In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1975, was eerder vrijgesproken door de politierechter van het tenlastegelegde feit, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede tijdens een getuigenverhoor in de strafzaak tegen haar zus. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen van de betrokkenen, waaronder verbalisanten die de verdachte op de plaats van het ongeval hadden aangetroffen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 december 2020, tijdens de terechtzitting, een verklaring heeft afgelegd die niet overeenkwam met de feiten zoals die door de verbalisanten waren gerapporteerd. De verdachte had verklaard dat zij geen toestemming had gegeven aan de politie om in de auto van haar zus te rijden, terwijl de verbalisanten stelden dat zij dit wel had gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring had afgelegd, wat leidde tot de conclusie dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend was bewezen.
De strafmaat werd bepaald op een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof overwoog dat het afleggen van een valse verklaring onder ede een ernstig feit is dat de waarheidsvinding in de rechtsstaat ondermijnt. De verdachte werd als first offender beschouwd, wat meegewogen werd in de beslissing over de straf. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte schuldig aan het bewezenverklaarde feit, terwijl zij werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.