In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een spoedmachtiging en een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2014 en 2017. De vader van de kinderen, die in hoger beroep ging, betwistte de verleende machtigingen, die waren gebaseerd op ernstige signalen van kindermishandeling. De Raad voor de Kinderbescherming had op basis van verklaringen van de oudste minderjarige, die meldde mishandeld te worden door de vader, een spoedmachtiging aangevraagd. Het hof oordeelde dat de spoedmachtiging op 8 oktober 2021 terecht was verleend, gezien de ernstige signalen van kindermishandeling en het gebrek aan duidelijkheid over de situatie. Echter, de opvolgende machtiging tot uithuisplaatsing van 20 oktober 2021 werd als onterecht beoordeeld, omdat het verzoek van de Raad onvoldoende was onderbouwd. Het hof merkte op dat er onvoldoende objectieve informatie was om de verklaringen van de minderjarige te ondersteunen en dat de Raad niet voldoende onderzoek had gedaan naar de situatie. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en onderbouwing bij het verlenen van uithuisplaatsingen, vooral in situaties met signalen van kindermishandeling. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de Raad tot uithuisplaatsing af, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.