In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor diefstal en geweld tegen een benadeelde partij, die hem had betrapt op winkeldiefstal. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en had een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had een vordering ingesteld voor immateriële schade, die door het hof werd toegewezen tot een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken van de beschuldiging van bedreiging met geweld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte wel degelijk schuldig is aan diefstal, vergezeld van geweld tegen de benadeelde partij. De verdachte heeft de benadeelde met gebalde vuist tegen het gezicht geslagen, wat heeft geleid tot letsel. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier weken toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd, inclusief getuigenverklaringen die de geweldshandeling van de verdachte bevestigen. Het hof heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en moet de schadevergoeding aan de benadeelde partij betalen.