De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De erkenning door de vader en de gevolgen daarvan roepen zodanig heftige reacties bij haar op dat zij zich daarvoor onder behandeling heeft moeten stellen bij een psycholoog. De stress en angsten die dit alles bij de moeder oproept belemmeren haar in haar dagelijks functioneren. Dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] . De vader mengt zich op indringende wijze in het leven van de moeder, onder meer door contact op te nemen met personen en instanties in het leven van de moeder. De moeder ervaart niet slechts emotionele weerstand tegen erkenning door de vader, maar komt in een zodanig onevenwichtige toestand dat zij niet in staat zal zijn [minderjarige] het opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Een evenwichtige sociaal psychologische ontwikkeling van [minderjarige] kan bij erkenning in het gedrang komen.
De rechtbank heeft ten onrechte intended family life aannemelijk geacht. De vader heeft daarvoor geen omstandigheden gesteld, zodat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden en de vader ten onrechte heeft ontvangen in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Het feit dat de vader zich op indringende wijze heeft gemengd in het leven van de moeder, brengt géén intended family life mee.
Ten onrechte is in het kader van de voorlopige BOR nauwelijks aandacht voor statusvoorlichting. [minderjarige] weet niet wie de vader is en hij is pas 3 jaar, dus te jong voor statusvoorlichting. [minderjarige] ziet de huidige partner van de moeder als zijn opvoeder/vaderfiguur. De moeder krijgt bij de statusvoorlichting geen hulp of ondersteuning van een professionele instantie.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat omgang in het belang van [minderjarige] is en dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zwaarwegende contra-indicaties zijn.
Er moet eerst onderzocht worden of er sprake is van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat omgang nadeel zal opleveren voor de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , dan wel anderszins in strijd is met de belangen van [minderjarige] .
Er is ten onrechte al beslist dat er moet worden toegewerkt naar onbegeleide omgang, terwijl de raad ter mondeling behandeling in eerste aanleg alleen begeleide omgang heeft geadviseerd. Verder laat de rechtbank, door te beslissen dat toegewerkt moet worden naar een onbegeleide omgang eens per twee weken op zaterdag van 13:00 tot 17:00, de invulling niet over aan de jeugdhulpaanbieder.
De moeder is het tenslotte niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de ouders in het kader van de BOR moeten starten met ouderschaps(re)organisatie.