ECLI:NL:GHSHE:2022:2399

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
200.310.236_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verlenging ondertoezichtstelling wegens afwezigheid van ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2022, die de ondertoezichtstelling had verlengd. De moeder voerde aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was en dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd was. De vader, die samen met de moeder het gezag over [minderjarige] uitoefent, steunde de beslissing van de rechtbank en vreesde dat zonder ondertoezichtstelling zijn contact met [minderjarige] zou verminderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2022 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI stelde dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet meer als ernstig kon worden beschouwd en dat de ondertoezichtstelling zelfs contraproductief werkte. De raad bevestigde dat de situatie voor [minderjarige] niet meer zo zorgelijk was, maar dat er wel signalen waren dat de ouders hulp nodig hadden om de communicatie te verbeteren.

Het hof oordeelde dat er geen sprake meer was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling niet meer voldaan waren. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. Het hof benadrukte het belang van goed contact tussen de vader en [minderjarige] en dat de ouders zelf stappen moesten zetten om dit te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 juli 2022
Zaaknummer : 200.310.236/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/376028 / JE RK 21-1670
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Knopper,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], vestiging [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
(hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie],
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012 (hierna: [minderjarige]).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 7 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de bestreden beschikking te wijzigen in dier voege, dat de ondertoezichtstelling met ingang van 12 februari 2022 niet zal worden verlengd dan wel wordt opgeheven.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen. De GI heeft per brief van 10 juni 2022 te kennen gegeven tijdens de mondelinge behandeling verweer te zullen voeren en het hof verder geïnformeerd over de stand van zaken middels het toezenden van het Plan van Aanpak Ondertoezichtstelling en de actuele ontwikkelingen (werkplan) sinds de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Knopper;
- de vader;
- [vertegenwoordiger van de GI], namens GI (digitaal via CMS);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 januari 2022;
  • het V2-formulier van 8 juni 2022 van mr. N.M.J. Schepens, waarbij zij zich heeft onttrokken als advocaat van de vader;
  • een e-mailbericht van de voormalig advocaat van de vader van 13 december 2021 gericht aan de rechtbank, ingekomen ter griffie (van het hof) op 25 mei 2022;
  • het V8-formulier van 29 juni 2022 van de advocaat van de vader met bijlagen (ontbrekende stukken procesdossier eerste aanleg te weten pleitnota en brief van de (voormalig) advocaat van de vader d.d. 12-11-2021).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder en een contactregeling met de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 mei 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. Bij verzoekschrift van 13 oktober 2021 heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling op te heffen. Op 26 januari 2022 heeft de vader (op de mondelinge behandeling bij de rechtbank) verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 12 februari 2022 tot 12 februari 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De rechtbank had het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling moeten afwijzen en het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling moeten toewijzen.
Sinds de ondertoezichtstelling heeft de moeder meegewerkt aan een psychodiagnostisch onderzoek van [minderjarige] en is er een kindercoachtraject ingezet. Ten behoeve van de ouders is er een traject ouderschapsreorganisatie ingezet. Dit traject is voortijdig afgesloten. Vervolgens is door de GI ten eerste het doel gesteld de omgangsregeling nader te concretiseren zodat er minimale communicatie tussen de vader en de moeder nodig is. Ten tweede heeft de GI ten doel gesteld om strak in te zetten op parallel ouderschap, hetgeen inhoudt dat de ouders elk op hun eigen manier opvoeden zonder onderlinge afstemming. Op deze manier is er weinig communicatie en emotionele betrokkenheid tussen de ouders. Deze doelen zouden meer rust en duidelijkheid voor [minderjarige] geven. Voor de moeder was duidelijk dat indien beide doelen zouden worden behaald, de ondertoezichtstelling niet verlengd zou hoeven worden. Beide doelen zijn volgens de moeder behaald. Er is een contactregeling en de vader heeft met regelmaat contact met [minderjarige]. De communicatie tussen de vader en de moeder is nog steeds zorgelijk maar er is op dit moment sprake van een werkbare situatie. Het is juist de tussenkomst van de GI die verstorend werkt tussen de ouders. De moeder verwijst naar de GI die aangeeft dat het hoogst haalbare is bereikt wat betreft de gestelde doelen. Bovendien heeft de psycholoog aangegeven dat het beter gaat met [minderjarige] en ook de school geeft aan dat het goed met hem gaat ondanks dat de communicatie tussen de ouders niet is verbeterd. Kennelijk heeft de situatie niet veel invloed op het functioneren van [minderjarige] en kan hij er goed mee overweg. Er is dan ook geen sprake meer van een concrete ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er is niet voldaan aan het wettelijk kader voor een verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.6.
De vader is het niet eens met het verzoekschrift van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling en staat achter de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan. De vader vreest dat hij zonder ondertoezichtstelling zijn zoon weinig of zelfs niet meer zal zien en hij zich dan zal moeten voegen naar de moeder. De vader probeert zich goed aan de afgesproken contactregeling te houden maar de moeder houdt zich er niet aan. De vader ontvangt regelmatig bedreigende mails van de moeder (naar alle waarschijnlijkheid geschreven door de broer van de moeder). De vader, maar zeker ook [minderjarige], heeft daar last van. Rechtstreeks overleg tussen de vader en de moeder is onmogelijk en er is totaal geen onderling vertrouwen. De vader verwacht dat voortzetting van de ondertoezichtstelling ervoor zorgt dat er nog concretere afspraken gemaakt kunnen worden en dat er nog meer duidelijkheid komt over de weekenden en de vakanties. Zonder de ondertoezichtstelling zal de moeder proberen [minderjarige] bij de vader weg te houden.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De GI is van mening dat het hoogst haalbare is bereikt en er momenteel onvoldoende gronden zijn om nog vanuit het gedwongen kader betrokken te blijven. [minderjarige] ontwikkelt zich op dit moment voldoende op school en ook de psycholoog heeft geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De contactregeling met de vader loopt structureel door. Dit maakt dat er geen sprake is van een dusdanige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] dat dit een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Conform de beschikking van de rechtbank is de GI wel aan de doelen blijven werken. Echter: hoe meer de GI zich ervoor inzet, des te groter wordt de strijd tussen de ouders onderling en tussen de moeder en de GI. De strijd is inmiddels zodanig opgelaaid dat de ondertoezichtstelling niet uitvoerbaar is en zelfs contraproductief werkt. Er is geen persoonlijk contact mogelijk tussen de GI en de moeder. Op dit moment is er niet direct hulpverlening nodig voor [minderjarige]. Zijn algemene ontwikkeling is goed maar er zijn wel zorgen over de toekomstige identiteitsontwikkeling van [minderjarige]. Los van het feit dat hulpverlening op dit moment voor [minderjarige] niet perse nodig is, zal de moeder ook geen hulpverlening toestaan. De moeder is het bij voorbaat niet met de GI eens en zij laat zich niet sturen. Volgens de GI zijn er geen directe zorgen over de opvoedsituatie thuis, maar de hulpverleners kunnen niet in de thuissituatie komen vanwege de bedreigingen vanuit (het netwerk van) de moeder. Hierdoor is het onmogelijk om tot samenwerking te komen met de moeder. De GI verzoekt dan ook om het hoger beroep van de moeder toe te kennen en de ondertoezichtstelling op te heffen.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De raad constateert enerzijds dat de ondertoezichtstelling contraproductief werkt. Door de bejegening van de moeder richting de GI zijn de grenzen van veiligheid voor de hulpverlening bereikt. Het kan echter niet zo zijn dat vanwege deze reden de hulpverlening stopt. Anderzijds is het ook duidelijk dat deze ouders het niet zelf kunnen. De ouders hebben een regiehouder nodig maar dat wordt door de moeder dan wel haar netwerk niet geaccepteerd. Het gaat ogenschijnlijk goed met [minderjarige] maar er zijn ook signalen dat er een moment komt dat de situatie voor wel [minderjarige] problemen gaat geven en het zijn ontwikkeling gaat schaden. Op dit moment is de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet concreet op het niveau dat het een ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er thans geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat er niet meer is voldaan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.9.4.
Op het moment dat [minderjarige] onder toezicht werd gesteld, waren er grote zorgen als gevolg van de langdurige complexe echtscheiding tussen de ouders. Uit de stukken is gebleken dat de ontwikkelingsbedreiging gelegen was in de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en op het gebied van hechting/identiteit. De school heeft destijds ook grote zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige]. Hij vertoonde negatief grensoverschrijdend gedrag en kwam niet tot leren. De ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders was een dreigende factor voor zijn relationele en emotionele ontwikkeling.
Uit de informatie van de GI (werkplan en plan van aanpak) is gebleken dat het op dit moment beter gaat met [minderjarige], ondanks dat er nog steeds communicatieproblemen tussen de ouders zijn en zij elkaar wantrouwen. Tijdens een overleg dat heeft plaatsgevonden tussen de leerkracht van [minderjarige] en de GI heeft de leerkracht bevestigd dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt op school. Zijn prestaties zijn gemiddeld tot bovengemiddeld en hij gedraagt zich op school als een gemiddelde leerling en reageert leeftijdsadequaat. Het valt de leerkracht wel op dat hij zich terughoudend opstelt met betrekking tot zijn ouders en in wat hij wel of niet over de thuissituatie vertelt. Dit komt ook terug in het eindrapport van de psycholoog van [minderjarige] van 6 juli 2021, uit welk rapport verder blijkt dat de psycholoog geen verdere zorgen heeft over de ontwikkeling van [minderjarige].
Zowel de GI als de raad stelt zich dan ook op het standpunt dat ondanks de zorgen die er nog zijn, de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet meer als ernstig kan worden beschouwd.
3.9.5.
Het verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling te verlengen is, gezien de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, vooral ingegeven door de problemen rondom de contactregeling tussen de vader en [minderjarige]. De vader vreest dat hij zonder ondertoezichtstelling zijn zoon niet meer zal zien. Die zorg levert echter geen toereikende grond op om de maatregel van ondertoezichtstelling te laten voortduren, gezien het volgende. De contactregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt in beginsel nageleefd. Wanneer er veranderingen zijn in de zin van ziektes/vakanties dan loopt het wel eens mis in de communicatie tussen de ouders, maar er is wel structureel contact tussen [minderjarige] en de vader. De GI geeft aan dat het hoogst haalbare binnen het gedwongen kader is bereikt en dat de ondertoezichtstelling zelfs contraproductief werkt. Dit kan niet in het belang van [minderjarige] worden geacht. De situatie tussen de ouders zal niet meer verbeteren. Mocht de contactregeling niet meer worden nagekomen dan zijn er andere (rechts)middelen om dit aan de orde te stellen. Het feit dat er geen perspectief is op (verdere) verbetering van de samenwerking tussen de ouders, maakt dat er wel zorgen zijn dat de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] in de toekomst weer dringender wordt.
Op dit moment is niet gebleken dat er nu nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, noch dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is om die af te wenden. Dat betekent dat op dit moment niet meer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW.
3.9.6.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het nu aan de ouders zelf is om stappen te zetten als het gaat om het contact tussen de vader en [minderjarige]. Het hof benadrukt dat het van groot belang blijft is dat beide ouders blijven investeren in het contact tussen de vader en [minderjarige] zodat deze positief en onbelast contact met elkaar kunnen blijven houden.
3.9.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd en het verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling van de [minderjarige] met een jaar te verlengen, dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin op
14 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.