ECLI:NL:GHSHE:2022:2386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
20-000287-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse verklaring onder ede in strafzaak tegen zus

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1975, was eerder vrijgesproken door de politierechter van het tenlastegelegde feit, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede tijdens een getuigenverhoor in de strafzaak tegen haar zus. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen van de betrokkenen, waaronder verbalisanten die de verdachte op de plaats van het ongeval hadden aangetroffen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 december 2020, tijdens de terechtzitting, een verklaring heeft afgelegd die niet overeenkwam met de feiten zoals die door de verbalisanten waren gerapporteerd. De verdachte had verklaard dat zij geen toestemming had gegeven aan de politie om in de auto van haar zus te rijden, terwijl de verbalisanten stelden dat zij dit wel had gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring had afgelegd, wat leidde tot de conclusie dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend was bewezen.

De strafmaat werd bepaald op een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof overwoog dat het afleggen van een valse verklaring onder ede een ernstig feit is dat de waarheidsvinding in de rechtsstaat ondermijnt. De verdachte werd als first offender beschouwd, wat meegewogen werd in de beslissing over de straf. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte schuldig aan het bewezenverklaarde feit, terwijl zij werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000287-21
Uitspraak : 8 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 22 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-305123-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake het tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring en de strafoplegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Hertogenbosch in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten ter terechtzitting van de politierechter bij de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (Oost-Brabant) op 2 december 2020, als getuige in de zaak tegen [zus van verdachte] , nadat zij in handen van de politierechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten: "De auto van mijn zus stond nog op de plek van het ongeval omdat mijn zus met mijn vader is meegegaan in de ambulance. De politie zou aan mijn zus hebben gevraagd of zij in haar auto mocht rijden om deze weg te zetten. Ik heb de politie geen toestemming gegeven om in de auto van mijn zus te rijden. Ik voelde mij in staat te rijden en ik wilde dat ook doen. Ik voelde mij geïntimideerd door de agent. Ik heb de agent gezegd dat ik zelf kon rijden maar ik mocht dat van hem niet doen. Ik had zowel mijn autosleutels als die van mijn zus in mijn hand. De agent wilde de sleutel van de auto van mijn zus en pakte deze uit mijn hand. Ik ben vervolgens naar het huis van mijn vader gebracht. De advocaat vraagt aan mij of de omstandigheden die worden genoemd door de agent waarom ik niet in staat zou zijn geweest om auto te rijden kloppen. Al deze omstandigheden herken ik niet. Ik was niet wankel, trok ook niet wit weg. Mijn vader had een ongeluk gehad, en opeens werd ik door drie agenten bevraagd wie mijn vader is, waar woont hij, terwijl mijn zus al drie keer deze gegevens had doorgegeven. Ik was niet labiel of wat dan ook. In het geheel niet. Ik was echt niet labiel en hoorde geen geluiden. Het was wel heel warm die dag. Ik spreek de waarheid."
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 2 december 2020 te 's-Hertogenbosch in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten ter terechtzitting van de politierechter bij de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (Oost-Brabant) op 2 december 2020, als getuige in de zaak tegen [zus van verdachte] , nadat zij in handen van de politierechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten: "De auto van mijn zus stond nog op de plek van het ongeval omdat mijn zus met mijn vader is meegegaan in de ambulance. De politie zou aan mijn zus hebben gevraagd of zij in haar auto mocht rijden om deze weg te zetten. Ik heb de politie geen toestemming gegeven om in de auto van mijn zus te rijden. Ik voelde mij in staat te rijden en ik wilde dat ook doen. Ik voelde mij geïntimideerd door de agent. Ik heb de agent gezegd dat ik zelf kon rijden maar ik mocht dat van hem niet doen. Ik had zowel mijn autosleutels als die van mijn zus in mijn hand. De agent wilde de sleutel van de auto van mijn zus en pakte deze uit mijn hand. Ik ben vervolgens naar het huis van mijn vader gebracht. De advocaat vraagt aan mij of de omstandigheden die worden genoemd door de agent waarom ik niet in staat zou zijn geweest om auto te rijden kloppen. Al deze omstandigheden herken ik niet. Ik was niet wankel, trok ook niet wit weg. Mijn vader had een ongeluk gehad, en opeens werd ik door drie agenten bevraagd wie mijn vader is, waar woont hij, terwijl mijn zus al drie keer deze gegevens had doorgegeven. Ik was niet labiel of wat dan ook. In het geheel niet. Ik was echt niet labiel en hoorde geen geluiden. Het was wel heel warm die dag. Ik spreek de waarheid."
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat overeenkomstig de uitspraak van de politierechter de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat zij geen opzet heeft gehad om als getuige in de strafzaak van haar zus ten overstaan van de rechter een valse verklaring af te leggen. Volgens de verdediging is de verdachte ervan overtuigd dat zij aan de politie geen toestemming heeft gegeven om in de auto van haar zus te rijden en, voor zover de verbalisanten daaromtrent anders hebben gerelateerd, dit mogelijk het gevolg is geweest van miscommunicatie tussen de verdachte en de verbalisanten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De vader van verdachte is op 12 augustus 2020 rijdend op zijn fiets door een auto aangereden. Nadat verdachte hierover wordt geïnformeerd gaat zij per auto naar de plaats van het ongeval. Wanneer haar vader met de ambulance naar het ziekenhuis wordt gebracht, blijft verdachte alleen achter op de plaats van het ongeval. De zus van verdachte die ook was aangekomen op de plaats van het ongeval, vertrekt met vader in de ambulance naar het ziekenhuis en laat haar auto achter.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 13 augustus 2020 gerelateerd dat op het moment dat de ambulance wegreed, hij samen met zijn collega, verbalisant [verbalisant 2] , met de verdachte in gesprek is gegaan. Dat de verdachte daarbij aangaf dat ze plots geluiden hoorde en dat hij zag dat de verdachte wit wegtrok, afwezig vooruit keek, wankelde en onvast ter been was. De verdachte gaf aan dat zij het heel warm had en zich niet lekker voelde. Daarop is een koelpack gehaald om haar te koelen en haar bij haar positieven te krijgen en is zij naar haar personenauto begeleid om bij te trekken. De verdachte is daarop gebeld dat zij naar het huis van haar vader moest rijden om de medicatielijst te halen. Nadat de verdachte had aangegeven dat zij moest overgeven, hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] besloten dat de verdachte niet meer zelfstandig kon rijden en hebben haar gevraagd of zij in haar voertuig en dat van haar zus mochten rijden om deze op een veilige plaats neer te zetten. Verbalisant [verbalisant 1] heeft toen gehoord dat de verdachte daarvoor toestemming gaf. De verdachte is met het dienstvoertuig door verbalisant [verbalisant 2] naar de woning van haar vader gebracht en verbalisant [verbalisant 3] heeft haar personenauto ook naar die woning gereden. Bij het wegzetten van de auto van de zus van de verdachte wordt daarin door verbalisant [verbalisant 1] in de middenconsole en in het zicht, een busje pepperspray aangetroffen. Nadat [verbalisant 1] aan de verdachte had verteld van de aangetroffen pepperspray heeft de verdachte gezegd dat haar zus daar wel afstand van zou doen en de hoop uitgesproken dat dit verder geen problemen zou opleveren.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft op 5 februari 2021 gerelateerd dat hij op 12 augustus 2020 zag dat de verdachte erg geëmotioneerd was, dat zij een versufte indruk op hem maakte en dat ze slecht reageerde op zijn vragen. Tegen de verdachte is gezegd dat het niet verstandig was zelf te rijden, aan de verdachte is voorgesteld dat zij (hof: begrijpt de verbalisanten) de voertuigen konden verplaatsen en de verdachte heeft gezegd dat dit goed was. Verder heeft hij gehoord dat de verdachte tegen verbalisant [verbalisant 1] heeft gezegd over het aantreffen van de pepperspray, dat dit kon kloppen en dat zij haar zus daarvoor niet te hard moesten aanpakken.
Op 3 februari 2021 heeft verbalisant [verbalisant 2] over het voorval van 12 augustus 2020 verklaard dat de verdachte geëmotioneerd was, bijna flauw viel, onvast ter been was en wit wegtrok. Aan de verdachte is aangegeven dat zij (hof: begrijpt de verbalisanten) vonden dat zij niet meer kon rijden, dat zij haar hebben aangeboden haar naar huis te brengen en dat zij dat goed vond. Eveneens heeft hij gehoord dat de verdachte het goed vond dat zijn andere collega’s in haar auto en die van haar zus zouden rijden, waarop verbalisant haar in zijn dienstvoertuig naar het huis van haar vader heeft gebracht. Geconfronteerd met de aangetroffen pepperspray heeft de verdachte verklaard dat haar zus dit had, omdat zij bedreigd werd.
Het hof heeft geen redenen te twijfelen aan de inhoud van hetgeen door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gerelateerd omtrent de toestand van de verdachte op 12 augustus 2020 en de door haar gegeven toestemming aan verbalisanten om zowel haar auto als die van haar zus te verplaatsen en derhalve daarin te rijden. De verbalisanten hebben daaromtrent consistent gerelateerd en bovendien is hun relaas omtrent de vraag naar de toestemming (en de door de verdachte gegeven toestemming) ook begrijpelijk gelet op de toestand van verdachte waarin zij niet in staat kon worden geacht op veilige wijze een auto te besturen. De omstandigheid dat de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] dat eerst op respectievelijk 5 februari 2021 en 3 februari 2021 relateren, doet, anders dan de verdediging heeft gesteld, geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van hun relaas. Evenmin volgt uit het relaas van verbalisanten enige aanwijzing dat er op 12 augustus 2020 sprake zou zijn geweest van enige miscommunicatie met betrekking tot de door verdachte verstrekte toestemming om de auto van haar zus te verplaatsen.
Het relaas van de verbalisanten betrouwbaar oordelend, volgt hieruit dat de verdachte, gehoord als getuige ter terechtzitting op 2 december 2020, in de strafzaak tegen haar zus, een met de waarheid strijdige verklaring heeft afgelegd. Deze enkele omstandigheid is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen nu daarvoor tevens is vereist dat de verklaring onder ede opzettelijk vals is afgelegd. Daarvoor is nodig dat de dader een materieel valse verklaring wilde afleggen en de valse intentie wordt gedekt door strijd met de werkelijkheid.
Het hof leidt deze valse intentie in de eerste plaats af uit de omstandigheid dat de verdachte zich op het moment van het afleggen van de valse getuigenverklaring elke aanwijzing over de zorgelijke lichamelijke toestand waarin zij op 12 augustus 2020 verkeerde heeft getracht te weerleggen.
In de tweede plaats ziet het hof een aanwijzing voor de valse intentie in de omstandigheid dat op het moment dat de verdachte door verbalisanten wordt geconfronteerd met de aangetroffen pepperspray in de auto van haar zus, zij heeft geprobeerd haar zus zoveel mogelijk uit de (strafrechtelijke) wind te houden. Het hof verwijst naar hetgeen de verbalisanten hierover hebben gerelateerd zoals hiervoor weergegeven, inhoudende dat de verdachte hen verzocht haar zus maar niet te hard aan te pakken en dat haar zus die pepperspray nodig had ter bescherming van zichzelf. In dat licht bezien moet het optreden van de verdachte als getuige in de strafzaak tegen haar zus ook worden gezien: het door middel van een valse getuigenverklaring construeren van een onrechtmatig verkregen bewijsverweer teneinde te voorkomen dat haar zus strafrechtelijk zou worden veroordeeld voor het bezit van pepperspray.
Gelet hierop is het hof, anders dan de politierechter, van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen en wordt het andersluidende standpunt van de verdediging verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd op te leggen een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ten overstaan van een zittingsrechter als getuige een meinedige verklaring afgelegd. In het afleggen van de eed ligt een waarborg besloten voor de waarheid van die verklaring. Een meineed ten overstaan van de rechter ondermijnt derhalve de waarheidsvinding in een rechtsstaat, hetgeen direct en in ernstige mate het algemene belang raakt. Het betreft een ernstig feit.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 december 2021, volgt dat verdachte first offender is.
De landelijke oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor meineed, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Die straf is ook in deze zaak in beginsel aan de orde. Het gaat immers om een ernstig feit.
In de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, ziet het hof evenwel reden af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zal volstaan met het opleggen een taakstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 207 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 8 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.