ECLI:NL:GHSHE:2022:2428

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
20-001327-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met geweld en vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor diefstal en geweld tegen een benadeelde partij, die hem had betrapt op winkeldiefstal. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en had een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had een vordering ingesteld voor immateriële schade, die door het hof werd toegewezen tot een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken van de beschuldiging van bedreiging met geweld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte wel degelijk schuldig is aan diefstal, vergezeld van geweld tegen de benadeelde partij. De verdachte heeft de benadeelde met gebalde vuist tegen het gezicht geslagen, wat heeft geleid tot letsel. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier weken toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd, inclusief getuigenverklaringen die de geweldshandeling van de verdachte bevestigen. Het hof heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en moet de schadevergoeding aan de benadeelde partij betalen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001327-21
Uitspraak : 8 februari 2022
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 19 mei 2021, parketnummer 01-122044-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-000131-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte ter zake het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken is geheel toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring van de geweldshandelingen en de strafoplegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de Politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te Eindhoven levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het/die zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- deze [benadeelde] (met gebalde vuist) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of
- een gasaansteker uit zijn jas te pakken en/of
(vervolgens) dreigend met een gasaansteker, althans met een (vuur)gevaarlijk voorwerp, in de richting van die [benadeelde] te zwaaien.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor zover de diefstal gevolgd is van bedreiging met geweld tegen [benadeelde] door een gasaansteker uit zijn, verdachtes, jas te pakken en daarmee (vervolgens) dreigend in de richting van die [benadeelde] te zwaaien. Het hof overweegt daartoe dat deze gedraging enkel volgt uit de aangifte van [benadeelde] en voor het overige geen steun vindt in het dossier. Getuige [getuige 1] (de vriendin van [benadeelde] ) heeft verklaard dat de verdachte iets uit zijn jas pakte wat leek op een wapen maar dat dit door een medewerker van [bedrijf 1] werd weggetrapt. Deze getuigenverklaring vindt steun in de getuigenverklaring van [getuige 2] , inhoudende dat dit voorwerp uit de handen van verdachte was voordat hij daarmee iets kon doen.
Het hof verwerpt het andersluidende standpunt van de advocaat-generaal.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 mei 2021 te Eindhoven levensmiddelen, die [bedrijf 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door deze [benadeelde] met gebalde vuist tegen het gezicht/hoofd te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde geweld tegen [benadeelde] moet worden vrijgesproken. Volgens de verdediging werd de verdachte bij zijn aanhouding bevangen door een toeval waardoor hij wild met zijn armen en benen is gaan zwaaien. Hij heeft niet geprobeerd om na betrapt te zijn op winkeldiefstal te vluchten en heeft aangever [benadeelde] niet tegen het hoofd/gezicht geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de verklaringen van aangever [benadeelde] en de verklaring van diens vriendin [getuige 1] maar ook uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] , volgt dat de verdachte vanaf het moment dat hij door aangever [benadeelde] werd aangehouden na de winkeldiefstal en tegen de grond werd gewerkt, heeft tegengestribbeld, zich heeft verzet en heeft geprobeerd uit de greep van aangever los te komen. Verdachte heeft daarbij niet alleen zwaaiende bewegingen met zijn armen gemaakt en met zijn benen geschopt maar ook aangever tegen zijn gezicht/hoofd geslagen. Uit de verklaring van de vriendin van aangever volgt dat aangever na afloop van het gevecht bloed op zijn lippen had. Ook getuige [getuige 2] heeft gezien dat verdachte slaande bewegingen maakte. Dat de verdachte een toeval zou hebben gehad waardoor hij wild met zijn armen en benen is gaan zwaaien en derhalve – zo begrijpt het hof- per ongeluk aangever geraakt zou hebben, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Gelet hierop is bewezen dat de verdachte, na de gepleegde winkeldiefstal, geweld heeft toegepast door [benadeelde] met gebalde vuist tegen het gezicht/hoofd te slaan, met het oogmerk aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De politierechter heeft de verdachte ter zake van diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard. De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht.
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal, gevolgd door geweld tegen aangever [benadeelde] door deze met gebalde vuist tegen het gezicht/hoofd te slaan, met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Het betreft een ernstig feit. De verdachte heeft zich te midden van het winkelend publiek, met geweld verzet tegen een burger, aangever [benadeelde] , die de verdachte na een gepleegde diefstal had aangehouden. Een dergelijk verzet brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte niet alleen tot letsel en pijn bij aangever geleid, maar het is een bekend gegeven dat slachtoffers van een dergelijk feit ook nog langdurig last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid. Uit de inhoud van het door het hof van aangever [benadeelde] ontvangen e-mailbericht blijkt dat dat ook in deze kwestie het geval is. De verdachte heeft zich om dit alles niet bekommerd en is enkel uit geweest op geldelijk gewin.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 7 december 2021 blijkt van veelvuldige recidive ter zake vermogensdelicten. Bovendien blijkt dat de verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 600,00, ter zake immateriële schade ten gevolge van het letsel door de verdachte aan [benadeelde] toegebracht.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Met de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat – gelet op de aard van het aan de verdachte toegebrachte letsel – een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 7 mei 2021, toewijsbaar is. De verdediging heeft zich aan het oordeel van het hof hieromtrent gerefereerd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans ten aanzien van het resterende deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente 7 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, opgelegd bij – zo begrijpt het hof – het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2017 onder parketnummer 20-000131-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2017, parketnummer 20-000131-17, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 8 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.