.17.
Het ‘ter beschikking stellen’ van de betaalrekening aan de vennootschap was niet een normaal gebruik van een betaalrekening. Dit ter beschikking stellen riep risico’s in het leven ten aanzien van een juiste en zorgvuldige administratie van de vennootschap en het frustreren van verhaal voor schulden van de vennootschap. Zeker voor de vader als (voormalig) ondernemer moest dit voorzienbaar zijn. Van hem mocht daarom worden verwacht dat hij op dergelijke risico’s bedacht was. Indien door het ter beschikking stellen van de betaalrekening aan de vennootschap een faciliteit werd aangereikt om haar schuldeisers te benadelen, zal dit doorgaans als onrechtmatig worden beschouwd jegens de schuldeisers van de vennootschap. Dit leidt echter nog niet zonder meer tot aansprakelijkheid jegens de schuldeisers. Voor aansprakelijkheid is nodig dat de schade die de schuldeisers lijden, een gevolg is van het ter beschikking stellen van de betaalrekening.
8.18.
In dit geval betreft de schade waarvan de curator vergoeding vordert, het geld dat is onttrokken aan het tegoed op de betaalrekening of dat is besteed aan uitgaven die niet ten behoeve van de vennootschap zijn gedaan. Deze schade is geen gevolg van het ter beschikking stellen van de betaalrekening door de vader. Het onttrekken van geld aan het tegoed of het besteden van het tegoed aan dergelijke uitgaven had immers ook kunnen plaatsvinden als de betaalrekening niet op naam van de vader, maar op naam van de vennootschap was gesteld. Feiten of omstandigheden die dit anders maken, zijn niet of onvoldoende naar voren gebracht.
8.19.
Wat betreft het gebruik van de betaalrekening geldt verder het volgende.
De erfgenamen hebben toegelicht dat de vader zijn zoon de beschikking heeft gegeven over een betaalrekening die hij zelf niet gebruikte, omdat volgens de zoon de vennootschap vanwege de eerdere faillissementen waarbij de zoon was betrokken, geen betaalrekening kon openen. In het rapport van 25 april 2018 van de Belastingdienst is opgemerkt dat de zoon volgens de curator een eigen bankrekening had, maar bang was voor beslagen en problemen in de onderneming, indien de zoon die bankrekening voor de exploitatie van de vennootschap zou gebruiken. Een en ander is op zichzelf niet of onvoldoende betwist.
Het ging er dus in dit geval in feite slechts om dat de vennootschap voor haar betalingsverkeer over een betaalrekening kon beschikken. Hetgeen naar voren is gebracht, rechtvaardigt niet het oordeel dat dit in de concrete omstandigheden van dit geval in strijd was met een belang van de vennootschap of van de schuldeisers van de vennootschap. Waarom het merkwaardig is dat de vader zijn zoon hiermee behulpzaam was, zonder zelf bestuurder van de vennootschap te zijn, of waarom de vader op enig moment reden had moeten zien om de beschikking over de betaalrekening of de bankpas terug te nemen, legt de curator niet of onvoldoende uit, in aanmerking genomen dat de betaalrekening fungeerde als zakelijke rekening van de vennootschap en niet ten behoeve van betaalverkeer van de vader.
8.20.
Het ter beschikking stellen van de betaalrekening hield niet in dat het betaalverkeer van de vennootschap werd ‘omgeleid’. De betaalrekening was immers bedoeld en fungeerde, zoals niet ter discussie staat, als een zakelijke rekening van de vennootschap. Het staat evenmin ter discussie dat de vennootschap de beschikking had over het tegoed op de betaalrekening. De curator heeft niet aangegeven in welk opzicht het voor het gebruik door de vennootschap verschil heeft gemaakt dat de betaalrekening op naam stond van de vader en niet op naam van de vennootschap.
8.21.
Het ter beschikking stellen van de betaalrekening maakte de vader gelet op het voorgaande niet jegens de schuldeisers verantwoordelijk voor het gebruik dat de vennootschap van de betaalrekening maakte. Als de vader verantwoordelijk was voor het gebruik van de betaalrekening en betaalpas, dan is dit een verantwoordelijkheid jegens bank bij wie de betaalrekening werd aangehouden. Voor de schuldeisers van de vennootschap maakte het in dit geval geen relevant verschil of de betaalrekening die de vennootschap gebruikte, op haar eigen naam stond of op naam van de vader. De curator noemt ook geen concrete feiten of omstandigheden die voor de vader een reden moesten zijn om toezicht te houden op opnamen of betalingen die de vennootschap ten laste van het tegoed op de betaalrekening deed. Dat de vader in de loop van de tijd kennis kreeg van feiten of omstandigheden die voor hem aanleiding hadden behoren te zijn alsnog toezicht te gaan houden op het gebruik van de betaalrekening door de vennootschap of dit gebruik te beëindigen, is evenmin (voldoende) gesteld of gebleken.
8.22.
De conclusie is dat de curator te weinig heeft gesteld voor het oordeel dat de vader jegens de schuldeisers aansprakelijk is, doordat hij de betaalrekening door de vennootschap heeft laten gebruiken.
c.
Onttrekken van geld aan tegoed op betaalrekening
8.23.
Het gaat er dus in de relatie van de vader tot de schuldeisers uiteindelijk om of de vader door middel van de betaalrekening geld aan de vennootschap en daarmee aan verhaal door de schuldeisers heeft onttrokken. In de omstandigheden van dit geval, te weten dat de betaalrekening voor het zakelijke betaalverkeer van de vennootschap aan de vennootschap ter beschikking werd gesteld en als zodanig is gebruikt, kan niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen dat het tegoed op de betaalrekening is gaan behoren tot het vermogen van de vader, om de enkele reden dat de betaalrekening op zijn naam was gesteld. Het is ook gesteld noch gebleken dat de vader of de vennootschap op enig moment jegens de schuldeisers of anderen het standpunt hebben ingenomen dat het tegoed op de betaalrekening aan de vader toekwam, en niet aan de vennootschap. De tenaamstelling leidt dus niet tot een vermoeden dat gelden van de vennootschap uit het vermogen van de vennootschap naar het vermogen van de vader zijn overgegaan.
8.24.
Gelet op het beoogde en daadwerkelijke gebruik van de betaalrekening als zakelijke rekening van de vennootschap kan evenmin zonder meer alleen vanwege de tenaamstelling worden aangenomen dat de vader privébetalingen uit tegoed op de betaalrekening heeft gedaan of geld van het tegoed voor zichzelf heeft opgenomen. De vraag is of er concrete aanwijzingen zijn dat de vader dit heeft gedaan.
8.25.
Uit de bankafschriften die de curator heeft overgelegd, valt zonder toelichting niet af te leiden dat de vader heeft beschikt over het tegoed op de betaalrekening. Een toelichting waaruit dat wel blijkt, is niet gegeven. De curator heeft ook niet gewezen op specifieke posten die erop wijzen dat het gaat om betalingen of geldopnamen door of ten behoeve van de vader. Hij heeft ook niet aangegeven welke posten de zoon volgens hem zwart had gemaakt, omdat het zou gaan om privé-uitgaven van zijn ouders. Dat de zoon aan de curator heeft meegedeeld dat sprake was van privé-uitgaven van zijn ouders, is bovendien niet gedocumenteerd. Er is geen verklaring van de zoon overgelegd en er is niets dat deze mededeling ondersteunt, als die al is gedaan. Het is ook niet gebleken dat de curator de betrouwbaarheid van de mededeling heeft onderzocht. Daarbij komt nog dat volgens de curator € 70.740,00 is uitgegeven in casino’s in Eindhoven, Breda, Venlo en Nijmegen, maar dat hij niets aanvoert wat aannemelijk maakt dat de vader casino’s bezocht, hoewel hij ouder was dan 70 jaar en, zoals niet is weersproken, vanwege de ernstige longaandoening COPD was aangewezen op zorg door anderen. Het komt erop neer dat de curator in wezen geen enkele concreet aanknopingspunt naar voren heeft gebracht waaraan zelfs alleen maar een vermoeden kan worden ontleend dat de vader privé-uitgaven van het tegoed op de betaalrekening heeft gedaan.
8.26.
De conclusie is dat de curator evenmin aan zijn stelplicht heeft voldaan voor zover zijn vorderingen tot grondslag hebben dat de vader onrechtmatig jegens de schuldeisers heeft gehandeld door geld aan de vennootschap en dus aan verhaal door de schuldeisers te onttrekken. Hetgeen de curator heeft aangevoerd, rechtvaardigt verder niet dat zijn stelplicht of bewijslast wordt verlicht, of dat de bewijslast bij de erfgenamen wordt gelegd.
d.
Ongerechtvaardigde verrijking
8.27.
In aanmerking genomen dat de curator te weinig heeft gesteld voor het oordeel dat het tegoed op de betaalrekening tot het vermogen van de vader is gaan behoren, of dat de vader daarvan privé-uitgaven heeft gedaan, is ook te weinig gesteld om aan te nemen dat de vader op deze wijze ten koste van de vennootschap is verrijkt. De vorderingen van de curator zijn daarom ook niet toewijsbaar op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking.
e.
Conclusie
8.28.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2 tot en met 6 geen doel treffen.
Slot
8.29.
De grieven 7 en 8 hebben geen zelfstandige betekenis en delen dus het lot van de andere grieven.
8.30.
Voor zover de curator nog heeft gewezen op een mogelijke rekening-courantverhouding tussen de vader en de vennootschap, overweegt het hof het volgende.
De curator heeft geen of onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel leiden dat tussen de vader en de vennootschap een rekening-courantverhouding bestond uit hoofde waarvan de erfgenamen verplicht zijn de gevorderde bedragen te betalen.
8.31.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van de curator passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
8.32.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Proceskosten
8.33.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van de curator, omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van de erfgenamen als volgt vast:
- griffierecht € 1.727,00
- salaris advocaat
€ 6.556,00(tarief V, 2 punten)
totaal € 8.283,00

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
9.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van de erfgenamen vastgesteld op € 8.283,00 tot heden voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 februari 2022.
griffier rolraadsheer